Dichten met dubbele woorden
Op zolder of in de boekenkast: in veel huizen ligt ergens een poëziealbum. Vrienden en familieleden schreven er goede adviezen en wensen in, die als overeenkomst hebben dat ze ‘rijmen’. Daarmee wordt meestal eindrijm bedoeld: klankovereenkomst aan het eind van een regel. De Bijbel bevat ook poëzie. De psalmen zijn de bekendste Bijbelse gedichten, maar op veel meer plaatsen komt dichtkunst voor, ook al rijmt de Hebreeuwse grondtekst niet volgens Nederlandse begrippen.
In 2 Samuël 1 staat zo'n prachtig Hebreeuws gedicht. Het wordt ”De boog” genoemd, of ”Het lied van de boog”. Het is een klaagzang van David over Jonathan en Saul, met een refrein dat drie keer voorkomt: „Hoe zijn de helden gevallen” (vers 19, 25 en 27). Volgens vers 18 is het gedicht ook in een ander boek te vinden: in het ”Boek van de oprechten” (zie ook Jozua 10:13).
Behalve het refrein is er nog iets wat opvalt in Davids klaagzang. Vers 20 laat duidelijk zien hoe Hebreeuwse poëzie ‘werkt’:
„Verkondigt het niet te Gath –
boodschapt het niet op de straten van Askelon;
opdat de dochters der Filistijnen zich niet verblijden – opdat de dochters der onbesnedenen niet opspringen van vreugde.”
De dichter gebruikt steeds twee begrippen om één ding duidelijk te maken: verkondigen en boodschappen, Gath en Askelon, dochters van de Filistijnen en dochters van de onbesneden, (niet) verblijden en (niet) opspringen van vreugde. Het bijzondere aan Bijbelse poëzie is dat niet de vorm –dus rijm en ritme–, maar de inhoud bepaalt of iets poëzie is. Hebreeuwse poëzie gebruikt steeds twee uitdrukkingen die óf hetzelfde zeggen, óf het tegenovergestelde beweren.
Het voorbeeld van ”De boog” laat zien dat Bijbelse poëzie niet alleen in de psalmen te vinden is, maar ook op andere plaatsen, zoals in historische Bijbelboeken. Ook de gesprekken tussen Job en zijn vrienden zijn prachtige, Hebreeuwse gedichten. Als Job vertelt hoe zijn leven vroeger was, gebeurt dat ook met parallelle uitdrukkingen. In Job 29: 15 bijvoorbeeld:
„Den blinden was ik tot ogen
en den kreupelen was ik tot voeten.”
In de psalmen komt ”parallellelisme” als manier van dichten vaak voor. In Psalm 1 wordt zelfs met drie uitdrukkingen verteld wat de gelukkige man allemaal niet doet: hij wandelt niet, hij staat niet en hij zit niet bij goddelozen, zondaren en spotters. Maar Psalm 1 laat ook een mooi voorbeeld zien waarbij de dichter juist twee tegenovergestelde begrippen gebruikt: in het laatste vers wordt de weg van de rechtvaardigen tegenover de weg van de goddelozen geplaatst. De Heere kent die eerste weg, maar die tweede weg zal vergaan, loopt dood…
Een prachtig voorbeeld is ook te vinden bij Jesaja 1:16-17. In de versverdeling die in de kerk gebruikelijk is, is de versvorm niet goed te herkennen, maar in het Hebreeuws is die duidelijk zichtbaar. Jesaja gebruikt daar geen dubbele, maar driedubbele begrippen die worden gecombineerd:
„Wast u, reinigt u/
doet de boosheid uwer handelingen/
van voor Mijn ogen weg/
laat af van kwaad te doen./
Leert goed te doen/
zoekt het recht/
helpt den verdrukte/
doet den wees recht/
handelt de twistzaak der weduwe.”
Wie de regels telt, ziet dat ”Leert goed te doen” de kern is waar het in deze verzen om draait.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 4 juni 2024
Terdege | 92 Pagina's
