Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reflexen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reflexen

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Coronacrisis

In de Stille Week schrijf ik deze Reflexen en ik hoef er niet over na te denken welk onderwerp ik zal kiezen. Niemand kan eromheen: wereldwijd is een hevige crisis uitgebroken door de COVID-19-pandemie. Europa kende nog niet eerder een epidemie van deze omvang. De premier van Nederland spreekt over een ongekend ernstige situatie in vredestijd. In zekere zin leven we in een oorlogssituatie, met dagelijkse ‘frontberichten’ op de televisie, waarin de nieuwe helden, artsen, verpleegkundigen en verzorgenden, via vlogs hun ervaringen delen met heel het volk. De Engelse premie Boris Johnson raakte besmet en kwam op een intensivecareafdeling in een Londens ziekenhuis terecht. We horen van enorme uitbraken in Amerika (New York!) en veel andere landen. Humanitaire rampen dreigen in gebieden die door oorlog verzwakt zijn, zoals Afghanistan, Syrië, de Gazastrook. Een moeder in een vluchtelingenkamp, samen met haar gezin in een tentje en letterlijk met de voeten in de modder, verzucht: ‘Ik maak me zorgen over corona, maar als dit zo doorgaat, gaan mijn kinderen dood van de honger.’

Het lijkt er nu, begin april, heel voorzichtig op dat we in ons land over de piek van besmetting, ziekte en dood door het coronavirus heen zijn en dat de ‘intelligente lockdown’ en ‘social distancing’ hun eerste vruchten beginnen af te werpen. Maar dit is slechts een momentopname, de situatie kan zo weer verslechteren. Er is opluchting dat er voorshands voldoende IC-bedden zijn dankzij een enorme inzet om dit aantal meer dan te verdubbelen. De situatie in verpleeghuizen is verontrustend. Zorg is er of er voldoende mondkapjes zijn en andere beschermingsmateriaal, alsook of op grote schaal testmateriaal beschikbaar kan komen om te bepalen wie er besmet is en wie er immuun is geworden doordat hij of zij antistoffen heeft gevormd. De gevolgen op langere termijn zijn niet te overzien. Deze liggen niet alleen op medisch, maar zeker ook op economisch en sociaal terrein. De eerste stemmen gaan al op om na de meivakantie maatregelen af te zwakken: kinderen weer naar school, bezoek van mantelzorgers in verpleeghuizen weer toestaan, economisch weer gas geven. Het is echter zeer de vraag of dit niet te optimistisch is. Het einde van de donkere tunnel is nog lang niet in zicht.

Intussen blijven ‘s zondags de kerkgebouwen leeg en volgen gemeentele-den de diensten via kerkomroep en internet. Mooi dat dit door de huidige communicatiemedia mogelijk is, maar aangrijpend dat we op Goede Vrijdag en met Pasen niet met elkaar naar de kerk kunnen gaan om het lijdensevangelie en de paasverkondiging te horen en er samen van te zingen. Avondmaalsdiensten worden uitgesteld, openbare belijdenis van het geloof eveneens. Predikanten proberen hun pastorale zorg in te vullen via de telefoon. Het schrijven van brieven en kaarten kent een opleving. Hoewel er ook nu weer zieke geesten zijn die misbruik maken van de situatie, zien we toch veel initiatieven die blijk geven van oprecht meeleven met elkaar. ‘Daslief!’

De vraag die zich niet laat onderdrukken is hoe we deze crisis moeten duiden vanuit het perspectief van het geloof. De afgelopen weken hebben voorgangers ermee geworsteld hoe zij in de prediking het licht van Gods Woord zouden kunnen laten schijnen over de aangrijpende realiteit van deze wereldwijde kwaal. Ook in kerkbodes en andere publicaties zijn beschouwingen gewijd aan deze vraag. Opmerkelijk was de keus van het Reformatorisch Dagblad om in de editie van 16 maart een preek uit de negentiende eeuw vrijwel in extenso af te drukken, kennelijk omdat de redactie deze van actuele betekenis achtte met het oog op de actuele ontwikkelingen. In hoeverre biedt deze preek een handreiking waarmee we in prediking en pastoraat, alsook in ons persoonlijk geloofsleven verder kunnen komen?

Preken in crisistijd - de slaande engel

Op 25 september 1853 sprak dr.J.J. van Oosterzee (1817-1882) als predikant in zijn geboorteplaats Rotterdam een indrukwekkende leerrede uit waarin hij uitvoerig inging op de choleraplaag die toen woedde in de Maasstad. In 1848-1849 waren er in Nederland 22.000 mensen aan de cholera gestorven en in 1853 brak de plaag opnieuw uit. De preek (te raadplegen op http:/tiny.cc/ r8j9kz) moet grote indruk hebben gemaakt en werd uitgegeven ‘ten behoeve van de nagelatene betrekkingen der Cholera-lijders’. Ik geef eerst een brede weergave van de preek, meest in de eigen woorden van Van Oosterzee, en plaats er daarna enkele kanttekeningen bij. De tekst is 2 Kronieken 7:13b,14: ‘...of zo Ik een pest onder Mijn volk zende: en Mijn volk, over hetwelk Mijn Naam genoemd wordt, zich zal verootmoedigen en bidden, en Mijn aangezicht zoeken, en zich bekeren van hun boze werken; zo zal Ik uit de hemel horen, en hun zonden vergeven, en hun land genezen.’ Het thema is: ’De slaande Engel, geplaatst in het licht des geloofs’.

Laat het ons zijn, als zagen wij hem in ons midden verschenen, niet om iemand onzer neer te vellen, maar om ernstige, wat zeg ik, om troostelijke woorden tot onze zielen te spreken. Wij laten hem niet gaan, voor wij hebben onderzocht naar zijn Zender, naar zijn Lastbrief, naar den eindpaal van zijn verkeer in ons midden. Wij vragen hem, in de naam des Heeren onzes Gods, wie hem zendt, wat hij eischt, hoe hij wijkt.

Zo wordt de cholera als het ware gepersonifieerd en tot een bode van God gemaakt. De preek wordt opgebouwd als een interview met deze doodsgezant. Op de eerste vraag, ‘Wie vaardigde u bij vernieuwing af naar ons nevelig Westen, gij vreeselijke kwaal uit het Oosten?’, antwoordt de doodsengel dat hij een afgezant is van de ‘Majesteit Gods, die haren troon hoog boven lucht en wolken gesticht heeft.’ Er staat immers dat God de pest, casu quo de cholera zendt naar zijn volk. Het is die God wiens voorzienigheid over alle dingen gaat en van Wie het profetisch woord getuigt: ‘Ik formeer het licht en schep de duisternis, Ik maak de vrede en schep het kwaad, Ik, de HEERE, doe al deze dingen!’(Jes.45:7). Men spreekt wel, zo zegt de voorganger dan,

van natuurwetten; men vorscht verschijnselen na, die de vernieuwde verschijning der kwaal kunnen hebben voorbereid of bevorderd; men wijst tweede oorzaken aan, waardoor in menig geval de dood werd verhaast of belet. Maar, waar wij niets van dat alles ontkennen, daar hebben wij eenvoudig te vragen: wie stelde de natuurwetten vast, niet als ketenen, waaraan Hij zichzelf heeft geklonken, maar als draden die Hij vrij laat krimpen en schieten in zijne oppermagtige hand; wie beschikte het, dat die verschijnselen zich juist dáár en toen en zòò openbaarden: wie is de éérste, in den grond de éénige en eeuwige Oorzaak, waaraan alle tweede en derde onvoorwaardelijk ondergeschikt zijn te noemen?

Het geloof antwoordt op deze vragen dat dit alleen God is. Hij heeft engelen om te verlossen, maar ook engelen om te slaan en te doden. Hij spreekt en zijn hemelwacht schaart zich beschermend om de slapende Jakob. Hij spreekt andermaal en zijn wraakgezant velt in één nacht 185.000 man in het leger van de Assyriërs. Hij doodt en maakt levend, Hij verslaat en heelt en er is niemand die uit zijn hand redt (Deut. 32:39). Is dat een verschrikkelijke voorstelling? Nee, beschouwd in het licht van het geloof mag het veeleer een verblijdende voorstelling heten. Niet de pest of de cholera regeert (wij zouden nu zeggen: niet het coronavirus heerst), maar de HEERE in de hemel regeert en de cholera dient. De reiskaart van de verderfengel is door hoger vinger getekend. De vrijmachtige God zendt hem waarheen Hij wil. Maar deze soevereine God is tevens de Vader van alle barmhartigheid, de Vader van onze Heere Jezus Christus, wiens vrijmacht door wijsheid bestuurd, wiens heiligheid met genade gepaard en wiens oppermacht in liefde gegrond is. Er liggen hier veel vraagstukken die de tijd opgeeft, maar die slechts de eeuwigheid oplossen kan. Maar wanneer alle vers gedolven graven zich na elkaar openen konden, zouden we van al hun bewoners een eenstemmig getuigenis horen: de weg des Heeren was recht, heilig en wijs, ook waar deze ondoorgrondelijk scheen. Daarom is het een verblijdende gedachte dat het cijfer van de doden geschreven is in het register van God. Onze polsslagen zijn geteld door dezelfde liefdeszorg die onze tranen in haar fles vergadert.

Tegelijkertijd is het een zeer ernstige gedachte, want de slaande engel volvoert de oordelen van God. Het zou al te bescheiden zijn om niet de vraag te stellen: ‘Waarom heeft ons de Heere al deze dingen gedaan?’ De tekst maakt duidelijk dat het om een tuchtroede van God gaat.

Neen, hoe hooge denkbeelden wij ons ook van de liefde Gods mogen vormen, de Schrift predikt nergens een God, te zwak om te toornen en te week om te straffen (...) Hij bestrijdt haar [de zonde, J.H.], met alle middelen, die zijner almagt en liefde ten dienste staan, en gebruikt zelfs de bezolding der zonde om den voortgang der zonde te stuiten. Zijn wij voor gewone roepstemmen doof, Hij laat buitengewone in onze ooren weerklinken, stemmen van boetpredikers, waar de Evangeliepredikers geen gehoor konden vinden; geruchten van oorlogen en geruchten van hongersnood, en waar ook die niet baten noodkreten van ziekten en dood. Zoo wil Hij den zondenslaaf wakker schudden uit zijne noodlottige sluimering, en tuchtigt zijn liefhebbend kind, opdat de ziel van kwalen genezen worde, erger dan die het ligchaam bedreigen.

De tweede vraag aan de slaande engel luidt: ontsluit ons uw lastbrief en zeg ons wat u komt eisen. Het antwoord is volgens de tekst drieërlei: verootmoediging, gebed en bekering. Vernedert u onder de krachtige hand van God, opdat Hij u te zijner tijd zal verhogen – dat is de vermaning die ieder doodsbericht aan onze poort, iedere zieke in onze woningen en elke lijkstoet op onze straten ons doet horen. Te allen tijde heeft de trotse mens zulke lessen dringend nodig en meer dan ooit in onze tegenwoordige dagen. Om welke zonde gaat het dan? Vooral om de hoogmoed, de trots van de mens die zo veel kan, de sterveling die denkt Koning op aarde te zijn. De godsdienst van velen schijnt daarin te bestaan dat de mens op het hoogst verheerlijkt en God ten diepste vernederd wordt. Maar deze ‘Monarch der aarde’ staat ineens met knikkende knieën en krimpt ineen. Een afgezant van een macht die hij bijna helemaal had vergeten, treedt hem voor ogen. De hoogmoedige mens is ineens radeloos.

Waar groeit het geneeskruid, artsen, die om raad wordt gebeden, en hoe heet het tegengif, dat het vergif in de aderen stuit? Gij aarzelt, gij zwijgt, gij vorscht na, en middelerwijl omzweeft de slaande Engel ook u, en snijdt op Gods wenk, met een enkelen zwaai van zijn zwaard, den draad van uw leven en den draad van uw onderzoek af! “Zoo Ik wil verscheuren – zegt de Heer – wie zal verbinden, en zoo Ik verwoesten wil, wie zal dan bouwen?’ Zegt gij nog: wat kan de menschheid veel, M.H.? En al haar rijkdom is niet in staat, om één seconde levens te koopen, en al haar wijsheid is onvermogend om één redmiddel uit te denken, en al haar legioenen kunnen dit ééne zwaard niet verstompen! (..) Trotsche Adamszoon, daal eindelijk eens af van de hoogte, waarop een verblinde eeuw-geest u tegenover uwen God heeft geplaatst!

Bekering is dus nodig, waarbij God in onze ogen weer God wordt en de mens in eigen schatting weer niets. Dan leren we amen zeggen op de belijdenis dat ieder van ons duizendmaal het doodvonnis heeft verdiend dat nu over zovelen wordt volvoerd. Zo lang dit ontbreekt, hebben we geen reden om te hopen dat de tuchtroede afgeweerd zal worden en hebben we zelfs geen vrijmoedigheid om te vragen om de opheffing van de roede. Maar in ware verootmoediging zullen we biddend Gods aangezicht zoeken. Immers, om in de schuilplaats van de Allerhoogste gezeten te zijn, moet men eerst geknield hebben aan de voeten van de Almacht. Bidt dat u door het geloof de Christus des Heeren mag zien, eer u de doodsengel opwacht: God die u omringt met de tijdelijke dood, heeft geen lust in uw eeuwige dood. Bidt niet enkel om opheffing van de plaag, maar allereerst om heiliging van de plaag aan het hart. Want wie als de farao er alleen op aandringt dat de Heere deze dood van hem wegneemt, is als de farao op weg het hart steeds meer te verharden. Gezegend is de bode des doods als hij ons uitdrijft naar de God van ons leven, en ons dringt om niet slechts bevend te zien op de roede die dreigt, maar biddend op de hand die haar opheft. Zo zal er ook bekering zijn. Als de boetgezant aan de boorden van de Jordaan, in het kemelsharen kleed, wandelt de slaande engel aan de boorden van de Maas en wijst als Johannes op de Zoon, in wie de zondaar die gelooft het eeuwige leven heeft. De Vader wacht om ons genadig te zijn: Hij wenkt en de doodsengel wijkt.

De derde vraag aan de doodsengel is: hoe wijkt u dan? De tekst zegt het: God zal de bidder horen, de zonde vergeven en het land genezen. De ongelovige wijsgeer zal op de vraag hoe de ziekte toch wijkt evenzeer het antwoord schuldig blijven als op de vraag vanwaar zij gekomen is. Hopeloos en machteloos kan hij alleen maar opzien naar de wolken en niet tot Hem die boven lucht en wolken regeert. Maar het eenvoudige evangelie wijst op de Vader aller barmhartigheid die zelfs het geroep van de jonge raven verstaat en zoveel te meer het zuchten van het menselijk hart. Hij is een eeuwige Rotssteen en nooit worden zij beschaamd die Hem verwachten. Het zal op Gods tijd blij-ken dat de engel des gebeds sterker is dan de engel des doods en dat er slechts een ogenblik is in Gods toorn, maar een leven in zijn goedertierenheid. Naast de belofte van gebedsverhoring geldt ons ook de belofte van de vergeving van zonde waar wij de Vredevorst kennen, die meer dan Salomo is, en die in zijn dierbaar bloed een eeuwige verzoening teweegbracht tussen een schuldige wereld en een heilige hemel. Neem de kwijtbrief van de vergiffenis aan, dan is uw doodvonnis reeds op het bloedig kruishout voltrokken. Al verschijnt de slaande engel dezelfde nacht aan uw leger, u kunt hem met de geloofsroem begroeten: ‘Ik ben verzekerd dat noch dood, noch leven, noch pest, noch Cholera, mij scheiden zal van de liefde Gods in Christus Jezus de Heer.‘ Het laatste woord uit de tekst ‘Ik zal hun land genezen’ wijst op nog meer zichtbare uitredding.

Ik herhaal het, eene bepaalde toezegging van dezen inhoud hebben wij voor déze tuchtiging niet. Het kan zijn, dat het God in zijne onnaspeurlijke wijsheid behaagt, den slaanden Engel, die eens vreemdeling was, in ons land te doen toeven als inwoner, die niet wijkt, maar slechts van tijd tot tijd sluimert, al ware het ook slechts om aan een boos en overspelig geslacht van tijd tot tijd te herinneren, dat Hij er óók nog is, die hoog is boven de hoogen! − Maar ook dan kan de Heer gedurig opnieuw tot hem zeggen, als in Davids dagen tot den Verderver in Israël: ’’t is genoeg, trek uw hand nu af.” Op Gods wenk staat hij stil voor de woningen, waar hij reeds dreigend genaakt; op zijn stem ontvlugt hij de steden, waar alrede zijn voetstappen staan.

De preek van ruim twintig A4-tjes tekst eindigt met een kort eschatologisch perspectief. Eenmaal brengt God ons uit genade in dat hemels Jeruzalem waar geen burger meer zegt: ‘Ik ben ziek’, omdat het volk dat er woont vergeving van ongerechtigheid heeft. Geen rouw zal er zijn of ziekte of dood, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. ‘Bode des doods, wijs velen naar dat vaderland henen, en uit het tranenzaad, dat op uw weg is gestrooid, zal een oogst van vreugde verrijzen! Amen.’

Kanttekeningen

Hoe heeft u het bovenstaande gelezen? Met opgetrokken wenkbrauwen of zelfs met gekromde tenen of juist met gerede instemming? Wie durft vandaag de dag in de prediking nog zulke uitgesproken standpunten in te nemen? We denken onwillekeurig dat dit voorbehouden is aan voorgangers uit de (uiterste) rechterflank van de gereformeerde gezindte. Van Oosterzee stond echter midden in de toenmalige hervormde kerk en gold weliswaar als orthodox, maar zeker niet als rechtsbuiten, eerder gesitueerd ‘aan de rechterzijde van de middenpartij’ (zo A. van Brummelen, Het praktisch-theologisch onderwijs van J.J. van Oosterzee, 19).

Zelf sta ik ambivalent tegenover deze prediking. Het is zeker goed dat Van Oosterzee vanaf de kansel concreet ingaat op de actuele problematiek van zijn door ernstige ziekte geteisterde gemeente. Dat gebeurt ontegenzeggelijk met grote welsprekendheid, al doet de negentiende-eeuwse retoriek ons soms vreemd aan. Hij zal in elk geval een gewillig oor hebben gevonden, omdat de relevantie van zijn verkondiging direct duidelijk is. Hebben de bezorgde en veelal rouw dragende gemeenteleden de preek als troostrijk ervaren? Ik kan mij voorstellen dat inderdaad de boodschap dat God in charge is en dat we niet aan het noodlot zijn overgeleverd, houvast heeft geboden. Terecht tekent Van Oosterzee God als de Soevereine wiens regering over alles gaat. Terecht ook roept hij de gemeente ertoe op om niet te blijven staan bij tweede oorzaken, maar hoger op te zien tot Hem die alles beschikt. En treffend is het hoe hij met name aan het einde van zijn preek laat zien dat de HEERE geen bidder afwijst en uit het leed geestelijke winst doet voortkomen.

Toch heb ik ook bedenkingen. Dit geldt allereerst het godsbeeld in deze preek. Het is opmerkelijk dat Christus pas in beeld komt wanneer de preek al geruime tijd gevorderd is. Is de Soevereine die de doodsgezant stuurt, de barmhartige Vader van Jezus Christus, die in Hem in al onze misère is afgedaald? Is Hij ook de Geest die in de gebrokenheid van deze wereld met de verdrukte kerk mee zucht met onuitsprekelijke verzuchtingen? God is in deze preek vooral en bijna uitsluitend de verre God die boven ons is, maar zo weinig de nabije God die met en in ons is. Hij is niet de tedere Majesteit. Zou een consequent trinitarische benadering de preek niet een heel andere toespitsing hebben gegeven? Een toespitsing die overeenkomt met de focus van de tekst. Het gaat er immers om dat de HEERE aan Israël een heiligdom heeft geschonken waarin Hij onder alle omstandigheden te vinden is als de Hoorder van de gebeden en de Helper in alle noden. Dat is voluit evangelie! Hier mag de lijn worden doorgetrokken naar Jezus Christus die als Immanuel de ware tempel van God is in ons midden, ook midden in de smart en rouw van cholera- of coronacrises.

De volgende kritische vraag richt zich wat mij betreft op de hermeneutische keuzes die Van Oosterzee maakt. De vragen waar dit nummer van Theologia Reformata aan gewijd is, doen zich hier op virulente wijze voor. Kan datgene wat God aan Salomo en via hem aan het toenmalige verbondsvolk van Israël bekendmaakte, zomaar toegepast worden op het Nederlandse volk? Van Oosterzee is zich er wel van bewust geweest dat hier kortsluiting kan optreden. Hij duidt de problematiek van de toepassing (de transpositie) tot twee keer toe kort aan. Hij wil niet het onderscheid uit het oog verliezen tussen de oude en de nieuwe bedeling, want:

Wij weten het, de bijzondere Godsregering van Jehova over het Israëlitische volk had een geheel eigenaardig karakter, en al zijn wij ook als natie boven velen volken bevoorregt, wij mogen de gedachte niet voeden, als zouden wij in eenig opzigt uitsluitend het volk van Gods eigendom zijn.

Hij geeft ook aan dat het behoorde tot de bijzondere godsregering dat de HEERE nationale zonden met nationale rampen bezocht en zijn profeten zond om het de natie aan te zeggen door welk misdrijf het oordeel verdiend was.

Hier − wij weten het − mag allerminst het buitengewone geval tot doorgaanden regel verheven worden. Geen hemelstem heeft ons opgeroepen, om het aan iemand uwer te zeggen, dat de ramp onzer dagen een bijzonder Godsgerigt is over eenige bijzondere schuld (...) Maar al kunnen wij het regtstreeksch verband van deze bezoeking met eenige bepaalde zonde niet aanwijzen, daaruit vloeit volstrekt niet voort, dat zij buiten alle verband met aller zonde zou staan.

Toch stapt hij gemakkelijk over deze kwestie heen:

Maar is er alzoo onmiskenbaar verschil, er is tevens merkwaardige overeenstemming tusschen Gods leiding met Israël, en met een iegelijk onzer. De God en Vader van onzen Heer Jezus Christus regeert naar geene andere beginselen en wetten, dan de God van David en Salomo, al paste Hij die voortijds veelmalen toe op enigszins andere wijze.

Van Oosterzee weet kennelijk waarom de engel van het verderf Nederland bezoekt en hij kent ook de aard van de zonde die op deze wijze door God bestraft wordt, namelijk de hoogmoed van de mens, de zich als ‘Monarch der aarde’ verheft en God niet meer nodig denkt te hebben. Maar als dat waar is en als ‘de reiskaart van de verderfengel door hoger vinger getekend’ is, waarom worden dan eenvoudige gemeenteleden, oprechte gelovigen door de cholera neergeveld? Zeker, met recht stelt de prediker dat God niet te zwak is om te toornen en niet te week om te straffen, maar hoe weet hij dat God het negentiende-eeuwse Rotterdam op dezelfde wijze bezoekt als het Israël van vroeger? Nederland is het verbondsvolk niet en er treden geen profeten op die gezaghebbend in Gods Naam het waarom van de ellende verklaren. Het is dus speculatief om een en ander in te vullen en daarom zou groter bescheidenheid en terughoudendheid op zijn plaats zijn geweest.

Hoe duiden we de ramp?

Ik kom terug op de vraag hoe wij nu in 2020 in prediking en pastoraat woor-den kunnen vinden om datgene wat ons en wat heel de wereld overkomt te duiden. De bekende theoloog N.T. Wright stelt dat hij helemaal geen behoefte heeft aan christelijke antwoorden (zie https:/time.com/5808495/coronavirus-christianity/). We moeten volgens hem niet zoeken naar min of meer rationele verklaringen, maar eerder terugkeren tot de bijbelse traditie van het weeklagen. Een weeklacht is het stellen van de ‘waarom’ vraag zonder antwoord te krijgen. Het gaat daarbij niet om een egocentrische oplossing van je persoonlijke zorgen, maar om het zien van het lijden van de wereld.

The mystery of the biblical story is that God also laments. Some Christians like to think of God as above all that, knowing everything, in charge of everything, calm and unaffected by the troubles in his world. That’s not the picture we get in the Bible. God was grieved to his heart, Genesis declares, over the violent wickedness of his human creatures. He was devastated when his own bride, the people of Israel, turned away from him. And when God came back to his people in person − the story of Jesus is meaningless unless that’s what it’s about − he wept at the tomb of his friend. St. Paul speaks of the Holy Spirit “groaning” within us, as we ourselves groan within the pain of the whole creation. The ancient doctrine of the Trinity teaches us to recognize the One God in the tears of Jesus and the anguish of the Spirit. It is no part of the Christian vocation, then, to be able to explain what’s happening and why. In fact, it is part of the Christian vocation not to be able to explain − and to lament instead. As the Spirit laments within us, so we become, even in our self-isolation, small shrines where the presence and healing love of God can dwell. And out of that there can emerge new possibilities, new acts of kindness, new scientific understanding, new hope. New wisdom for our leaders? Now there’s a thought.

Dit is een totaal andere benadering dan die van Van Oosterzee en ook deze kan doorschieten in eenzijdigheid. Maar als heilzame correctie is zij zeker waardevol. Laten we niet denken het raadsel van het lijden in een handomdraai te kunnen oplossen. Dat gebeurt in de Psalmen en de Klaagliederen ook niet. ‘Wij zijn soms net als haringen in de Noordzee die denken een uitspraak te kunnen doen over de verkeersdrukte in Amsterdam. Als wij een-op–een menen in te kunnen vullen wat God hiermee te zeggen heeft, overschreeuwen wij onszelf’ (M.J. Kater in het RD van 09.04.2020).

Ik denk wel dat we het optreden van het coronavirus kunnen duiden als een wake-upcall. God kan de omstandigheden gebruiken om mensen stil te zetten en aan het denken te brengen, opdat ze vervolgens de roepstem van het evangelie zouden horen. We zien ook dat dit van tijd tot tijd gebeurt.

Maar is een ramp als zodanig een roepstem voor een volk dat van de levende God vervreemd is? Wanneer we dit bijvoorbeeld via een open brief proclameren, beseffen we dan wel in welke geseculariseerde situatie wij leven? Moet dat ons niet tot grote voorzichtigheid stemmen in onze uitingen? Niet omdat wij graag sympathiek gevonden willen worden en daarom afbreuk doen aan een voluit bijbels getuigenis, maar juist omdat we geen onzuivere voorstellingen van de levende God willen bevorderen. Hij is er niet op uit duizenden kinderen en armen in vluchtelingenkampen met een vreselijke ziekte te treffen. Ja, Hij laat toe dat dit gebeurt, maar laten we de oorzaak van het onheil allereerst bij onszelf zoeken: door onze zonden is de schepping geschonden en het kwaad straft zichzelf (vgl. Spreuken 22;8; 26:27). We krijgen in de coronacrisis de rekening gepresenteerd van ons wanbeheer van de schepping. Wanneer we de Schepper meer hadden gerespecteerd en daarom een verantwoord beheer over de schepping hadden gevoerd, was er geen coronacrisis gekomen. Laten we hopen en bidden dat dit besef in brede kring doordringt en dat het wanneer de crisis is voorbijgegaan niet business as usual zal zijn, maar dat er een echte blijvende ommekeer zal komen: een nieuw besef van rentmeesterschap, van voorlopigheid, van vreemdelingshap op aarde, van dankbaarheid voor ons dagelijks brood zonder altijd maar te jagen naar meer.

Gebed in coronatijd

Ds. A.A.F. van de Weg uit Apeldoorn gaf in de Veluwse Kerkbode van 20 maart 2020 een treffend gebed door dat ik via deze Reflexen ook met u als lezers wil delen:

Eeuwige God,

nu ons leven is stilgevallen,

een virus zand in de machine heeft gestrooid,

een crisis de normale gang van zaken verstoort, keren we ons tot U en bidden:

in onze angst en onzekerheid,

om vertrouwen,

in onze overlevingsdrang,

om oog voor elkaar,

in ons zoeken naar veiligheid,

om overgave,

in onze onmacht en kwetsbaarheid,

om vrede.

Wij bidden U, barmhartige Vader,

voor hen die ziek zijn

om bescherming, genezing en goede zorg.

Wij bidden U voor hen die sterven

om Uw genade en nabijheid.

Wij bidden U voor hen die zorgen,

artsen, verpleegkundigen, verzorgenden,

om moed, kracht, bescherming en zegen.

Wij bidden U voor hen die besturen

om wijsheid, daadkracht en zegen.

Wij bidden U voor hen die werk

en inkomen verliezen

om vertrouwen en voldoende steun.

Wij bidden U, heilige God,

ook om de moed en openheid

om in deze crisis ons te laten storen

en Uw stem te horen om in het stilgevallen leven

tot inkeer en inzicht te komen

om oog te krijgen voor het lijden

en onrecht in de wereld

om te beseffen wie we zijn

en waar het op aan komt.

Bewaar ons, genadige Vader,

in en door deze crisis heen,

en maak met ons een nieuw begin,

in de Naam van Jezus,

die ons Uw oersterke liefde heeft geschonken

door crisis, lijden en dood heen.

Amen.

Personalia en promoties

Vanwege de gespannen en uiterst onzekere situatie ging er een streep door allerlei voorgenomen vergaderingen, symposia, promoties enzovoorts. De lijst van academische acta et facta is dan ook dit keer aanzienlijk korter dan in vorige nummers van ons blad. Aan de TU Kampen vonden op 28 februari twee promoties plaats: Mathilde Oosterhuis-Blok promoveerde op het proefschrift Marktwerking en publieke belangen: Een analyse vanuit het neoliberale denken en de beginselen van subsidiariteit en soevereiniteit in eigen kring (promotores R. Kuiper en J.J. Graafland). Chungman Lee promoveerde op het proefschrift Filioque Reconsidered: Contribution of Gregory of Nyssa and Augustine of Hippo to the Contemporary Discussion about the Filioque (promotores B. Kamphuis en G. Maspero; co-promotor R.T. te Velde).

Het was voor Jan Bernard ten Hove heel bijzonder dat hij op 24 maart in het kerkgebouw van de gemeente die hij dient, de hervormde Vredeskerk in Veenendaal, alsnog kon promoveen nadat de voorgenomen plechtigheid op 17 maart aan de Vrije Universiteit vanwege de coronacrisis niet door kon gaan. De oppositie werd via internet vanuit verschillende plaatsen in België, Schotland en Nederland gevoerd! De titel van zijn proefschrift luidt Koren en kaf op de dorsvloer - de kerk in het licht van het laatste oordeel. Een onderzoek naar de betekenis van de area als metafoor voor de ecclesia bij Augustinus. Promotores waren P.J.J. van Geest en M. Lamberigts. Van harte wensen we de jonge doctores geluk en zegen bij hun verdere wetenschappelijke arbeid.

Op 6 maart vond het afscheidscollege plaats van dr. Theo A. Boer als bijzonder hoogleraar op de Lindeboom Leerstoel voor Ethiek van de zorg. Dr. Boer sprak zijn oratie uit onder de titel ‘Ethische kanttekeningen bij pleidooien voor “kindereuthanasie” ’. Hij zet zijn werk voort als hoogleraar Ethiek van de gezondheidszorg aan de Protestantse Theologische Universiteit (Groningen).

Dr. H.D. (Rik) Peels (lid van de advisory board van TR) is per 1 januari 2020 benoemd als universitair hoofddocent aan de Faculteit Religie en Theologie van de VU. Daarnaast is hij werkzaam bij het Departement Filosofie. Rik zal zich in eerste instantie wijden aan een door de ERC (European Research Council) gefinancierd onderzoeksproject naar verschillende vormen van fundamentalisme.

Dr. A.J. (Hans) van den Herik (Moerkapelle) is per 1 januari 2020 benoemd als deeltijd universitair docent Oude Testament aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven. We feliciteren deze collega’s van harte met hun benoeming. Mogen ze vruchtbaar arbeiden in Gods koninkrijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2020

Theologia Reformata | 122 Pagina's

Reflexen

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2020

Theologia Reformata | 122 Pagina's