Wiwills begrafenis
‘Wiwill’ is een koosnaam, aan de jongen door zijn moeder, koningin Sophie, gegeven. Later, als hij in Parijs woont, krijgt Wiwill vanwege zijn zure humeurigheid en verregaande liederlijkheid een andere bijnaam. Het wordt dan ‘Prince Citron’. Vergeten lijkt in deze dagen de betekenis van de sacramenten Doop en Heilig Avondmaal ooit aan hem bediend; veronachtzaamd de geloofsbelijdenis ooit door hem afgelegd. Van hem, prins Willem (1840-1879), die voor zijn veertigste levensjaar wordt weggenomen, kun je verder zeggen dat zijn levenszon in de middag is ondergegaan. Wat zeg je dan als predikant bij de begrafenis bij deze hooggeborene, die in de ogen van velen zo laag gezonken was?
Zijn volledige naam is Willem Nicolaas Alexander Frederik Karel Hendrik, Prins van Oranje, Prins der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau. De jongen is de oudste zoon van de latere koning Willem III en koningin Sophie. Eigenlijk is hij, zoals de uitdrukking luidt, met een gouden lepel in de mond geboren – dus met veel privileges ter wereld gekomen – al moet je eraan toevoegen dat hij die bij het opgroeien wel uitgespuugd heeft.
Doop en opleiding
Het is 4 november 1840 als de kleine prins Willem in de Haagse Kloosterkerk gedoopt wordt. Hij groeit op, maar ouder geworden lijdt hij onder het rampzalige huwelijk van zijn ouders.
Een opleiding krijgt hij in Noorthey, een pensionaat in Voorschoten, en hij wordt persoonlijk begeleid, en ontvangt ook vorming van jonkheer De Casembroot. Deze gouverneur vindt dat het Willem zeker niet ontbreekt aan een helder verstand, echter wel aan de wil om zich de zaken eigen te maken; daarbij heeft de jongen ronduit een afkeer van het koningschap. Willem laat zich inschrijven aan de Universiteit van Leiden, studeert er twee jaar en ontvangt er een eredoctoraat.
Geloofsbelijdenis
In godsdienstig opzicht krijgt hij onderwijs van de hofprediker Gerrit Ruitenschild, die hem ook voorbereidt op het afleggen van geloofsbelijdenis. Dat vindt plaats op 9 april 1857 in de zogenaamde Rode Zaal van Paleis Noordeinde. Familieleden, vele functionarissen en gasten zijn aanwezig bij de plechtigheid. De dominee begint de samenkomst met gebed en spreekt het welkomstwoord uit. Daarna stelt hij de vragen aan de prins en allen merken dat deze zich goed heeft voorbereid. Zonder aarzeling antwoordt hij helder en duidelijk.
Zijn moeder, koningin Sophie, is trots en ze schenkt haar zoon een bijzondere ring met daarin een inscriptie: een aan weerszijden een gekroonde ‘S’ en ‘9 April 1857’. Heeft Willem de ring vaak gedragen? Dat mag betwijfeld worden.
Afstand
De jonge vorst doorloopt een aantal militaire rangen, maar wordt door zijn vader, die zichzelf een betere strateeg vindt, kort gehouden. Hij bereikt de huwbare leeftijd en men vindt het wenselijk dat hij zal trouwen. Zelf hij heeft een jonge vrouw op het oog: Anna Mathilda, gravin van Limburg Stirum (1854-1932).
Maar koning Willem III weigert om aan het huwelijk zijn toestemming te geven.
In deze tijd wordt de afstand die prins Willem van zijn gescheiden levende ouders en zijn vaderland neemt almaar groter; ook in letterlijke zin, want hij gaat in het mondaine Parijs wonen en leeft erop los. Voor de boulevardpers daar is hij een gewilde prooi en met enige regelmaat worden berichten geplaatst over zijn liederlijke handel en wandel. Ze geven hem zijn tweede bijnaam ‘prince Citron’, in plaats van het ‘prince Orange’ (Orange betekent sinaasappel) en dat mede vanwege zijn humeurigheid; hij beschouwt het niet eens als een scheldnaam.
Verder maakt de prins schulden die tot in de miljoenen lopen en geeft hij zich af met legio vrouwen. Een bittere anekdote uit die tijd is heel veelzeggend, want als hij een keer met een vrouw aan zijn hand een nachtclub bezoekt, richt hij zich tot de andere aanwezigen met de woorden: ‘Heren, ik wil u voorstellen aan Madame Citron.’
Een vriend reageert er droog op en niet zonder hatelijkheid: ‘Ah, monsieur, het is al de vierde (vrouw) deze week, dus ze is hooguit een kwart Orange.’
Sterven
Kroonprins Willem ontdoet zich van zijn militaire functies en bindt zich op geen enkele wijze in. Op 25 mei 1879 wordt hij ziek; het is een longontsteking, maar dat is in een tijd waarin penicilline nog niet bekend is een zeer ernstige kwaal. Hij wordt behandeld met kinine, maar alles tevergeefs. Op 11 juni sterft Willem Nicolaas Alexander Frederik Karel Hendrik, Prins van Oranje etc., nog maar 38 jaar oud.
Tien dagen later, op zaterdag 21 juni wordt in de woning van de Nederlandse ambassadeur te Parijs afscheid van hem genomen. Aan de Zwitserse predikant E.A.F. Bersier is gevraagd om voor te gaan in de bijeenkomst. Hij leest Jesaja 40:6-9: ‘Een stem zegt: Roep. En hij zegt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest des HEEREN daarin blaast; voorwaar, het volk is gras. Het gras verdort, de bloem valt af; maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid.’
Ds. Bersier benadrukt dat de hoorders ‘de ogen moeten opheffen naar het enige vaderland waar geen rouw meer zal zijn, naar die familie van verlosten waar geen tranen meer zullen zijn, naar die Koning aller koningen, die alleen overblijft wanneer dromen, bedrieglijke betoveringen en de pracht en praal van de aarde voorbijgaan.’
Bersier richt zich vooral ook tot Willems jongere broer, prins Alexander, die bijzonder op de overledene gesteld is, en besluit: ‘Moge de almachtige God u bewaren en begeleiden. Amen.’
Twee dagen later wordt het gebalsemde lichaam van prins Willem naar Nederland vervoerd met een speciale trein. Vanaf het station wordt het in Willems paleis aan de Kneuterdijk gebracht.
Begrafenis
Op 26 juni, ’s morgens om elf uur vindt de begrafenis plaats in de Nieuwe Kerk in Delft; het lichaam zal in de grafkelder van de Oranjes worden bijgezet. Eerst houdt ds. C.E. van Koetsveld, dan hofpredikant, een toespraak. Wat zal hij zeggen? Wordt het overeenkomstig het spreekwoord ‘De mortuis nil nisi bene’ (Van de doden niets dan goeds)? Even lijkt het erop, want als de predikant zich tot koning Willem III richt, zegt hij dat de vorst een zoon ten grave moet dragen ‘die het naaste stond aan den troon, wiens jeugd reeds zoo schoone verwachtingen opwekte, in wien het vaderland zijne toekomst zag, - en die nu uit de volle kracht van zijn leven in den vreemde werd weggerukt!’ En Van Koetsveld vervolgt: ‘Wat had hij nog kunnen worden! Ach! Gansch die toekomst is nu afgesneden, zinkt weg in dat graf!’
Ook volgen er troostwoorden, vooral gericht tot de vader (koning Willem III) en de broer (prins Alexander), maar ten slotte richt Van Koetsveld zich in zijn niet zo lange toespraak ook tot de andere aanwezigen: ‘Vreemde Vorsten of gezanten! hebt dank voor uwe deelneming in den rouw van Nederland en van
Oranje. Broeders van hooge of lage geboorte, maar allen stof, dat eens tot stof wederkeert! de gedachten overstelpen ons, de vragen verdringen elkander, wij staren in die diepte... Het graf zwijgt.’ En hij besluit: ‘Maar in dat zwijgen spreekt de Christus: “Waakt! want gij weet den dag en de ure niet!” O God! op die onbekende ure bereide ons Uwe genade! Amen.’
Waarschuwing
Wie de korte preek leest, moet wel tot de conclusie komen dat het een heel voorzichtige, bijna diplomatieke toespraak is geworden. Verwoord in overeenstemming met de heersende gewoontes, vormen en zeden van die tijd.
Toch heeft het Evangelie er aan het slot wel in geklon-ken; het was gericht tot de aanwezigen. Het bevat een waarschuwing waar de dode zich tijdens zijn leven heel weinig van aangetrokken heeft en waar meerdere aanwezigen onverschillig tegenover staan, maar waarvan iedereen rekenschap zal moeten geven.
Bronnen:
E.A.F. Bersier, Service religieus célèbre a l’occasion du décés de son altesse royale Monseigneur le Prince D’Orange (1879).
C.E. van Koetsveld, Bij de graven van Oranje-Nassau (1891).
A.J. Onstenk, ‘Ik behoor bij mezelf’: Cornelis Elisa van Koetsveld, (1807-1893) (1973).
C. van Raak, Vorstelijk begraven en gedenken (2003).
D. van der Meulen, Koning Willem III (2013). Paleis Het Loo, Oranje en religie (2013).
L. van den Broeke en D. Hakkenberg, Koninklijk Oranjekind (2023).
RONDOM DE DOOP VAN PRINS WILLEM
Toespraak
In het Dagblad van ’s-Gravenhage van 2 november 1840 is de toespraak tot Prins Willem (de latere koning Willem III) in verband met de komende Doop van zijn zoon opgenomen.
De Haagse dominee Rooseboom voert het woord: ‘Sire! wij beschouwen onze taak als eervol en hoogst gewichtig. Wij hebben toch in last, om in naam van de hoogste Kerkvergadering der Hervormden in ons Vaderland, ja, als de tolken van geheel de Nederlandsche Hervormde Kerk, tot Uwe Majesteit het woord te voeren… Met verrukking ziet de Kerk de plechtige dag tegemoet, dat een nieuwe Telg uit Uw Huis, door het Heilige Doopsel aan Christus gewijd, openlijk in haar schoot zal opgenomen worden, tot een nieuwe waarheid zodat het Haar onder Gods weldadig bestuur, ook voor het toekomende niet aan voorstanders en verdedigers zal ontbreken… Wij veroorloven ons geen aanmatigingen, noch zoeken de belemmering van iemands rechten. Alles wat wij van Uwe Majesteit verlangen is onontbeerlijke ondersteuning en gelijke voorrechten en bescherming. Zo waarlijk dale de Goddelijke zegen in de ruimste mate neder op Uwer eerbiedwaardige Persoon en Geslacht! Zo waarlijk zal de Hervormde Gemeente, door hare voorgangers daartoe steeds opgewekt, niet slechts het talrijkste en aanzienlijkste, maar ook het beste en getrouwste deel van Uwer Majesteits onderdanen blijven uitmaken. Schenke U de Almogende God gezondheid, leven, wijsheid, moed en kracht! Verlichte Hij de moeilijke taak U opgelegd; verhore Hij de gebeden die wij niet zullen ophouden voor U ten Hemel op te zenden, en make Hij Uwer Majesteits regering onder ons voorspoedig en gezegend tot in lengte van dagen!’
Doopdienst
In de krant van 4 november 1840 is een verslag te vinden van de bediening van het sacrament, dat hieronder is ingekort: ‘De plechtige bediening van de Heilige Doop aan de jonggeboren Erfprins van Oranje heeft heden in de Kloosterkerk alhier plaats gehad. Reeds vroeg had zich in dat bedehuis een talrijke schare verzameld. Later namen de leden van het corps diplomatiek, Zijner Majesteits ministers, de leden der Staten-Generaal en van andere hoge staatslichamen, alsmede die van de stedelijke en kerkelijke collegiën, de voor hen bestemde plaatsen in. Ten drie ure zag de verzamelde menigte, met een onbeschrijfelijk gevoel van liefde, eerbied en belangstelling, de Koning en Koningin, te gelijk met de eerbiedwaardige Vorst, die Nederland meer dan een vierde van een eeuw als Koning heeft gehuldigd, en met de Prins van Oranje en Zijn Gemalin, de Prinsen Alexander en Hendrik, Prinses Sophie, alsmede Prins Frederik der Nederlanden, Zijn Gemalin en de jeugdige Prinses Louise, in het kerkgebouw verschijnen.
De godsdienstoefening begon met het zingen van psalm 100 vers 1 en 4, waarna de predikant Van den Broek met de hem eigen godsdienstige ernst en waardigheid, een korte rede hield, waarin hij, naar aanleiding van Psalm 132 vers 12 (‘Indien uw zonen Mijn verbond zullen houden, en Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal, zo zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid op uw troon zitten.’) vooral deed gevoelen, dat ware godsdienstigheid de hechtste steun is der kronen en vorstengeslachten, en uit de lotgevallen van het doorluchtig Stamhuis van Oranje en Nassau, hetwelk zich thans in zulk een geheel buitengewone zegen verheugt, het bewijs ontleende van Gods vaderlijke bescherming over dat de Nederlanders dierbaar geslacht.
Nadat de leraar een treffende toespraak aan de Koning en Koningin en Z. M. Koning Willem Frederik gehouden had, werd de jonggeboren Prins, die met de stoet naar de kerk was geleid, plechtiglijk te midden der Christelijke vergadering gebracht. Al de aanwezige leden van het Koninklijk Huis, als doopgetuigen optredende, plaatsten zich voor de predikstoel. De leraar richtte zich nu meer bijzonder tot de Ouders van de Vorstelijke Dopeling, las het Formulier voor, en diende daarop aan de jonge Erfprins (Willem Nikolaas Alexander Frederik Karel Hendrik) die door zijn Vader ten Doop gehouden werd, de Doop toe.
Met een hartelijk nagebed en het zingen van Gezang 96 nam deze godsdienstige plechtigheid een einde. Voorbeeldige orde en stilte hebben daarbij geheerst.’
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2023
Oude Paden | 64 Pagina's
