Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolgverhaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolgverhaal

Jochem de schoorsteenveger

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe je nu verder over de klaarblijkelijke onverschilligheid wat Hermann moge denken, gelijk heeft die, als hij zegt: wat moetje in Liegnitz doen? Er is geen enkele band meer. En Lize... neen, voorlopig kan hij haar niet ontmoeten als de vrouw van Hermann. Voor zijn en voor haar gemoedsrust is het misschien wel het beste dat hij haar nooit weer onder de ogen komt. Hermann zal zwijgen, zodat Lize steeds sterker zal gaan geloven, dat hij dood is. Dat is verreweg het beste...

Hij doet het verstandigst, naar Hessen te gaan, waar Lemarque hem werk heeft aangeboden. Ook voelt hij wel iets voor Holland. Het is daar een goed land en een bestaan als schoorsteenveger vindt hij er in elk geval.

Tegen de morgen valt hij in een lichte sluimering, waaruit hij wordt gewekt door lawaai en geroep buiten. Turend uit zijn raampje bemerkt hij in de schemering, hoe de vlotjagers aanstalten tot vertrek maken.

Dan neemt hij een besluit. Zó kan hij Hermann toch niet laten vertrekken.

Blijkbaar neemt deze geen notitie van hem. Hij wil zonder meer vertrekken (Jochem is immers 'dood', denkt hij, weer even bitter) maar het is zeer wel mogelijk, dat zij elkaar nooit weer zien.

Haastig maakt hij toilet en staat dan op het plankier, juist als het eerste vlot afgeduwd wordt. Op het tweede werkt Hermann, die druk bezig is en hem niet eens bemerkt in het schemerdonker.

"Hermann!"

"Ja?"

"Laat ons even afscheid nemen".

Met één sprong is Hermann naast hem, de hand toestekend. "Het speet me, dat ik gisteravond weg moest, 'k Heb je later ook niet kunnen vinden".

"Ik was niet hier. Het doet er ook niet toe. Ik moest het met mezelf uitvechten".

"Wat ga je nu doen?"

"Straks met een wagen naar Bunzlau".

"Naar Bunzlau?" vraagt Hermann achterdochtig. Bunzlau ligt gevaarhjk dicht in derichtingvan Liegnitz... Zou hij nu toch nog alles bederven?

"De familie van Gebhard Waldmont opzoeken, je weet misschien nog wel, Gebhard is met mij door zeerovers gevangen en ook als slaaf verkocht. Dat wU ik de familie gaan vertellen, als de lui nog leven".

"O, juist. En dan?"

"Dan denk ik naar Hessen of naar Holland te gaan. Je hebt gehjk: wat heb ik aan Liegnitz? Immers niets meer? Spreek met Lize niet over mij. Beter van niet. Het ga jullie goed, Hermann".

"Dank je", zegt Hermann opgelucht, dat zijn tactiek van leugen en bedrog zo schitterend is geslaagd. "Weishaupt, opschieten!" klinkt de bevelende stem van

"Weishaupt, opschieten!" klinkt de bevelende stem van Landman.

Een handdruk,

"'t Goeie", zegt Hermann. "God zij met je. En ook met Lize", wenst Jochem emstig.

"God zij met je. En ook met Lize", wenst Jochem emstig. Even, heel even kijkt Hermann hem in de ogen, om de zijne dan onmiddellijk weer neer te slaan.

Dan springt hij op het vlot, dat afgeduwd wordt. Jochem gaat naar binnen, als hij bespeurt, dat Hermann hem niet weer aanziet.

Verbaasd komt de waard aanlopen. Hij heeft stellig verwacht, dat de logeergast zijn roes zou uitslapen. Nu, als hij de wagen van Christiaan Jürgen zou mislopen, moest­ie dat zelf weten. En nu staat die slampamper daar aardig monter vóór hem!

"Goede morgen", zegt Jochem zacht. "Heb ik nog even tijd, een stukje te eten?'

'Tijd genoeg. Vóór kwart over vijf staat Jürgen niet voor de deur. Je bent al vroeg present. En dan zo laat thuisgekomen". Die laatste woorden, voelt Jochem, houden een verwijt in.

"De vraag verschoning, kastelein. De was moe van het zwerven. Ik had een schrik ontvangen. Mijn hele famUie, op één broer na, blijkt dood te zijn". "Da's spijtig. En ik dacht nogal, datje dronken was", merkte

"Da's spijtig. En ik dacht nogal, datje dronken was", merkte de herbergier openhartig op. "Ik was net zo nuchter als nu", zegt Jochem, die dan naar

"Ik was net zo nuchter als nu", zegt Jochem, die dan naar boven gaat om zijn weinige bagage in orde te brengen.

De voorspelling van de waard komt dit keer niet uit; om precies vijf uur, Jochem is nauwelijks gereed met het eten, ratelt de kar van Christiaan Junger voor de deur. Die wordt getrokken door twee stevige, weldoorvoede paarden. De tocht verloopt voorspoedig, geheel volgens programma. Aan de avond van die dag is Junger ongeveer op de helft en het gezelschap overnacht in een taveerne langs de weg. Spoedig zoekt Jochem zijn slaapplaats op. De twee andere reizigers bevallen hem slechts matig. Bovendien is hij niet in een stemming, om veel te praten.

Bunzlau, dat, omdat wéér vroeg afgereden is, in de vóóravond wordt bereikt, wekt een massa herinneringen bij Jochem op. Hier heeft hij, als leerling, met Dreckmeyer gewerkt. Hier maakte hij kennis met Gebhard, wat tot gevolg had, dat beiden de wijde wereld introkken.

Het is, of er niets veranderd is. Hij herkent de gebouwen, de winkels. Hij weet nog zeer goed de weg naar Gebhards ouderlijke woning. Hoe zal hij daar de toestand vinden? Echter besluit hij eerst, logies in een herberg te zoeken. Mogelijk is er een gelegenheid in de buurt, waar hij een en ander gewaar kan worden. Zijn oog valt op het logement 'De dubbele sleutel', waar hij spoedig gereed is. En dan heeft hij een meevaller. Want als hij na het avondmaal, een praatje met de hupse waard maken gaat, en zo terloops informeert, of die een familie Waldmont kent, luidt het verbijsterende antwoord: "Mijn vrouw heet Waldmont". "Haar voornaam?" vraagt Jochem verrast.

"Haar voornaam?" vraagt Jochem verrast. 'Trude", zegt de waard, die het vragen niet begrijpt.

'Trude", zegt de waard, die het vragen niet begrijpt.

Dan weet Jochem ineens: een zuster van Gebhard, eenjaar of tien ouder. Flauw herinnert hij zich haar.

"De zuster van Gebhard", zegt Jochem. "Heeft zij wel eens iets van hem gehoord?"

"Die is een jaar of tien geleden de hort opgegaan. Met nóg zo'n snuiter. Die twee zuUen wel wat klaar gemaakt hebben. Een mooie jongen, die Gebhard om niets meer van zich te laten horen. Zijn moeder is van verdriet gestorven. Dan leven er ook nog een broer en zuster behalve mijn vrouw. Heb je Gebhard gekend? Ik zo'n beetje. Er werd niet meer over hem gesproken. Een jongen, die van huis gaat en niets meer van zich laat horen, is geen praat waard. Dat hebben zijn vader en moeder niet verdiend. Hij was een ondankbare".

"U vergist u", merkt Jochem op. "Die twee hebben niets bijzonders klaargemaakt. De was zijn kameraad. We hebben heel wat beleefd. Nu ik terug ben, wou ik van hem komen vertellen. Ik bemerk nu wel, dat ze niets van Gebhard vernomen hebben".

"Geen sikkepitje, man. Weet jij wat van die jongen?"

"Dat weet ik niet. Hij kan dood zijn, maar hij kan ook op de slavenplantage in Afrika zitten".

"In Afrika. Een slavenplantage? Wat bazel je nu? Maar ­ loop mee naar achteren, dan kan mijn vrouw het meteen horen".

Aan die twee vertelt Jochem, hoe hij met Gebhard tot in Holland, in Rotterdam, heeft gezworven en wat hem daar is wedervaren. Hij prijst Gebhard inzake zijn waarschuwing. Als het aan hèm gelegen had waren zij nooit in handen van de ronselaar gevaUen...

Zo komen ze alles te weten. Als met één slag vei^andert de opinie van de zuster en de zwager over Gebhard 7^ zijn nu met diep medelijden vervuld. Betreurd wordt, dat Jochem Weishaupt hen niet méér verteüen kan. Zijn wetenschap dateert nu al van ruim negen jaar geleden. Wat kan ei ra die tjd niet ge­beurd zijn!

Tja, dat heeft Jochem zélf ervaren. Hij moet nu vertellen van wat hij na Tunis beleefd heeft. Dan vatten zij, dat hel lot van Gebhard allicht niet minder is geweest. En ­ waar zit die jongen nu? Leeft hij nog? Open vragen, waarop het antwwad misschien nooit komt.

Is Weishaupt nu op weg naar Liegnitz? Sober herhaalt Jochem dan wat zijn broer hem heeft meegedeeld. Wat zal hij nu in Liegnitz gaan doen?

(wotdt ven'olgd}

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1999

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's

Vervolgverhaal

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1999

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's