Het Gebed
VII
Opvallend in het Onze Vader is, dat de bede om de schuldvergeving komt na de bede om het dagelijks brood. Jezus laat de voorziening in de lichamelijke nood voorafgaan aan de voorziening in de geestelijke nood. Er is wel geprobeerd hiervoor een verklaring te geven. Sommigen zeggen, als een mens honger heeft, kunnen we hem moeilijk aanspreken op zijn geestelijke nood. Dan wordt hij te zeer in beslag genomen door zijn hongerige maag dan dat hij op dat moment doordrongen kan worden van zijn zonde en schuld. Eerst zullen we hem te eten moeten geven! Anderen wijzen erop, dat juist op het terrein van het dagelijks brood de mens in de fout gaat, zonde bedrijft, en dat Jezus daarom, na het dagelijks brood aan de orde gesteld te hebben, dadelijk hierop de bede laat volgen: "Vergeef ons onze schulden"
Deze verklaringen van de volgorde van de vierde en de vijfde bede van het Onze Vader klinken geloofwaardig, maar zijn exegetisch met te verdedigen. We kunnen hiervoor beter maar geen verklaring zoeken, omdat het alleen maar gissen is. In ieder geval veronderstelt deze bede als van
In ieder geval veronderstelt deze bede als vanzelfsprekend het bestaan van "schulden". Meestal komen wij in de Heilige Schrift, wanneer het gaat over onze verhouding tot God, het woord "zonde" 97 tegen. Dat lijkt hetzelfde. Maar toch is er wel enig verschil tussen "schuld" en "zonde". Terwijl de zonde ligt in de mens, in de gesteldheid van zijn ziel, in de houding van zijn leven, en openbaar wordt in zijn woorden en daden, drukt het woord "schuld" uit waar de zonde vandaan komt: uit de verkeerde houding tegenover God. De mens voldoet niet aan de normen, die God heeft gesteld. Hij schiet te kort, hij is nalatig en strafbaar.
Deze voorstelling van zaken treffen wij op diverse plaatsen aan in de woorden van Jezus. Niet alleen dus in het Onze Vader. De gedachte van de zonde als schuld beheerst ook de gelijkenis in Mattheüs 18 : 23- 34. De zonde brengt de mens in de toestand van iemand die moet betalen, moet voldoen. Datzelfde beeld gebruikt Jezus in de geschiedenis van de maaltijd bij Simon de Farizeeër: een heer had twee schuldenaren, die beiden niet konden betalen (Lukas 7 : 41- 42); een beeld, waarmee Hij wil duidelijk maken, hoe zowel "rechtvaardigen" als "zondaars" tegenover God staan. Ook de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester uit Lukas 16 : 1-9 toont dezelfde gedachtensfeer.
En nu leert Jezus ons bidden om kwijtschelding van onze schulden: "Vergeef ons onze schulden''. Let wel: we kunnen het zelf tussen God en ons niet goedmaken door prestaties van onze kant. De vergeving waar wij om zullen vragen staat haaks op het denkbeeld van het geven van bepaalde genoegdoeningen. Van een schuldeiser die na ontvangen betaling niets meer te eisen heeft, kunnen wij moeilijk zeggen dat hij kwijtscheldt. Wanneer nu van vergeving gesproken wordt, pleiten wij dus op genade. Al in het Oude Testament wordt het wezenlijke van de verlossing gezocht in de genade van God, die Zich over de zijnen in schuldvergeving ontfermt als een vader over zijn kinderen (Psalm 103 : 8-13). Het is dan ook onjuist, te stellen dat Jezus inzake de boodschap van de vergeving der zonden iets nieuws naar voren zou hebben gebracht in tegenstelling met wat het Oude Testament ons op dit punt zegt. Wel heeft Hij Zich verzet tegen de opvattingen van de schriftgeleerden en de Farizeeën wat betreft het verkrijgen van Gods heil. Zij legden namelijk nadruk op de verdienstelijkheid, die de gelovige kon verwerven om van zijn schuld af te komen. Daarvan wilde Jezus volstrekt niet weten. Hij onderstreepte het pure genade-karakter van de schuldvergeving. Intussen is het wel merkwaardig, dat Jezus Zijn discipelen leert vragen om schuldvergeving zonder aan te duiden langs welke weg die dan tot stand kan komen, met andere woorden: op grond waarvan God de schulden wil kwijtschelden. Elders in de evangeliën en in de rest van het Nieuwe Testament wordt ons dat wèl met nadruk voorgehouden: het is het verlossingswerk van Jezus, in kruis en opstanding volbracht, dat ons de schuldvergeving nabijbrengt. We kunnen hierbij bijvoorbeeld denken aan wat er staat in Markus 10 : 45: "De Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen". En vooral in de apostolische brieven wordt het verlossingswerk van Jezus heel centraal gesteld: het is de inhoud van de evangelieverkondiging.
Nu is het ontbreken van deze gedachte in de vijfde 98
bede van het Onze Vader niet zo vreemd. We mogen immers niet uit het oog verliezen dat er, zoals in het geheel van de oudtestamentische Godsopenbaring, zo ook in de prediking van Jezus sprake is van een zekere voortgang. Jezus heeft niet dadelijk alles aangaande Zichzelf en Zijn werk bekendgemaakt. Hij deed dat geleidelijk aan. Bovendien kwam het vaker voor, dat Jezus niet uitdrukkelijk Zijn heilswerk noemde. Neem bijvoorbeeld de gelijkenis van de verloren zoon uit Lukas 15. Waar staat in deze gelijkenis te lezen, dat de zondige mens enkel via de Zoon tot de Vader kan komen? Het lijkt erop, dat wij het Vaderhuis kunnen binnengaan dankzij onze schuldbelijdenis, zonder het offer op Golgotha. Maar we móeten goed begrijpen, dat in zo'n gelijkenis slechts enkele aspecten van het Koninkrijk van God worden belicht. Jezus leert ons dus in de vijfde bede, wat wij moe
Jezus leert ons dus in de vijfde bede, wat wij moeten doen met onze schulden. Wij kunnen ze enkel kwijtraken door God te vragen om vergeving, om genade. Maar tegelijkertijd wordt aan deze bede nog iets toegevoegd: "gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren". Feitelijk is een betere vertaling: gelijk ook wij vergeven hebben onze schuldenaren. Er is dus een duidelijk verband tussen onze bede tot God om ons onze schulden te vergeven èn de vergeving die wij schenken aan hen die schuldig staan tegenover ons. Aan het vragen aan God om vergeving zit heel wat vast. Als wij in een onverzoenlijke houding staan of blijven staan tegenover onze medemensen, kunnen en mogen wij eenvoudig niet rekenen op vergeving van onze schulden door God.
Ook om deze reden is de vijfde bede van het Onze Vader verre van gemakkelijk. Ik heb eens iemand ontmoet die mij vertelde, dat hij daarom bij het bidden van dit gebed die toevoeging: "gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren" maar wegliet. Dat lijkt inderdaad een simpele oplossing. Maar op deze manier ontnemen wij wel de diepere ernst aan hetgeen Jezus ons leert over het naderen tot God met onze schulden en over het vragen om vergeving hiervan.
Het is een misverstand te menen, dat dit "gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren'' opgevat moet worden als een voorwaarde voor onze schuldvergeving bij God. Dat is beslist niet het geval. De vergeving van onze schulden is uitsluitend Gods werk. En die toevoeging wil niet zeggen, dat wij vergeving zullen ontvangen omdat of voorzover wij anderen vergeving schenken. Calvijn merkt in zijn Institutie (III, XX, 45) hierover op, dat de woorden: "gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren" moeten worden verstaan "als een teken waardoor wij de bevestiging zullen krijgen dat God ons zó zeker vergeving van zonden geschonken heeft, als wij ons ervan bewust zijn dat anderen die van ons verkrijgen, indien namelijk ons gemoed van alle haat, nijd en wraakzucht bevrijd en gezuiverd is". Maar in een laatste artikel in deze serie over het Onze Vader hoop ik hierop nog nader in te gaan, speciaal naar aanleiding van de verzen 14 en 15 uit Mattheüs 6, waarmee de pericoop over het bidden eindigt.
Tenslotte nog iets over het "onze". Ook hier moeten wij erop letten dat er niet van mijn schulden wordt gesproken, maar van onze schulden. Niemand gaat vrijuit voor God. We hebben allen Zijn vergeving nodig. En wij mogen daar om bidden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1990
Ecclesia | 8 Pagina's
