De heilige oorlog (109)
Het einde van Mensziel lijkt in zicht
Er wordt door reus Diábolus en zijn vrienden in de hel en in Mensziel druk gewerkt aan een plan om Mensziel te heroveren. Er zijn al verschillende brieven geschreven en door Onheilig overgebracht. Weer gaat er een brief van de hel naar Mensziel. Mensziel lijkt ten dode opgeschreven.
De bode en de portier
Met de brief in de hand verlaat Onheilig de helse afgrond, op weg naar de vrienden in Mensziel. Hij loopt de trap op naar de ingang van de grot. Daar ziet portier Cerberus hem. Hij vraagt hoe het gesprek in de afgrond over Mensziel is verlopen.
Onheilig: ‘Zoals was te verwachten. De brief die ik bracht werd zeer gewaardeerd door de heren daar. Dat ga ik nu de Diábolonisten vertellen. Ik heb het antwoord bij mij. Ik weet zeker dat mijn meesters in de stad verheugd zijn. De inhoud zal hen aanmoedigen om met alle macht hun plannen verder uit te werken en om gereed te staan tot de aanval als ze zien dat mijn heer Diábolus de stad komt belegeren.’
Cerberus: ‘Maar is hij van plan zelf aanwezig te zijn bij de aanval?’ ‘Ja, dat is hij!’ ‘zegt Onheilig. ‘En hij neemt bij deze expeditie meer dan twintigduizend potige Twijfelaars mee.’
Cerberus is daar blij mee en vraagt: ‘Worden er zulke moedige plannen gemaakt om tegen het ellendige Mensziel op te trekken? Zou ik dan misschien de leiding kunnen krijgen over duizend van die soldaten, zodat ik mijn dapperheid in de strijd tegen Mensziel kan laten zien?’
‘Ik hoop dat je je wens verkrijgt!’, roept Onheilig uit. ‘Je ziet eruit als iemand die vurig genoeg is. Mijn heer kan mannen gebruiken die heldhaftig zijn. Maar ik moet verder, mijn werk heeft haast.’
‘Ai, ga maar gauw’, zegt Cerberus. ‘Haast je naar Mensziel om deze stad het zwaarste onheil te brengen. Als je in het huis van Wereldgelijkvormig komt, waar de vrienden van Diábolus vergaderen en hun plannen smeden, vertel hen dat Cerberus hen wenst te dienen. Als het toegestaan wordt, zal ik met het leger optrekken tegen het beroemde Mensziel.’
‘Dat zal ik doen’, zegt Onheilig. ‘Ik denk dat mijn heren blij zullen zijn om dit te horen, en ook om je te zien.’
Na meer van dit soort van complimenten neemt Onheilig afscheid van zijn vriend Cerberus. Cerberus geeft hem duizend van zijn helse wensen mee en verzoekt hem haast te maken door met grote snelheid naar zijn meesters te gaan. Onheilig buigt voor hem en zet het dan op een lopen.
Begroeting bij Wereldgelijkvormig
Na enige tijd komt Onheilig in Mensziel aan en gaat naar het huis van Wereldgelijkvormig. Daar zitten de Diábolonisten, wachtend op zijn terugkomst. Nadat ze elkaar hebben begroet, overhandigt Onheilig de brief. Hij geeft tevens de complimenten van de afgrond door. ‘Heren, u die echte dienaren van Diábolus bent, u ontvangt de groeten van hen, die aan de rand van de afgrond wonen, waar de vorstendommen en machten van de hel zijn te vinden. Ze wensen u de meest gepaste zegeningen toe vanwege uw geweldige hulp, krachtige pogingen en moedige prestaties die u heeft getoond om de beroemde stad Mensziel weer onder de macht van Diábolus te brengen.’
De dood in Mensziel
De toestand van de ellendige stad Mensziel is nu als volgt. De burgers hebben de Prins beledigd en Hij is weggegaan. De helse machten hebben ze door hun dwaasheid aangemoedigd om hun totale vernietiging te zoeken. Het is waar, de burgers van Mensziel zijn enigszins gevoelig gemaakt voor de zonde. Maar de vijanden zijn als het ware in hun darmen gekropen. De stadsbewoners wenen, maar Immanuël is weg, en hun smeken laat Hem niet terugkomen als vroeger. Bovendien weten ze niet of Hij ooit of nooit zal terugkeren naar Mensziel. Ze kennen de macht en de ijver van hun vijand niet, en ook niet hoever het duivelse plan is dat tegen hen beraamd wordt. Al sturen ze smeekschrift na smeekschrift naar de Prins, Hij antwoordt met stilte. Ze voeren geen echte reformatie door, en dat is wat Diábolus graag ziet. Hij weet dat als ze de ongerechtigheid in het hart toestaan, de Koning hun gebed niet zal horen. Ze worden al zwakker en zwakker en zijn als een rollende bal in een wervelwind. Ze roepen tot hun Koning om hulp, maar laten de Diábolonisten toe in hun binnenste. Wat zal de Koning dan met hen doen? Ja, er lijkt in Mensziel een vermenging te komen doordat Diábolonisten en Menszielbewoners samen door de straten lopen. Ze verlangen naar vrede omdat ze denken dat, sinds een dodelijke ziekte heerst in Mensziel, het tevergeefs is de vijanden aan te pakken. De zwakheid van Mensziel is dan ook de kracht van de vijanden en de zonden van Mensziel zijn in het voordeel van de Diábolonisten. De vijanden van Mensziel beginnen zich al rijk te rekenen met het eigendom van Mensziel. De inwoners van Mensziel en de Diábolonisten menen beiden de leiders van Mensziel te zijn. De Diábolonisten worden sterker en nemen toe in aantal, terwijl de stad Mensziel sterk in kracht afneemt. Meer dan elfduizend mannen, vrouwen en kinderen zijn inmiddels gestorven door ziekte.
De ondergang nabij
Bunyan beschrijft uitgebreid hoe alles gereed wordt gemaakt voor de aanval. De zonden worden tot grotere hoogte aangeblazen, zodat de kloof tussen de ziel en Christus, indien dat mogelijk zou zijn, onoverbrugbaar wordt. Alle vijanden worden aangepord tot de strijd. Het geloof verzwakt tot stervens toe en het ongeloof versterkt zich. De ondergang van de ziel lijkt onafwendbaar.
Aangepord tot de strijd
Satan bemoeit zich hoogstpersoonlijk met de strijd om de ziel. Hij zegent zijn dienaren en port hen aan om alles op alles te zetten om een overwinning te behalen. Daartoe is het nodig dat de zonde meer en meer kracht krijgt. Het is satan zelfs bij David gelukt, zodat deze het volk ging tellen om zijn hoogmoed te strelen: Toen stond de satan op tegen Israël, en hij porde David aan dat hij Israël telde (1 Kron. 21:1). Zo gebruikte de Heere in Zijn toorn satan als een instrument om David en het volk te ontdekken aan hun afwijken van Hem. Dat is de reden dat over dezelfde geschiedenis staat geschreven dat de HÉÉRE David aanporde (2 Sam. 24:1, zie ook de kantt.). Tot Davids ontsteltenis zijn er 70.000 mensen omgekomen. In die weg komt hij tot de belijdenis: Zie ik, ik heb gezondigd, en ik, ik heb onrecht gehandeld, maar wat hebben deze schapen gedaan? Uw hand zij toch tegen mij en tegen mijns vaders huis (2 Sam. 24:17b).
Het stervende Mensziel
De ziel wordt door alle gebeurtenissen heen en weer geslingerd als een bal op de golven, opgejaagd door een wervelwind. Ze voelt zich als Jona: Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeën, en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven gingen over mij heen (Jona 2:3), en als de discipelen terwijl Jezus sliep en dus zweeg: En zie, er ontstond een grote onstuimigheid in de zee, alzo dat het schip van de golven bedekt werd; doch Hij sliep (Matth. 8:24). De schuldige zondaar denkt om te komen en ziet niet anders dan de dood die aan alle zijden omringt. De waarheid van Gods Woord wordt werkelijkheid: De man nu die trotselijk handelen zal, dat hij niet hore naar den priester dewelke staat om aldaar den HEERE uw God te dienen, of naar den rechter: dezelve man zal sterven (Deut. 17:12). Waarom dat nodig is, staat erachter: … en gij zult het boze uit Israël wegdoen.
Vlak voordat David koning werd, was het zo anders: En er was een lange krijg tussen het huis van Saul en tussen het huis van David. Doch David ging en werd sterker, maar die van het huis van Saul gingen en werden zwakker (2 Sam. 3:1). Nu liggen de zaken precies omgekeerd: de vijanden worden sterker en het geloof raakt totaal verzwakt. Psalm 38:8 en 9 worden waar: Want mijn darmen zijn vol van verachtelijke plaag, en er is niets geheels in mijn vlees. Ik ben verzwakt en uitermate zeer verbrijzeld.
De vertaler van de eerste Nederlandse uitgave schrijft veelzeggend: ‘Alles is krachteloos. Het is vorm wat er nog overblijft van godsdienstige verrichtingen. Een vorm van godzaligheid, maar die de kracht daarvan verloochent.’ Dit is gebaseerd op 2 Tim. 3:5 (zie ook het verband waarin deze tekst staat!), waarbij de kanttekenaren schrijven dat er geen dadelijke beoefening van de godzaligheid is.
De wegen van de Heere zijn onbegrijpelijke, vleeskruisigende wegen, maar ook wonderlijke wegen. Zo verbindt Hij de Zijnen aan Zijn troon, al is het in een weg van zwijgen van Zijn kant.
Hiermee is hoofdstuk 10 van ‘De heilige oorlog’ ten einde. Het is een beeldende beschrijving van wat Paulus de Romeinen leerde: Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven (Rom. 8:13a). Maar hij mag ook schrijven: … maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven. Het eerste is het werk van de oude mens, het tweede is de genade die de Heere in het nieuwe hart geeft. Heere, verlos ons van de werken van het vlees en schenk ons Uw Geest!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 2022
De Wachter Sions | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 2022
De Wachter Sions | 12 Pagina's