Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

5. De genezing van de tien melaatsen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

5. De genezing van de tien melaatsen

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere Jezus was op weg van Galilea naar Jeruzalem en de kortste weg daarheen was door Samaría. Terwijl Hij door het midden van het land reisde en in een klein dorp was, kwamen Hem tien melaatsen mannen tegemoet. Het waren negen Joden en één Samaritaan. Hoewel zij in hun gezonde dagen niets van elkaar moesten hebben, zo had hun gemeenschappelijke ziekte hen tot elkaar gebracht. Terecht wordt weleens gezegd: ‘Lijden verbroedert’. De tien mannen bleven op een flinke afstand van de Heere Jezus staan. Als melaatsen waren zij onrein en behoorden zij volgens Gods wet uit de samenleving geweerd te worden. We kunnen dat lezen in Numeri 5.

Toen zij de Heere Jezus zagen, begonnen zij te roepen: Meester, ontferm U onzer (Lukas 17:13). Zij hadden over de wonderen van de Heere Jezus gehoord die Hij in het land verricht had en nu ze Hem zagen, begeerden zij van de melaatsheid verlost te worden. De melaatsheid was een vreselijke ziekte. Toch geloofden de tien melaatse mannen dat de Heere Jezus machtig was hen van die ziekte te genezen. Vandaar hun roepen vanuit de verte: Meester [Rabbi], ontferm U onzer. Zij waren er vast van overtuigd dat de Heere Jezus hun kwaal genezen kon en nu ze Hem in de verte zagen, namen ze hun kans waar en schreeuwden om genezing. In de Bijbel staat: Zij verhieven hun stem (vers 13).

Hoe reageerde de Heere Jezus? We lezen dat Hij hen een opdracht gaf. Het was in ons oog een merkwaardige opdracht. Toen Hij in de buurt van de tien melaatsen kwam, sprak Hij: ‘Ga heen en vertoon uzelf de priesters’ (vers 14). Dat klinkt ons vreemd in de oren, want een melaatse moest zich pas naar een priester van zijn eigen woonplaats begeven als hij van zijn melaatsheid gereinigd was. Als iemand melaats was geworden, moest een priester een dergelijk iemand onrein verklaren. Werd zo’n melaatse daarna van zijn ziekte genezen, dan moest hij zich voor de tweede keer tot een priester van zijn plaats begeven en die moest vervolgens beoordelen of de melaatsheid inderdaad verdwenen was. Als hij geconstateerd had dat de melaatse inderdaad weer gezond was geworden en hij bovendien nog een offer had gebracht overeenkomstig de wet van Mozes, pas dan verklaarde de priester hem rein en was het ogenblik aangebroken dat hij als een gereinigd verklaarde man zich weer tussen de mensen mocht begeven. De volgorde was dus: eerst de melaatsverklaring (1), vervolgens de genezing (2) en daarna de reinigingsverklaring door een priester (3). Dit kunnen we uitgebreid lezen in Leviticus 14.

Maar wat zei de Heere tot de tien melaatsen? Hij gaf hen de opdracht meteen naar de priesters in hun woonplaats te gaan om hen te laten onderzoeken of hun melaatsheid verdwenen was. Terwijl de Heere Jezus nog niet eens hun melaatsheid had weggenomen! Hij had tot hen niet het machtswoord gesproken: Ik wil, word gereinigd, zoals Hij dat bij de melaatse in Matthéüs 8 had gedaan! Nee, Hij gebood hen naar de priesters te gaan, terwijl ze nog volop melaats waren en zei: Gaat heen en vertoont uzelf den priesters (vers 14). Toch spraken ze de Heere Jezus niet tegen door te zeggen: ‘Heere, wij zijn nog volop melaats en moeten wij ons zó aan de priester vertonen?’ Zij gehoorzaamden heel eenvoudig de Heere. Gods Woord zegt dat de tien mannen Jezus’ bevel opvolgden, want we lezen: En het geschiedde terwijl zij heengingen (en dus nog altijd melaats waren!) dat zij gereinigd werden (vers 14). In de weg van gehoorzaamheid en op weg naar de priester van hun plaats werden ze genezen van hun melaatsheid.

Opgetogen van blijdschap om het grote wonder, gingen er negen van de tien naar huis om zich aan de priester van hun plaats te vertonen. Alleen één van hen keerde meteen na zijn genezing naar de Heere Jezus terug, met grote stem God verheerlijkende (vers 15). En juist die man was een Samaritaan! Bij de Heere Jezus gekomen, viel hij nederig op zijn aangezicht en dankte Hem voor de grote weldaad. Het leefde in zijn hart: ‘Wat zal ik, met Gods gunsten overlaân, Dien trouwe HEER’ voor Zijn gena vergelden?’ (Ps. 116:7).

Toen de genezen man voor de voeten van de Heere Jezus lag, vroeg Hij: ‘Zijn er niet tien gereinigd en waar zijn de negen? Geeft alleen deze Samaritaan de Heere de eer van zijn genezing?’ Daarna sprak de Heere: Sta op en ga heen; uw geloof heeft u behouden (vers 19). De negen melaatsen werden verlost van hun melaatsheid en waren daarmee tevreden. Maar deze Samaritaan had niet genoeg aan alleen de weldaad van de genezing, maar erkende door een wáár geloof de Heere Jezus als zijn Weldoener, Die hem niet alleen verlost had van zijn natuurlijke melaatsheid, maar bovenal van zijn geestelijke melaatsheid door hem zijn zonden te vergeven. Vandaar Jezus‘ laatste woorden tot hem: Uw geloof heeft u behouden (vers 19).

De melaatsheid is vooral een zinnebeeld van de zonde waarvan wij verlost moeten worden en dat kan niemand dan de Heere doen. Zoals de melaatsheid het hele lichaam aantast, zo is onze ziel door het zondekwaad geheel aangetast. Wij zijn allemaal geestelijk melaats en kunnen alleen gereinigd worden door het bloed van de Heere Jezus, want we lezen in de Bijbel: Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde (1 Joh. 1:7). Verder zegt Johannes: Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid (vers 9). Wie aan de Heere ‘met waar berouw en betering’ zijn zonde belijdt, ontvangt vergeving van zijn zonden volgens Zijn beloften ‘aan boetvaardige zondaren gedaan’ (kanttek. 36 en 37).

Ontzondig mij met hysop, en mijn ziel,

Nu gans melaats, zal rein zijn en genezen;

Was mij geheel, zo zal ik witter wezen

Dan sneeuw, die vers op ’t aardrijk nederviel (Ps. 51:4).

(Volgende keer D.V. 6. Het stillen van de storm op het Meer van Galiléa)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 maart 2023

De Wachter Sions | 12 Pagina's

5. De genezing van de tien melaatsen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 maart 2023

De Wachter Sions | 12 Pagina's