14. De genezing van een 38-jarige zieke in Bethesda
Toen het tegen het paasfeest liep, ging ook de Heere Jezus op naar Jeruzalem. Hij passeerde de Schaapspoort en kwam bij het badwater Bethesda aan, waar in vijf overdekte ruimtes een aantal zieken lagen. Het waren blinden, kreupelen en lammen die uitzagen naar een bijzonder wonder. Onverwachts verscheen er van tijd tot tijd een ongeziene engel die het water beroerde en de zieke die daarna het eerst in het water kwam, werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was (Joh. 5:4).
Onder de grote menigte bevond zich een man die al 38 jaar lam of kreupel was en ook hij zou na de beroering van het water door een engel graag als eerste in het water willen zijn. Helaas kon hij door eigen kracht zich niet naar het water begeven en er was niemand in zijn buurt om hem te helpen. Het was een hulpeloze en machteloze zieke man en als hij zelf met grote moeite eens een poging waagde om in het water te komen, zo daalde een ander vóór hem neer. Niemand bekommerde zich verder om de stakker en dat terwijl het badwater in de buurt van de tempel lag en de mensen de ongelukkige man dagelijks konden zien liggen. Er was ook niet één farizeeër die zich het lot van die zieke mensen en van de langdurig verlamde man aantrok. Voor het oog van de mensen leken het vrome mensen, maar met de naastenliefde namen ze het niet zo nauw. Daarom sprak de Heere Jezus, de Hartenkenner, eens tot hen: Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij vertiendt de munte (u doet overdreven dingen) en laat na het zwaarste (het belangrijkste) der wet, namelijk de barmhartigheid (Matth. 23:23).
Hoe anders handelde de Heere Jezus. Hij wist van deze 38-jarige zieke man af, zocht hem op en vroeg: Wilt gij gezond worden? (vers 6). Op het eerste gezicht vinden we dat een vreemde vraag, want welke zieke wil niet gezond worden? Maar het was de Heere Jezus om een eerlijk antwoord van de man te doen. De verlamde man antwoordde: Heere, ik heb niet een mens om mij te werpen in het badwater, wanneer het water beroerd wordt; en terwijl ik kom, zo daalt een ander vóór mij neder (vers 7). De man bekende eerlijk dat het er voor hem hopeloos voorstond en dat er van zijn kant geen genezing mogelijk was. Maar juist voor zulke hopeloze gevallen is de Heere Jezus gekomen. Hij is de Hogepriester Die medelijden kan hebben met onze zwakheden (Hebr. 4:15) en gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren was (Luk. 19:10). Wanneer er geen raad meer is bij een mens, dan heeft de Heere raad voor radelozen. En wanneer er geen hulp meer van ’s mensen kant te verwachten is, dan betoont Hij hulpelozen te helpen. We zingen immers: ‘’t Behoeftig volk, in hunne noden, In hun ellend’ en pijn, Gans hulpeloos tot Hem gevloden, Zal Hij ten Redder zijn’ (Ps. 72:6).
Nauwelijks had de ongelukkige man het antwoord gegeven of de Heere Jezus sprak: Sta op, neem uw beddeken op en wandel (vers 8). Terstond kreeg de man zijn kracht terug, stond op en wandelde. Zijn eerste gang was naar de tempel om de Heere te erkennen voor de hem geschonken weldaad. Denk eens in: 38 jaar kreupel en lam geweest en daarna in staat om ineens te lopen!
Terwijl wij na een week op bed gelegen te hebben weer voorzichtig moeten proberen om op gang te komen.
Terwijl hij in de tempel liep, bestraften de farizeeërs hem en zeiden: Het is sabbat; het is u niet geoorloofd het beddeken (zijn ligmatje) te dragen. Ze spraken niet over het grote wonder wat er aan hem gebeurd was, maar dat hij in hun oog op de sabbat werkte door zijn matje te dragen! Hierop antwoordde de man: ‘Hij Die mij genezen heeft, sprak: Neem uw beddeken op en wandel.’ ‘Wie was die Man?’ informeerden zij. Daarop kon de man geen antwoord geven, want de Heere Jezus was te midden van de mensen ineens verdwenen. Kort hierna zag de Heere Jezus hem in de tempel en sprak waarschuwend: ‘U bent gezond geworden, maar als u blijft zondigen, zult u straks voor eeuwig gestraft worden.’ Ineens wist de man dat het Jezus was Die hem genezen had en dat vertelde hij onbevangen aan de farizeeërs. Toen ze dat hoorden, wilden zij Hem doden omdat Hij deze dingen op de sabbat deed (vers 16). De Heere Jezus sprak daarna tot hen: ‘Mijn Vader werkt ook, want Hij zorgt tot op de dag van vandaag voor al wat leeft en adem heeft. Bovendien zegent Hij Zijn Woord zodat arme zondaars door genade Mijn kind mogen worden. Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook (vers 17).’ O, wat werden de farizeeërs boos op Hem. Dat Hij de ware Zoon van God is, bleek duidelijk uit (1) Zijn wonderen en (2) uit Zijn doop door Johannes, toen de Heere met hoorbare stem sprak: Deze is Mijn Zoon, Mijn geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb (Matth. 3:17). Bovendien (3) getuigden de profeten in het Oude Testament van Hem. Daarom sprak de Heere Jezus tot de farizeeërs: Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen (vers 39). Zijn vijanden zouden evenwel niet rusten, vóórdat Hij aan het kruishout Zijn leven liet!
Als mij geen hulp of uitkomst bleek;
Wanneer mijn geest in mij bezweek,
En overstelpt was door ellend’,
Hebt Gij, o HEER’, mijn pad gekend (Ps. 142:2).
(Volgende keer D.V. 15. De genezing van de blinde Bartimeüs -1)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's