Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Mensen tonen meer begrip voor degenen die ze kennen dan voor anderen’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Mensen tonen meer begrip voor degenen die ze kennen dan voor anderen’

Interview met prof. dr. Paul Dekker, senior wetenschappelijk medewerker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Sinds 2008 voert het Sociaal en Cultureel Planbureau het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) uit. Elk kwartaal verschijnt een editie. Opmerkelijk is dat in de surveys regelmatig het (gebrek aan goede) omgangsvormen (en waarden en normen) ter sprake komt. De manier waarop we met elkaar samenleven, zien en ervaren veel respondenten als het grootste probleem in Nederland. Al twaalf jaar lang is dat het geval. Waar denken burgers dan aan? Ze noemen: afnemende solidariteit, verharding van de maatschappij, gebrek aan fatsoen en beleefdheid alsook een afnemend respect voor elkaar.

Maar tegelijk komt uit de rapportages van het SCP een wat dubbelzinnig beeld naar voren: mensen klagen vooral over het wangedrag van anderen, maar bij zichzelf zien ze dat anders en praten ze afwijkingen van de normen min of meer goed. Ze geven bijvoorbeeld een vergoelijkende verklaring. Andere ouders brengen hun kinderen geen goede manieren bij, zelf doen ze daarvoor hun uiterste best. Dat intrigeert. En daarom ga ik hierover met prof. dr. Paul Dekker in gesprek.

Het zijn vooral ándere ouders die hun kinderen slecht opvoeden. Daardoor gaat het bergafwaarts met de samenleving. Vanwaar die dubbelzinnigheid?

In onze gesprekken met willekeurige burgers krijg ik te horen dat mensen in het algemeen wel pro-blemen kunnen benoemen, maar zodra het concreet wordt of wanneer het gevallen in hun nabije omgeving betreft, dan worden er verklarende factoren of verzachtende omstandigheden aangevoerd. Dat duidt op het tonen van begrip voor degenen die men kent. Als het bijvoorbeeld gaat over een familielid of een van de buren, dan wordt al gauw gezegd: ‘Ja, maar die doet echt goed haar best. En het valt ook niet mee om het werk en het opvoeden van een kind te combineren.’ Dan praten mensen er anders over dan in het algemeen. Gaat het over anderen buiten hun kennissenkring, dan hoor je opmerkingen als: ‘Ze zijn vooral bezig met hun werk en met geld verdienen…’

Het heeft wel met waarden en normen te maken. En hoe je daarmee omgaat.

Dat klopt. Wanneer het over waarden en normen gaat, valt het mij op dat iedereen het nu heeft over omgangsvormen. Vrijwel niemand heeft het over abortus, euthanasie, homoseksualiteit en dergelijke morele vraagstukken. Heel anders dan in de jaren 70 en 80. Want als je toen dit onderwerp aanroerde, ging het evenzeer over die morele vraagstukken en niet alleen over omgangsvormen. Sinds premier Balkenende in 2002 een debat opstartte over het thema ‘normen en waarden’ staat dit meer voor de sociale kant.

In het COB hebben we hier ook expliciet naar gevraagd. Het blijkt dat mensen met een kerkelijke achtergrond die brede opvatting wel hebben.

Maar de meeste mensen vinden abortus en euthanasie vooral een zaak van individuele keuze en persoonlijke vrijheid. Uiteraard gaat het wel over moraal. Maar men verbindt het niet met het vraagstuk van waarden en normen voor het publieke domein. Ik herinner mij nog goed dat in de eerste versie van de European Values Studies uit 1981, samengesteld door wetenschappers van de Tilburgse universiteit, homoseksualiteit en zwartrijden in hetzelfde rijtje werd gezet. Dat kunnen we ons nu niet meer voorstellen. Homoseksualiteit wordt steeds breder geaccepteerd en getolereerd. Maar gaat het om ongewenste gedragingen in de publieke ruimte dan constateren wij dat de tolerantie voor wat afwijkt, is afgenomen. Wat ten koste gaat van het collectief of de gemeenschap, zoals zwartrijden, belasting ontduiken, fraude en zo, daarover is men steeds vaker absoluut afwijzend (zie ook p. 36ev.).

Vallen nog andere ontwikkelingen in de moraal op?

Ik denk dat de publieke opinie gevoeliger is geworden voor het individueel slachtofferschap. Neem bijvoorbeeld pedofilie. In de jaren 70 vond een meerderheid dit geen probleem, maar de laatste decennia zien we op dit punt een ommezwaai. We zijn het misschien niet eens over maatschappelijke doelen, maar onschuldige slachtoffers moeten we vermijden. En ik ver-moed dat de SGP-achterban dit ook zo zal zien bij abortus.

Maar dat het bergafwaarts gaat met Nederland, dat komt vooral door anderen. Zij veroorzaken de problemen, zeggen veel mensen. We schuiven blijkbaar de schuld bij anderen in de schoenen.

Laat ik als voorbeeld het vrijwilligerswerk noemen. Wanneer wij daar onderzoek naar doen en we bevragen mensen, dan krijgen we regelmatig te horen dat de huidige vrijwilligers denken dat zij de laatste generatie zijn die zich hiervoor inzet. Alle anderen hebben veel minder voor hun naaste of voor de samenleving over, zeggen ze. Want anderen zijn egoïstisch, alleen maar bezig met carrière maken. Maar gaat het over hun eigen kinderen, dan zeggen ouders al snel: ‘Ja, die zouden wel vrijwilligerswerk willen doen, maar ze kúnnen dat eenvoudigweg niet omdat ze moeten werken, reizen, etc. Dus in feite gaat het om dezelfde belemmeringen, maar voor de eigen kinderen zijn die wel een geldig excuus, voor anderen niet. Naar onbekenden toe is het makkelijker om verwijten te maken, zoals het stellen van foute prioriteiten of onverschilligheid.

Merkwaardig. Wie zijn dan die anderen? Is het ‘ik’ tegenover ‘de rest’?

Het is denk ik niet zozeer ‘ik’ tegenover ‘de rest’, maar meer de eigen groep van bekenden, de eigen omgeving, buurt of familie tegenover de grote boze buitenwereld. Mensen zeggen dus wel: ‘Mijn buren doen echt hun best. Bij ons in de straat gaat het goed. Hier houden mensen wel rekening met elkaar.’ ‘Maar je moet niet naar Amsterdam gaan’, zal iemand uit de Achterhoek zeggen. Of: ‘Je moet niet in Staphorst zijn’, vindt een Hagenees.

Wilt u toelichten op welke manier u en uw collega’s aan deze informatie komen?

We doen veel enquêtes en daarnaast organiseren we gesprekken in focusgroepen. Dat zijn willekeurig samengestelde groepen mensen die we daarvoor uitnodigen. We openen het gesprek door een rondje te maken en iedereen te laten vertellen wat hij of zij zoal aan vrijwilligerswerk doet. Vaak blijkt dan dat veruit de meeste mensen iets in die sfeer doen. Op een enkele student na die eigenlijk best z’n buurvrouw wil helpen, maar hij kent haar niet. De gedachte dat het met onszelf en de eigen buurt goed gaat, maar dat het met de rest van de samenleving bergafwaarts gaat, leeft bij velen, maar klopt feitelijk heel vaak niet. Mensen zijn in het algemeen niet onverschilliger geworden.

Kunt u dat illustreren met een actueel voorbeeld?

In april tijdens de eerste coronagolf waren veel mensen blij verrast door allerlei initiatieven die werden genomen om hulp te bieden aan mensen die in quarantaine zaten. Ook gingen mensen iets kopen bij de winkelier om de hoek, want daar was de omzet gekelderd. Er werd respect getoond voor de medewerkers in de zorg. Met applaus en andere acties. Vaak merk ik dat mensen wel hopen op iets positiefs, maar in het algemeen heb-ben ze een vrij somber of negatief beeld van wat er buiten hun eigen omgeving gebeurt. De media berichten natuurlijk ook over ernstige gebeurtenissen, zoals moorden, ongelukken, overvallen en misstanden. Mensen zien de beelden ervan en daardoor komt het dichterbij dan vroeger.

Waar storen mensen zich vooral aan? Wat zijn uw bevindingen als mensen daarop worden bevraagd?

We stellen vragen waarbij mensen een antwoord kunnen aankruisen, maar hier heeft het sterk onze voorkeur om mensen vooral zelf te laten formuleren wat hun zorgen en ergernissen zijn en om daarvan voorbeelden te noemen. Waar mensen zich met name aan storen, is het gedrag dat getuigt van weinig respect voor de ander. Agressie, elkaar niet helpen, etc. Een andersoortige problematiek is het omgaan met diversiteit. Dat kan gaan over het punt dat hier in Nederland mensen komen wonen met een andere cultuur, andere gewoonten en manieren. Of afwijkende opvattingen en geloofsovertuigingen.

De hamvraag is toch wel: gaat het nu de goede of de verkeerde kant op met Nederland?

Desgevraagd geven doorgaans (veel) meer mensen aan dat ze het meer de verkeerde dan de goede kant op vinden gaan met ons land. Maar als we de antwoorden op andere vragen door de tijd op een rij zetten, dan krijg je vaak een ander beeld. Op basis van de onderzoeken die wij sinds 2008 uitvoeren kun je niet zeggen dat zich een negatieve trend of een neergaande tendens aftekent. Ik zie als lichtpuntje dat het aantal mensen afneemt dat het slechte gedrag of de beroerde omgangsvormen als een groot maatschappelijk probleem benoemt. Daar tekent zich een kleine daling af. Ook zijn er meer mensen die aangeven dat de meeste andere mensen wel te vertrouwen zijn. Dit meten we met vrij eenvoudige vragen in onze enquêtes.

In de rapportages komt naar vormen dat veel Nederlanders zich wel zorgen maken over allerlei ontwikkelingen. Dus zo rooskleurig is het niet volgens velen.

Toch zou ik dit beeld willen nuanceren. Want de antwoorden die wij krijgen op vragen over het onderling vertrouwen in de samenleving, bevestigen die negatieve gevoelens niet. Min of meer hetzelfde zie je bij de criminaliteitscijfers. Veel mensen denken dat de misdaad sterk toeneemt in ons land, maar als je vervolgens vraagt naar wat zij zèlf aan criminaliteit meemaken, dan blijkt dat wel mee te vallen en op basis van registratiecijfers kun je zelfs spreken van een positieve tendens. Al moet ik er wel bij zeggen dat bij kleine criminaliteit de aangiftebereidheid er niet altijd is, dus op dat punt kun je de cijfers niet helemaal vertrouwen. Maar kijk je naar het aantal moorden per jaar over een langere termijn, dan blijkt er een dalende trend te zijn. Inderdaad, het gevoel zegt de mensen iets anders. Het zit blijkbaar bij de mensen in hun hoofd genesteld dat het in het algemeen slechter gaat met ons land. Maar ga je naar concrete feiten vragen, dan wordt die veronderstelling niet bevestigd.

Optimisten stellen dat er geen sprake is van een verval, maar van een vervanging van waarden en normen?

De mensen die van mening zijn dat het niet steeds slechter gaat met Nederland zullen inderdaad benadrukken dat er andere normen en waarden in de plaats gekomen zijn van de traditionele. Ze wijzen er dan bij voorbeeld op dat we nu meer aandacht hebben voor discriminatie, het milieu of wereldwijde problemen.

Zijn er bepaalde groepen die pessimistischer zijn?

De stelling dat het slechter met ons land gaat, wordt meer gesteund door ouderen dan door jongeren. De grens ligt wel vrij laag. Jongere mensen tot 35 jaar zijn het veel minder eens met de stelling dat er sprake is van een verval van waarden en normen in Nederland. Zij vinden dat tegenwoordig andere zaken van groter belang zijn, zoals de zorg voor het klimaat en armoede elders in de wereld. We zien bij de beoordeling van deze stelling geen noemenswaardig verschil tussen mannen en vrouwen, ook nauwelijks een verschil tussen hoger en lager opgeleide mensen. Wel blijkt er een duidelijk verschil tussen de categorie mensen die minstens een keer per week naar de kerk gaat. Zij zien duidelijk een groter verval van waarden en normen dan de niet-kerkgaanden.

Sommige respondenten in de SCP-surveys wijzen met name jongeren aan als ‘troublemakers’. Spoort die veronderstelling dan wel met de feiten?

Voor de duidelijkheid: ik kan geen feiten noemen, want ik doe geen gedragsonderzoek. Wij gaan af op wat mensen hierover zeggen in onze onderzoeken en interviews. Als het gaat om groepen die worden aangewezen als veroorzakers van overlast gevend gedrag, dan worden er vaak twee genoemd: jongeren en migranten. Veel verwijten richting jongeren zijn dat ze helemaal opgaan in de sociale media. Door de overmatige aandacht voor het schermpje op hun smartphone, zien ze anderen niet staan. Bij migranten, met name moslims, worden andere zaken genoemd, zoals: ‘Ze leven volgens heel andere waarden en normen.’ En: ‘Je kunt moeilijker met ze communiceren.’

Een tijd geleden hebben we onderzoek gedaan naar de overlast die hulpverleners, zoals ambulancemedewerkers, ervaren. De opmerkelijke uitkomst hiervan was dat ze ook twee groepen benoemden: jongeren en dan vaak met een migratieachtergrond en – let op - de hoger opgeleide blanke mannen die zich overal mee bemoeien en nogal eens voorrang eisen. De laatste groep riep overigens grotere ergernis bij de hulpverleners op dan de pubers die zich een keertje vergaloppeerden.

Er zijn ouderen die met een ruime boog om een groepje jongeren heenlopen als zij die op straat zien staan. Een groep jongeren, met name migrantenjongeren, wordt in het algemeen gevaarlijk gevonden door ouderen.

De gevoelens van angst begrijp ik heel goed, maar ook hier zijn er andere signalen. Er wordt ook gezegd dat migrantenjongeren vaak nog wel meer respect voor ouderen hebben dan autochtone jongeren. En als een oudere ten val zou komen, denk ik dat veel jongeren te hulp zullen schieten. Ook mijn eigen ervaring in het verkeer is dat jongeren veel relaxter zijn tegenover fouten van anderen, terwijl het juist ouderen zijn die zich enorm kunnen opwinden over het rijgedrag van een ander.

Onderwijzers op reformatorische scholen hoor ik wel eens klagen over het feit dat ouders slecht grenzen kunnen stellen aan hun kinderen. Zij merken dat aan het gedrag van de jongeren die zij in de klas krijgen.

Het kan ermee te maken hebben dat de jongeren van tegenwoordig veel minder dan vroeger opgroeien in een besloten cultuur. Zij krijgen veel meer van de wereld om hen heen mee, dan de jongeren van vroeger. Daar komt bij dat kinderen vandaag de dag worden opgevoed om assertief te zijn en niet over zich heen te laten lopen. Deze opvoedstijl heeft neveneffecten waarmee docenten op school geconfronteerd worden.

Als ouder wil je dat je kind weerbaar wordt en zelf verantwoordelijkheid neemt, maar aan de andere kant wil je graag dat het aan jou gehoorzaamt.

De verhoudingen tussen ouders en kinderen zijn waarschijnlijk bepaald niet slechter dan dat ze vroeger waren. Nederlandse jongeren behoren volgens onderzoek tot de gelukkigste van de wereld. Is dat het gevolg van het minder grenzen stellen? Ik weet dat niet. Wel zie je dat ouders en kinderen veel meer met elkaar onderhandelen dan vroeger het geval was. Abraham de Swaan sprak van een onderhandelingshuishouden. En in wezen is zo’n soort opvoedingssituatie veel geschikter als voorbereiding op de echte samenleving die daarna gaat komen. Het is dus een beetje dubbel. Van die toegenomen assertiviteit bij kinderen ga je als volwassene ook last krijgen. Overigens zou ik dit niet exclusief aan jongeren koppelen, want onze generaties zijn ook zo opgevoegd. Ook de Nederlandse volksaard speelt een rol. Zoals iemand laatst zei: als aan een Duitser wordt opgedragen om vanwege corona te gaan springen, dan zal hij geneigd zijn te vragen: hoe hoog? Terwijl een Nederlander zal vragen: waarom?

Een andere verklaring voor het normverval en de verruwing van omgangsvormen wordt gezocht in de teloorgang van kerninstellingen van de samenleving, zoals gezinnen, verenigingen, kerken, scholen en universiteiten. Het sociale en morele kapitaal in de samenleving neemt daardoor af.

Inderdaad zijn deze instituties minder dragend geworden voor de cultuur. Dat kun je betreuren vanuit je eigen perspectief, terwijl anderen het toejuichen omdat de individuele vrijheid hierdoor groter is geworden. Maar de ontwikkeling kun je niet eigenhandig omdraaien. Het is niet zo dat mensen ineens naar de kerk zullen gaan als iemand hun vertelt dat dat beter voor hen is. Of dat mensen allemaal veel meer betrokken gaan zijn bij de school waar hun kinderen naar toe gaan, omdat de minister van onderwijs dat wenst.

De oplossing verwacht ik niet van sterkere instituties, maar wel door meer met elkaar te communiceren, het gesprek te voeren over waarden en normen, over gewenst en ongewenst gedrag. Op die manier kunnen we gemeenschappelijke normen ontwikkelen en onderhouden. Ook door elkaar erop aan te spreken – al vinden we dat best ingewikkeld.

Ja, dat vinden mensen moeilijk. Het risico is niet denkbeeldig dat je een klap krijgt. Er zijn gevallen van zinloos geweld waarbij mensen die opkwamen voor anderen zelfs om het leven zijn gekomen.

Het klopt dat mensen hiervoor bevreesd zijn. Dat komen we in onze onderzoeken en enquêteresultaten ook echt tegen. Mensen durven wel meer dan vroeger voor hun eigen mening uit te komen. Maar een ander aanspreken op ongewenst gedrag, bijvoorbeeld het vervuilen van de openbare ruimte, daarin zijn mensen een stuk terughoudender. En dat komt inderdaad door het risico dat daarmee gepaard gaat. Door berichten over zinloos geweld in de media zijn mensen zich hier meer van bewust. Maar het komt ook doordat mensen elkaar veel minder kennen. In een meer besloten dorpsgemeenschap ligt dat anders dan in een grotere stad. Vroeger moest je natuurlijk ook rekening houden met tegen wie je iets zei, maar je kreeg niet zo gauw een klap. Hoogstens een arrogante reactie. In een diverse samenleving zoals de onze hebben we geüniformeerde gezagsdragers nodig om daar iets aan te doen. Dat individuele burgers dat niet zo goed durven is eigenlijk best te begrijpen.

Heeft dit met een lossere moraal te maken?

Nee, we zijn niet ‘losser’ geworden. We worden eerder strenger als het gaat om discriminatie, machtsmisbruik en milieubelasting. Zoals gezegd, mensen zijn ook zeker niet onverschilliger geworden over zoiets als zwartrijden. De frase ‘dat moeten ze toch zelf weten’ gaat dan niet op, want ze betalen zelf wel het kaartje voor de tram of trein. Anderzijds durven mensen er toch ook weer niet zo snel iets van te zeggen. Dat frustreert en maakt mensen machteloos boos.

Even naar de actualiteit: de corona maatregelen beperken ook de vrijheid. En daar worden sommigen erg boos over.

We zijn nu net bezig om de nieuwe binnengekomen data hierover te verwerken. Die worden eind december gepubliceerd. Mijn algemene indruk is dat er in het afgelopen halfjaar wel iets aan het verschuiven is. Terwijl in april de algemene teneur en houding was dat we ‘er allemaal samen voor staan’ en velen blij verrast waren met allerlei initiatieven die de aanpak van corona ondersteunden, ligt dat in het najaar anders. Het sociale chagrijn is erg toegenomen. Vooral over anderen die zich niet aan de coronamaatregelen houden. Het aanvankelijke optimisme is omgeslagen, zoveel is wel duidelijk.

Het duurt allemaal wat langer dan gehoopt. Corona blijft nog steeds onder ons.

Dat speelt zeker een rol. We zagen dat ook na het neerstorten van de MH-17 in 2014 of na de aanslagen op de Twin Towers in 2001. Wanneer er sprake is van een bedreiging van buitenaf dan reageren mensen daarop door verbondenheid met elkaar op te zoeken en die tot uitdrukking te brengen. Een ‘rally around the flag’. Men gaat achter de politieke leiders staan, men steunt de aanpak. Geen tijd voor tweedracht. Dat heeft ook een sociale component: we gaan er samen voor. En er was iets van trots: wij hebben een intelligente lockdown, anderen niet. Dat gaf een soort nationalistisch gevoel van: ‘wij pakken het veel slimmer aan, meer eigen verantwoordelijkheid, meer vrijheid’, terwijl de besmettingscijfers bepaald geen aanleiding gaven voor nationale trots.

Hoe verklaart u de omslag die zo rond de zomervakantie plaatsvond?

Wanneer zo’n crisis langer gaat duren, dan is het minder een dreiging van buiten. Ook ontstaat er discussie over de aanpak omdat de bereikte resultaten niet of veel minder gunstig zijn dan gedacht. En er zijn mensen die de effectiviteit van de maatregelen in twijfel trekken. Naarmate de maatregelen langer gaan duren en knellender aanvoelen, worden mensen het beu. Dan begint het chagrijn op te spelen. En dan worden we ook ‘berekender’ en willen we vooral niet ‘gekke Henkie’ zijn van wiens goede gedrag anderen misbruik maken. Mensen voelen zich benadeeld wanneer ze niet naar het strand gaan en ‘s avonds op het journaal zien dat heel veel mensen dat wel deden. Het gespitst worden op ongelijke behandeling zag je ook bij discussies over kerkgangers die wel met honderden tegelijk naar de kerk gingen, terwijl andere groepen tot maximaal dertig werden beperkt. Ik vond het toch wel merkwaardig om te zien dat dit zo hoog werd opgespeeld. De minister van Justitie heeft ook veel verontwaardigde reacties gekregen naar aanleiding van zijn huwelijksfeest waar hij en zijn gasten onvoldoende afstand van elkaar hielden. Overigens is het wel logisch dat je in de schijnwerpers staat wanneer je de maatregelen uitvaardigt.

Men is heel erg aan het opletten of anderen die jou vertellen hoe of je je dient te gedragen zich zelf wel aan de regels houden. Dat voortdurende vergelijken om te checken of je zelf niet meer inlevert dan anderen doen, dat is wel sterker geworden, denk ik. Dit was volgens mij in het begin van de coronacrisis veel minder.

Spelen zogenoemde complottheorieën hierbij ook een rol?

In een crisistijd waarin de twijfel bij veel mensen toeslaat zie je inderdaad dit soort theorieën de ronde doen. De schijnwerper staat er op. Maar het aantal mensen dat er echt in gelooft, is niet zo heel groot. Ik betwijfel of je kunt zeggen dat er vandaag de dag veel meer mensen in complottheorieën geloven dan pakweg twintig jaar geleden. Omdat mensen meer in hun eigen bubble zitten, kan het in bepaalde kringen wel zijn toegenomen. Dankzij internet kunnen mensen die deze ideeën met elkaar delen een wereldwijd netwerk vormen. En ik zie het gevaar ook wel in van dergelijke feitenvrije theorieën, maar naar mijn indruk gaat het niet om een heel grote groep mensen die hier geloof aan hecht.

In onze samenleving is de variatie aan opvattingen over waarden en normen groot, mede door het bevorderen van multiculturaliteit. ‘Leven en laten leven’ was ruim twintig jaar terug het motto.

Op dit punt is Nederland duidelijk strenger geworden. In mijn beleving zijn er op bepaalde vlakken minimumnormen gaan gelden. Neem de discussie over de Mohammed-cartoons versus de vrijheid van meningsuiting. Als het hierover gaat, zie ik dat er een duidelijke grens wordt getrokken. De vrijheid om je opvatting te hebben en die uit te dragen, krijgt een groot accent. Bepaalde vrijheden en rechten gelden voor iedereen en daar mogen radicale minderheidsgroepen geen inbreuk op plegen door met geweld te dreigen. Dat tolereren we niet.

Hoe terecht ook, tegelijk hoop ik niet dat de Nederlandse politiek en samenleving opschuift naar een rigide handhaving van strikte regels, die de ruimte voor orthodoxe protestanten, joden en moslims in het publieke domein erg zou inperken. Dat zou mijns inziens ook niet stroken met de Nederlandse traditie waarin er altijd ruimte is geweest voor groepen met opvattingen die van de hoofdstroom afwijken. Tolerantie is toch een kwestie van dingen van anderen verdragen die je zelf absoluut niet onderschrijft. Op die manier hebben we in ons land altijd vreedzaam kunnen samenleven.


Over Paul Dekker

Paul Dekker (1954) studeerde Politicologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en de Freie Universität Berlin. Behalve senior onderzoeker en hoofd onderzoekssector Participatie, Cultuur en Leefomgeving van het Sociaal en Cultureel Planbureau is hij ook hoogleraar Civil society aan de Universiteit van Tilburg. Verder is Paul actief als redacteur van de Nonprofit and Civil Society Studies van Springer, vicevoorzitter van het Psychopolitics Research Committee van de International Political Science Association, secretaris van de Stichting Actief Burgerschap en lid van de redactie van het Jaarboek Marktonderzoek en van de redactieraden van de Journal of Civil Society, Nonprofit and Voluntary Sector Review en Recerca. Dekker publiceerde over vele onderwerpen, onder andere over politieke participatie van burgers, het maatschappelijk onbehagen onder burgers, de verschuiving in acceptatie van euthanasie, de betekenis van religie voor de samenleving en over veranderingen in opvattingen over waarden en normen.


drs. J.A. Schippers ‘Mensen tonen meer begrip voor degenen die ze kennen dan voor anderen.’


Jan Schippers, directeur Wetenschappelijk Instituut voor de SGP

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2020

Zicht | 104 Pagina's

‘Mensen tonen meer begrip voor degenen die ze kennen dan voor anderen’

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2020

Zicht | 104 Pagina's