Over een ‘zeer godvruchtige’ prinses Van Oranje-Nassau
Zij werd geboren in Den Haag in het Oude Hof (paleis Noordeinde) op 27 november 1627 om 11 uur in de morgen en gedoopt in de kapel van dit paleis in aanwezigheid van de edelen van Holland en de magistraat van Den Haag. Zo schreef de vader van de jonggeborene in zijn (Franstalig) register.
Als oudste dochter van stadhouder prins Frederik Hendrik en gravin Amalia van Solms groeide prinses Louise Henriette in de Gouden Eeuw op in de Hofstad en genoot zij de voorrechten van een vorstenkind. Onder leiding van Dr. André Rivet, hofprediker van Frederik Hendrik, werd zij opgevoed in de Gereformeerde Kerk. Rivet was een invloedrijke hugenoot aan het hof, waar Amalia van Solms met kracht en gratie de scepter zwaaide. Zij was hem zeer genegen en wederkerig koesterde hij sympathie voor haar. Gedurende 14 jaar (van 1632 tot 1646 ) verkeerde Rivet aan het hof.
Huwelijk
In 1646 trouwde Prinses Louise Henriette met haar achterneef Frederik Willem, keurvorst van Brandenburg. Hij was echter niet haar keus, maar die van haar ouders. Zelf had zij zich heftig tegen dit huwelijk verzet. Zij was verliefd op een andere achterneef, de Franse prins Henri Charles de la Trémoille. Maar vooral haar moeder Amalia vond hem, een prins zonder land, niet acceptabel en koos voor de keurvorst.
Hoe Louise Henriette zich voelde, bracht ze als volgt onder woorden: “’t Is te beklagen dat ick om sijn geltz wil en een weinich landt soo ongeluckig moet sijn en verkogt worden. Och, wast ick doch doot, of wast ick eene bouerin soo mocht ick doch iemantz nemen die ick kende nae mijn sinn en die ick liefhad.”
Niettemin heeft prinses Louise Henriette haar man, de keurvorst, met toewijding terzijde gestaan. Zij volgde hem zelfs op zijn krijgstochten. In moeilijke dagen was zij hem tot steun. Door de ijver waarmee zij de belangen van de bevolking behartigde wist zij zich een grote plaats te verwerven in het hart van haar onderdanen. Zij stichtte het eerste weeshuis van Duitsland, bij Oranienburg, overigens alleen voor calvinistische kinderen.
Godsdienstige liederen
Verder maakte zij zich verdienstelijk als schrijfster van godsdienstige liederen. Bekendheid kreeg ze vooral door het gezang ”Jesus, meine Zuvorsicht”, dat aan haar werd toegeschreven. Dit lied werd in Duitsland alom zeer gewaardeerd, bij groot en klein, rijk en arm, vorst en volk. Het werd “een ster der eerste grootte, een gulden kleinood der Evangelische Kerk” genoemd. In een bewerking van Bernard ter Haar werd het opgenomen in de Nederlandse Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen als gezang 269. Van de 10 coupletten luidt het eerste als volgt: Jezus is mijn toeverlaat!/ Hij, mijn Heiland, is in ’t leven!/Zou ik dan niet aan Gods raad/Mij blijmoedig overgeven/ Schoon der graven lange nacht/Huivrend soms wordt ingewacht?
Bundels waarin het lied in gewijzigde vorm terug te vinden is, zijn de Hervormde bundel van 1938 (gezang 234), het Gereformeerd Kerkboek (gezang 114) en de daarvan overgenomen bundel Weerklank (gezang 177).
Hierbij moet worden opgemerkt dat tegenwoordig wordt betwijfeld of prinses Louise Henriette van Oranje werkelijk de auteur was van het Duitse gezang. Betrouwbare aanwijzingen daarvoor zouden ontbreken. Het wordt waarschijnlijker geacht dat zij de opdrachtgeefster en inspirator is geweest. “Jesus, meine Zuversicht” wordt aangeduid als “een oecumenisch kerklied van Otto von Schwerin uit 1653”. En van Otto von Schwerin is bekend dat hij een van de zaakwaarnemers was van…..Prinses Louise Henriette van Oranje.
Gesprekken met hofprediker
In 1657, nog tijdens haar leven, werd prinses Louise Henriette van Oranje door een Franse diplomaat als volgt getypeerd: “zachtaardig en bezadigd, zwaarmoedig van aard, spreekt weinig, maar wat zij zegt is goed, is zeer godvruchtig en ijverig in haar gereformeerde religie”. Dit wordt bevestigd door wat bekend is over haar gesprekken met haar Duitse hofprediker. Vele honderden uren heeft hij met haar doorgebracht in gesprekken over het geestelijk leven. Het zingen en lezen van de toenmalige geestelijke liederen, vooral die van Gerhardt en het dagelijks onderzoek van de Heilige Schrift, waren haar liefste bezigheid. Nooit verzuimde zij de kerkelijke samenkomsten. De dinsdag maakte zij voor zich tot een vastendag. Op haar bevel moest iedere soldaat een Nieuw Testament met de Psalmen van Lobwasser bij zich hebben. Zo getuigde heel haar leven van haar geloof, ook haar sterven (op 18 juni 1667), waarin zij nog op het laatst de vraag van de hofprediker, of zij gevoelde dat God haar genadige Vader was, met een duidelijk “Ja” beantwoordde.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 2021
Ecclesia | 8 Pagina's
