Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

David, de man naar Gods hart

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

David, de man naar Gods hart

9. Een verschrikkelijke gebeurtenis

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen David zijn toevlucht genomen had in de spelonk van Adullam, gelegen ten zuiden van Bethlehem, kwamen zijn familieleden tot hem en ook mensen die om allerlei oorzaken in hun land in moeilijke omstandigheden verkeerden. Davids familieleden waren in hun land blijkbaar niet meer veilig voor Saul en ook meer mensen vonden het geraden zich bij David te voegen. Bij elkaar ontstond er een groep van vierhonderd man die uitgroeide tot zo’n zeshonderd personen. Davids ouders bleven niet lang in de spelonk, want hij zorgde ervoor dat zij een woonplaats kregen in Moab, de plaats waar zijn familie vandaan kwam (zie kanttek. 7 bij 1 Sam. 22:3). In dat land zijn ze gebleven zolang David voor Saul heeft moeten vluchten.

Op een keer zei de profeet Gad aan David dat hij en zijn mannen de spelonk van Adullam moesten verlaten om naar Juda terug te keren. Nauwelijks was hij daar aangekomen of koning Saul hoorde het. Terwijl hij zijn knechten om zich heen verzameld had, sprak hij: ‘Ik heb gehoord dat de zoon van Isaï weer in Juda gekomen is en het erge is dat veel mensen op hem gesteld zijn en zelfs van plan zijn om hem koning in mijn plaats te maken. Zelfs mijn eigen zoon Jónathan heeft met de zoon van Isaï (David) een verbond gemaakt en hij (Jónathan) heeft mijn knecht (David) tegen mij opgewekt tot een lagenlegger, gelijk het te dezen dage is (1 Sam. 22:8).

De achterdochtige Saul wilde met die woorden zeggen dat Jónathan door David tegen zijn eigen vader werd opgehitst. Bovendien verweet hij zijn knechten dat niet alleen Jónathan, maar ook zij een samenzwering tegen hem beraamden om hem uit de weg te ruimen zodat David hem als koning zou kunnen opvolgen.

Met wantrouwen keek Saul zijn knechten aan en uit alles bleek dat hij weer met een verkeerde en afgunstige geest bezield was. Toen hij die woorden sprak, kwam een zekere Doëg, één van Sauls knechten, naar voren. Hij vertelde de koning dat hij onlangs de priester Achimélech in Nob had bezocht. Daar had hij gezien hoe de priester de voortvluchtige David eten en het zwaard van Goliath had gegeven en bovendien ook nog voor hem gebeden had.

Met die woorden wilde Doëg de koning te kennen geven dat hij een vriend van hem was en dat het niet waar was dat álle knechten hem heimelijk verlaten hadden. Deze Doëg was een Edomiet en de machtigste onder de herders die Saul had (1 Sam. 21:7).

Toen koning Saul dat hoorde, liet hij niet alleen de priester Achimélech, maar ook zijn familie en alle priesters van Nob halen. Woedend en achterdochtig vroeg de koning aan Achimélech: ‘Waarom houd jij het met David? Ik heb gehoord dat je zelfs voor hem gebeden en het zwaard van Goliath aan hem gegeven hebt.’ Hierop antwoordde Achimélech: ‘O koning, ik heb altijd gedacht dat David een trouwe onderdaan van u was en van een samenzwering tegen u moet u mij, noch het ganse huis van mijn vader verdenken, want uw knecht heeft van al deze dingen niets geweten, klein noch groot‘ (vers 15).

Het was een oprecht en eerlijk antwoord van de priester, want hij wist inderdaad niets af van de ontstane verbittering tussen koning Saul en zijn knecht David. Maar de koning geloofde helemaal niets van zijn woorden. Daarom was het onverbiddelijke antwoord van de koning: Gij moet de dood sterven, gij en het ganse huis uws vaders (vers 16). Meteen gaf hij zijn knechten de opdracht alle priesters van Nob te doden omdat zij de vluchtende David geholpen hadden! Maar Sauls knechten deinsden daarvoor terug en durfden het niet aan om de priesters des HEEREN te doden. Toen vroeg hij aan Doëg om de opdracht uit te voeren; en deze Edomiet - van huis uit waren de Edomieten aartsvijanden van het volk van Israël - deinsde voor de vreselijke moord niet terug en hij doodde alle 85 dienstdoende priesters!

Daarmee was er nog geen einde gekomen aan de onschuldige slachtpartij. In naam van de koning moordde Doëg daarna ook alle inwoners van het priesterstadje Nob met het zwaard uit. Hij spaarde man noch vrouw, noch kinderen, noch zuigelingen en ook de ossen, ezels en de schapen werden omgebracht. Bij elkaar moeten het rond de vierhonderd inwoners zijn geweest die behalve de priesters het leven moesten laten. Slechts één van de zonen van Achimélech ontkwam en dat was Abjathar die naar David vluchtte.

O, wat vond David het vreselijk toen hij de onheilstijding ontving. Hij sprak: ‘Ik had wel een bang vermoeden toen ik het zwaard van Goliath kreeg en Doëg dat alles zag. Ik wist wel dat hij het aan koning Saul zou gaan vertellen. O, het is alles mijn schuld dat al die mensen gedood zijn.’ De gevluchte Abjathar kreeg de opdracht van David om zich bij hem aan te sluiten, want door die priester zou de Heere hem door middel van de Urim en Thummim raad kunnen geven.

Met het ombrengen van alle priesters des HEEREN van Nob werd tevens vervuld wat een profeet lang geleden tot de oude Eli gesproken had. Die profeet had voorspeld dat om de vreselijke zonden van Eli’s zonen het ganse huis zijns vaders zou worden omgebracht (zie 1 Sam. 2). Die profetie werd nu vervuld, al moeten we wel bedenken dat daarmee het moorddadige gedrag van Saul en Doëg nooit goedgepraat kan worden. Later werd ook de priester Abjathar nog afgezet en werd Zadok hogepriester in zijn plaats. In deze bange tijd uit Davids leven heeft hij de psalmen 52, 57 en 142 gedicht.

Mijn God, U zal ik eeuwig loven,

Omdat Gij ’t hebt gedaan;

’k Verwacht Uw trouwe hulp van boven,

Uw waarheid zal bestaan;

Uw naam is voor ’t oprecht gemoed

Van al Uw gunstvolk goed (Ps. 52:7).

(Volgende keer D.V. 10. David door Saul achtervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's

David, de man naar Gods hart

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's