3. De opwekking van de jongen te Naïn
De Heere Jezus was met Zijn discipelen op weg naar het plaatsje Naïn. Hij werd niet alleen vergezeld van Zijn discipelen, maar ook van een grote schare. Velen volgden Hem om een wonder te kunnen zien, maar aan het einde van Zijn leven op aarde zou duidelijk blijken wie de ware volgelingen en liefhebbers van Hem zouden zijn. Zij die uitbundig riepen: ‘Hosanna, de Koning Israëls!’ zouden kort daarna roepen: ‘Kruis Hem, weg met Hem!’
Terwijl de Heere de poort van Naïn naderde, ontmoette Hij een rouwstoet. Op de baar lag een dode jongen en daarachter liep zijn moeder. De arme vrouw huilde erg, want reeds eerder had ze haar steun en toeverlaat verloren, aangezien haar man niet meer leefde. Nu had haar opnieuw een zware slag getroffen en was haar enige jongen haar door de dood ontvallen. Het was weer bevestigd wat we zingen: ‘De dood maait ook dier kind’ren leven af; Zij volgen hen, als schapen, naar het graf’ (Ps. 49:5). Het is niet voor te stellen wat dat voor de moeder geweest moet zijn: eerst haar man en nu haar enig kind te hebben verloren! Geen wonder dat een grote schare van de stad met haar was (Lukas 7:11) en de baar volgde om hierin hun medeleven met de diepbedroefde vrouw te tonen.
Terwijl de rouwende stoet juist de poort uittrok om het kind buiten de stad te begraven, kwam op dat ogenblik de Heere Jezus eraan. Hij zag wat er aan de hand was en werd innerlijk met ontferming over haar gewogen (vers 13). De Heere Jezus werd getroffen door het leed van de moeder. We lezen in Ps. 10:14: Gij ziet het immers, want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet. Ook kent de Heere onze nietigheid en broosheid, want Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde dat wij stof zijn (Ps. 103:14). We lezen in Johannes 11:35 dat de Heere Jezus weende of ‘tranen liet’ (kanttek. 38) bij het graf van Lazarus en zeer bewogen was in de geest (vers 33) en vervuld werd ‘door medelijden en droefheid’ (kanttek. 37). De apostel vertroost Gods kinderen ermee dat de Heere Jezus een Hogepriester is Die medelijden heeft met hun zwakheden en net als zij in alle dingen verzocht is geweest doch zonder zonde (Hebr. 4:15). De Heere zag de zeer bedroefde moeder, liep vervolgens naar haar toe en sprak: Ween niet (vers 13). Vanzelfsprekend wilde de Heere haar het huilen niet verbieden, maar Hij wilde zeggen: Houd op met huilen, want Ik ga een groot wonder verrichten en zal uw kind uit de doden opwekken (kanttek. 16). Nadat Hij dat gezegd had, liep Hij op de baar toe en terwijl de dragers stil stonden, sprak Hij de machthebbende woorden die alleen Hij zeggen kan: Jongeling, Ik zeg u, sta op (vers 14). Meteen ging de jongen zitten, begon te spreken en de Heere gaf hem aan zijn moeder. Wat moet dát voor de verdrietige weduwe geweest zijn! Zij ontving haar kind uit de dood terug en de mensen die er getuigen van waren, loofden de Heere en zeiden: Een groot profeet is onder ons opgestaan, en God heeft Zijn volk bezocht (vers 16). Er was verslagenheid over het grote wonder dat de Heere gedaan had en dit gerucht van Hem ging uit in geheel Judéa en in al het omliggende land (vers 17).
Wat heeft de opstanding van die natuurlijke dood ons te zeggen? In de eerste plaats bleek hieruit duidelijk de Godheid van de Heere Jezus. Toch hebben de Joden Hem aan het kruis geslagen en gedood. Alleen voor de uitverkorenen hebben Zijn tekenen en wonderen meegewerkt om de blinde zielsogen voor de beloofde Zaligmaker te openen. Zij mochten Hem leren kennen als hun Verlosser. Voor hen die Hem verwierpen, was Hij een Steen des aanstoots, maar voor Gods kinderen een Hoeksteen tot hun behoudenis. Denk aan de Lofzang van Simeon. In de tweede plaats was de levendmaking van de jongen een bevestiging van het geloof van Johannes de Doper. Johannes had immers laten vragen of de Heere Jezus de ware Messias is! ‘Inderdaad is Hij dat, want doden worden levend gemaakt’, spraken zijn discipelen tot bemoediging van de gevangen Johannes.
In de derde plaats wijst de natuurlijke levendmaking op het bovennatuurlijke wonder van de opwekking van geestelijk doden. Een natuurlijke opwekking uit de dood zoals onder de profeten (Elía, Elíza), de Heere Jezus (de jongeling te Naïn, Lazarus) en de apostelen (Petrus en Paulus) is er later nooit meer geweest, al wordt dat in sommige boeken weleens gesuggereerd. Maar de geestelijke opwekking of bekering zal doorgaan tot de jongste dag. De Heere Jezus heeft gezegd: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: de ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven (Joh. 5:25). Hier wordt gesproken van het grote wonder dat de Heere door de prediking van het Evangelie mensen uit de dood van de zonden tot een geestelijk leven wil opwekken (kanttek. 26). Zij krijgen een nieuw hart en deel aan de eerste opstanding (Openb. 20:6). Ten slotte, in de vierde plaats, wijst de opwekking uit de doden ons op de opstanding van de jongste dag als alle doden zullen opstaan om geoordeeld te worden.
Gij hebt, o HEER’, in ’t dood’lijkst tijdsgewricht
Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,
Mijn voet geschraagd; dies zal ik, voor Gods ogen,
Steeds wandelen in ’t vrolijk levenslicht (Ps. 116:5).
(Volgende keer D.V. 4. De genezing van de knecht van de hoofdman)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 maart 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 maart 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's