De afval van de zondigende engelen
Waaruit bleek de opgeblazenheid van de duivelen? Petrus noemt de duivelen ‘de engelen, die gezondigd hebben’ (2 Petr. 2:4). En Judas, de broeder van Jakobus, schrijft: ‘... de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben...’ (Judas vers 6).
Met het woord ‘beginsel’ (Gr. archè) bedoelt Judas dat elke engel vanaf zijn oorsprong een plaats en taak aan het hemelhof heeft gekregen. Krachtens schepping is er onder hen namelijk allerlei verscheidenheid van rang en stand, van waardigheid en dienst, enz. (Ef. 3:10; Kol. 1:6). Hoe die orde is en in welke rang elk gesteld is, weten we niet.
Alleen dát elke engel in die hemelse hiër- archie zijn beginsel heeft – elk heeft zijn eigen plaats en taak in het dienen van God. Een deel van de engelen werd echter ontevreden over hun beginsel; ze vonden dit beginsel dat God hen gaf te gering. En in plaats dat zij hun beginsel bewaarden, hebben ze het losgelaten en verworpen.
Judas schrijft eerst wat deze engelen niet gedaan hebben toen zij zondigden: ‘… die hun beginsel niet bewaard hebben’. Daarna schrijft hij – ter nadere verklaring – wat zij met deze zonde wel gedaan hebben: ‘… maar hun eigen woonstede verlaten hebben’. Dat betekent niet dat zij de hemel verlaten hebben (want daaruit heeft God hen rechtvaardig verstoten), maar dat zij metterdaad buiten hun eigen terrein en bevoegdheid zijn gegaan. Zij hadden aan het hemelhof een hoge plaats, maar wilden een hogere plaats. Welke plaats zij begeerden? Opgeblazen door hoogmoed grepen zij ongetwijfeld naar de hoogste plaats: zij wilden als God zijn. Zij staken in grenzeloze vermetelheid Hem naar kroon en troon. Ze zijn niet staande gebleven in de waarheid dat God God is, Hij alleen.
‘Het was de allereerste afgoderij, want zij zochten zichzelf te vergoden’ (ds. J. Fraanje).
Het probleem van de oorsprong van de zonde is niet op te lossen. Aan de schep- ping kleefde niet het minste gebrek en toch is de zonde er tussen gekomen. Het eerst zelfs in de hemel, vlak voor Gods troon. Is het niet een geheimenis om van te huiveren?
Bewaard tot het oordeel
De gevallen engelen zijn van de uitne- mendheid waarin God hen geschapen had, in het eeuwige verderf vervallen (NGB art. 12). Petrus vergelijkt hen met misdadigers die voorlopig in een kerker zijn opgesloten, totdat zij op de oordeelsdag worden over- geven tot de volle straf (zie 2 Petr. 2:4).
Zo schrijft ook Judas, namelijk dat God hen tot het oordeel op de grote dag met eeuwige banden onder de duisternis heeft bewaard (Judas vers 6).
God bewaart Zijn Kerk, die niet zal omkomen. God bewaart ook de gevallen enge- len, die niet zullen ontkomen. Hebben zij hun beginsel niet bewaard, God bewaart hén, maar dan tot hun volkomen verdoe- menis. Als gevangen misdadigers zijn zij onder zwarte donkerheid opgesloten, in uiterste tegenstelling met het licht waarin zij eens bij God mochten leven.
Eens waren zij vrije geesten, nu zijn ze in eeuwige banden gebonden. Eens waren zij morgensterren in glans en licht, nu zijn ze in duisternis verzonken. Eens zongen zij vrolijk tot Gods eer, nu slepen zij hun ke- tenen met zich en blijven in hun duisternis bedolven, waarheen zij ook gaan.
Intussen wordt hun uiterste pijniging tot de grote dag uitgesteld. Vol vrees brul- den de duivelen die in de bezetene Legio woonden het uit: ‘Jezus, Gij Zone Gods, wat hebben wij met U [te doen]? Zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen vóór den tijd?’ (Mark. 5:9; Matth. 8:29).
Verbondsgewijze
Toen ‘de engelen, die heerlijke geesten, afvielen, heeft God hun geen verbond geopenbaard om hun God te zijn, maar Hij liet deze gouden vaten verbroken lig- gen’ (Watson). Geen duivel kan bekeerd worden; hun verdoemenis ligt naar recht onwrikbaar en eeuwig vast.
Maar met de mens handelt God verbonds- gewijze. Het werkverbond is verbroken, het genadeverbond is van eeuwigheid.
Vijanden worden met God verzoend. Om Christus’ wil, Die als Borg eens de minste van allen wilde zijn en God de hoogste eer heeft gegeven.
De poorten der hel zullen Zijn gemeente niet overweldigen. ‘De duivel weet de zwakke plaatsen van Gods kinderen, hij kent hun boezemzonden waarover ze zoveel tranen schreien in het verborgene.
Satan neemt zijn kans waar op de juiste tijd en dan juist wanneer Gods kinderen er niet op gerekend hebben. Hoe kwelt hij hen in de eerste bekering en verder in al hun beproevingen tot op hun doodsbed toe. Sion wordt echter in de kracht Gods bewaard door het geloof tot de zaligheid’ (ds. K. de Gier).
(slot)
ds. C. Hogchem, Aalburg
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 23 december 2020
De Saambinder | 24 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van woensdag 23 december 2020
De Saambinder | 24 Pagina's