Leren op de school van Christus [24]
Deel II Zuigelingen
VII HUN ONDERWERPING AAN DE DOOP EN ANDERE INZETTINGEN
Van de zes basisbeginselen van het geloof die ik eerder genoemd heb (Hebr. 6:1-2), laten de volgende twee niet alleen de leer zien die eerder onderwezen was, maar ook hoe de zuigelingen zich daaraan onderwerpen. Dat is een zichtbaar bewijs van hun bekering.
Als het gaat om de doop en de handoplegging, is er meningsverschil tussen de uitleggers. Over de leer van het dopen zeggen sommigen dat het gaat over de verschillende wassingen die bij de Joden in gebruik waren, waarvan er één betrekking had op het toelaten van proselieten. Op deze toelating volgde immers een doopplechtigheid. Anderen zeggen dat er zowel de uiterlijke als de innerlijke doop mee bedoeld wordt, de uiterlijke met water en de innerlijke met de Geest.
Over de handoplegging zeggen sommigen dat het wijst op het afleggen van de geloofsbelijdenis, anderen betrekken het op de vergeving, weer anderen op de aanstelling tot een ambt. Het lijkt de praktijk geweest te zijn van Christus’ apostelen dat zij, nadat zij de mensen gedoopt hadden, hun vroeger of later de handen oplegden, om hen op die manier Geestesgaven mee te delen (Hand. 8:17; 19:4-6).
Welnu, ik laat de overwegingen aan anderen over of de leer van het dopen betrekking heeft op zowel de doop van de heidenen als van de Joden, en of de handoplegging ook op beiden ziet (iets wat de Joden eigenlijk niet kunnen accepteren). Ik wil me nu niet mengen in geschillen. Daarom beperk ik me, gelet op de doelstelling van dit boek, tot de waarneming dat in het algemeen de zuigelingen zich gehoorzaam onderwerpen aan de inzettingen.
Zij onderwerpen zich aan die inzettingen waartoe ze in staat zijn en waarvan ze overtuigd zijn. Van hen wordt deze onderwerping niet gevraagd zolang ze er nog niet toe in staat zijn. Elke leer die als vast voedsel tot hen komt, kunnen ze nog niet verdragen. Onze Zaligmaker wilde de zuigelingen evenmin vast voedsel te eten geven, als dat mensen nieuwe wijn in oude zakken zouden gieten. Hij vroeg van hen daarom niet dat ze zouden vasten, en mede omdat ze dat nog niet deden, konden ze ook nog geen duivel uitwerpen (Matth. 17:19-21), totdat Christus ten hemel voer en de Geest op hen neerdaalde (Matth. 9:14-17). Ook al hebben de farizeeën formeel gevast, de plicht van het vasten is te zwaar om van zuigelingen te vragen.
Onze Zaligmaker had nog veel meer dingen te zeggen die ze niet konden dragen totdat de Geest op hen zou neerdalen (Joh. 16:12-13). Ze konden nauwelijks de leer van Christus’ dood verdragen (Matth. 16:21-22). Ze begrepen die leer ook niet echt (Luk. 9:44-45), en evenmin de leer van de opstanding (Mark. 9:9-10), of die van de hemelvaart naar Zijn Vader en Zijn voorspraak voor hen (Joh. 16:16-18).
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 2020
De Saambinder | 24 Pagina's
![Leren op de school van Christus [24]](https://www.digibron.nl/images/generated/de-saambinder/reguliere-editie/2020/06/11/1-thumbnail.jpg)