De twijfel van de discipelen
Enige tijd geleden gaf ik onze lezers een viertal raadsels op en voor de respons daarop wil ik allen hartelijk bedanken. Ik stel het eveneens op prijs als lezers iets naar voren brengen over hun geestelijke ervaringen. Zo hopen we dat ons blad voor velen nog tot zegen mag zijn. Er rest nog een vraag over Ezechiel 4. Als ik aan de beurt ben om een meditatie te schrijven hoop ik het daarover te doen.
Nu wat anders. Een lezer vroeg of ik eens nader in wilde gaan op het ongeloof en de twijfel bij de discipelen, zelfs nadat de Heere Jezus aan hen was verschenen. En Markus vertelt ons dat de discipelen de Emmausgangers niet geloofden, toen ze vertelden van hun ontmoeting met de Heere, Markus 16 vers 13. En als de Heere hen ontmoet op de berg in Galilea, waar Hij hen ontboden had, lezen we nog dat sommigen twijfelden. Nu, daar wil ik wel op ingaan.
In de eerste plaats moeten we opmerken dat de woorden van de Heere Jezus over Zijn komend lijden, sterven en opstanding niet tot hen waren doorgedrongen, is wel verwijtbaar. Dat doet de Heere Jezus dan ook. Als Hij met de twee Emmausgangers oploopt op die zondagavond, zegt Hij immers: O onverstandigen en tragen van hart om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben. Hij verwijt hen niet zozeer dat ze Zijn eigen woorden vergeten zijn, maar meer nog dat zij de Schriften niet verstonden.
Zonder het, ten tweede, op te nemen voor hun ongeloof en twijfel, moeten we wel het volgende bedenken. Stel dat er vanavond bij u aan de deur gebeld werd, u deed open en daar stond uw dierbare vader voor de deur, die u enige jaren geleden is ontvallen. Wat zou uw reactie zijn? Terstond blijdschap? Zou u hem gelijk omhelzen? Of zou u terug deinzen? Ik denk het laatste. Zoiets kan immers niet? Uw vader ligt toch al enige tijd in het graf? U zou vreselijk schrikken. Ook de discipelen dachten bij de verschijning van hun Heere, toen de deuren gesloten waren, dat ze een geest zagen, Lukas 24:37. Ja, maar de Heere had het toch beloofd? Ja hoor, u hebt gelijk. Maar blijft de vervulling van een belofte niet een eeuwig wonder?
En daar komt nog iets bij. Want al bewees Hij door de tekenen in Zijn handen en voeten dat Hij het werkelijk was, de Heere had na Zijn opstanding ook nog eens een verheerlijkt lichaam. Welnu, een dergelijk lichaam hadden ze nog nooit gezien. U en ik ook niet. Hij was dan nog helemaal Mens, maar lichamelijk was Hij niet zwak en sterfelijk meer, zoals voorheen. Hij had geen machten meer boven Hem, maar heerste als Koning der koningen over alles en iedereen. Gesloten deuren waren er voor Hem niet. De heiligen, die bij Jezus’ dood opstonden en met Pasen aan velen verschenen moesten de weg naar huis lopen en aankloppen, de deur open doen en naar binnen gaan. Dat hoefde de Heere Jezus niet meer. Lazarus uit Bethanie kreeg het tijdelijk, dat is het sterfelijk leven weer terug. Maar Christus leeft eeuwig. Daarom kon Hij opeens in hun midden staan. Daarom hoefde Hij niet te wachten tot er werd open gedaan. Daarom kan Hij Zich ook toegang verlenen tot een van nature gesloten hart. Hij is de Koning. Hij is de mens de baas. Dat Hij een verheerlijkt lichaam had bleek ook op de dag van Zijn hemelvaart. Wie kan zich van de aantrekkingskracht van de aarde los maken? Ik niet. Hij wel. Hij voer ten hemel op, vol eer! Ja, Hij had ook Zijn goddelijke natuur nog. Maar Hij bleef, ook na Zijn opstanding volkomen Mens. En als zodanig is Hij in Persoon een grote en rijke troost voor sterfelijke mensen, die al hun hoop voor tijd en eeuwigheid op Hem gevestigd hebben. Want Hij is de Eersteling onder vele broederen. Ook mijn sterfelijk, vergankelijk lichaam zal eens onsterfelijkheid en onvergankelijkheid aandoen. Lees daar 1 Korinthe 15 maar eens op na. De zaligheid die Christus heeft verworven houdt een gelukzaligheid naar ziel en lichaam in. Ook mijn lichaam zal verrijzen in heerlijkheid.
En toch is er verschil tussen de heerlijkheid van de Mens Christus Jezus en de mens Petrus bijvoorbeeld. Christus was, als sterfelijk Mens al, zonder zonde. Petrus niet. Ik niet. De heerlijkheid die mij wacht houdt vooral in dat ik straks zonder zonde de Heere mag dienen. Nu ben ik simul peccator, simul justus, tegelijk rechtvaardig (door het geloof) en zondaar (van nature). Maar dan is mijn natuur ook verheerlijkt, zonder zonde. En, geachte lezer, hoort u ook bij diegenen die daar het meest naar uitzien? Paulus ook. Wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods? Hij geeft zelf het antwoord: Ik dank God door Jezus Christus, onze Heere, Romeinen 7 vers 25. Verlene de Heere u en mij dat geluk!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juni 2022
Bewaar het pand | 12 Pagina's
