Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Om de ziel van de jongere (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om de ziel van de jongere (1)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De puberteit

EEen van de mooiste en rijkste geschriften die ik ken, is een beschouwing van Sören Kierkegaard uit 1842 over Efeze 3: 16: Ik buig mijn knieën (...) opdat God u zal geven versterkt te worden door zijn Geest in de inwendige mens.’

Kierkegaard schetst in zijn overwegingen jonge mensen, die de crisis van de puberteit doormaken. Zij trekken de wereld in en moeten zich gaan verhouden tot de vragen die het leven met zich meebrengt. Deze vragen hangen samen met de toekomst: wat kunnen en mogen zij van het leven verwachten, wat vraagt het leven van mij? Wat is eigenlijk de zin van mijn bestaan en van dit leven?

In deze fase van het leven, aldus Kierkegaard, dient de inwendige mens zich aan. Hij klopt aan bij het bewustzijn en vraagt om een antwoord.

Ook Plato heeft zich met deze thematiek bezig gehouden. Hij deed dat in ‘Het Symposion’. Men kan wat er in deze fase gebeurt, typeren als de geboorte van de ziel. Het is als met een slak die zich met zijn slakkenhuis vastgehecht heeft aan een breed blad van een plant. Op een bepaald moment gaat de slak uit de ‘enge behuizing’ ervan en rekt hij zich uit over het blad. Hij tast daarbij met zijn voelhorentjes af wat er in de omgeving is. Als hij merkt dat de omgeving zacht aan doet, komt hij langzaam uit het ‘huis’ en waagt hij zich naar buiten om zich nog langer te maken. Stuit hij echter op iets hards, is er bijvoorbeeld een kind dat hem met een stokje aanraakt, dan schrikt hij en krimpt ineen. Hij kruipt als het even kan weer in zijn ‘huis’. Zo is het met de ziel. De ziel van een mens tast het leven af: wat mag zij van het leven verwachten, wat van de toekomst? Als zij op iets hards stuit (op gemeenheid, kwaad, onverschilligheid etc.) krimpt zij ineen. Ze krijgt geen vrijheid en vrijmoedigheid, ze wordt schuw en angstig. Als de omgeving mild, vriendelijk en moedgevend is, waagt ze zich naar buiten. Ze krijgt moed en kracht om het leven in te gaan. Zo tast dus een jongere het leven af. Het bewustzijn van het eigen ik wordt geboren, evenals van de wereld om hem heen, waartoe hij zich als een ‘ik’ moet verhouden.

De psychologie

Voor zover ik kan overzien wordt binnen het vakgebied van de psychologie aan deze fase van het menselijk leven minder aandacht gegeven dan aan de vroegste fase ervan. De oorzaak voor spanningen en storingen wordt na Freud vooral gezocht in wat het kind meemaakte in de eerste levensjaren.

Dat dit zo gezien wordt, hangt wellicht samen met een overtuiging die in onze tijd algemeen is geworden: al snel na de eerste levensjaren komt de periode waarin een jongere zijn eigen keuze moet maken, zelf zijn leven richting moet geven. Elk mens is autonoom. Men gaat ervan uit dat iedereen gelukkig wil worden. Maar hoe je dat wordt, hangt af van je eigen keus. Het leven biedt tal van mogelijkheden, waaruit je zelf een keuze moet maken. Jij maakt uit welke weg je wilt gaan. Een vuistregel is dat iemand er goed aan doet, te kiezen wat bij hem past.

De algemene noemer waaronder elk leven valt is dus: je wilt gelukkig worden en je mag zelf bepalen hoe je dat wordt. Om gelukkig te worden heb je een bestaansminimum nodig, de mogelijkheid van scholing, een arbeidsmarkt die open staat. Als aan die voorwaarden voldaan is, kun je, geadviseerd door anderen, zelf je keuze maken. Wat het doel van je leven is, wordt niet nauwkeurig omschreven.

Wanneer iemand maar moeilijk door deze fase heen komt en psychische moeilijkheden krijgt, zoekt men de oorzaak daarvan doorgaans niet daarin dat de ziel geen werkelijk antwoord heeft gekregen op haar vragen. We weten immers hoe het zit: het kind wil gelukkig worden, succes behalen en we denken ook de weg te weten die daartoe leidt. Als een kind daar niet genoeg aan heeft en ongelukkig wordt, komen maar weinig mensen op de gedachte dat de antwoorden die aan het kind gegeven worden omtrent het leven wellicht niet voldoen. Stel dat de ziel daar niet genoeg aan heeft en dat zich wreekt! Omdat men zich daarvan geen rekenschap geeft, wordt de oorzaak van het ‘ongelukkig zijn’ gezocht in de eerdere fase van het leven, in de vroege jeugd.

Waar men al helemaal niet bij stil staat, is de mogelijkheid dat juist deze (oppervlakkige) omgang met de jongere bij kan dragen aan het feit dat de jongere zich onbegrepen voelt en ongelukkig wordt.

Autonomie

Laat ik me verduidelijken. De moderne omgang met de jonge mensen dicht hen een grote mate van vrijheid toe. De keerzijde van deze medaille is dat deze vrijheid jongeren in verwarring kan brengen. Door de keuzevrijheid worden zij op heel jonge leeftijd in grote mate op zichzelf terug geworpen. Ouders en leraren kunnen hen moeilijk inwijden in het leven, juist omdat ook voor hun besef het leven in alle opzichten open ligt. Een vast stramien is er niet meer. Het patroon dat tot voor kort algemeen geldig was, dat men een beroep zocht om het mogelijk te maken te trouwen en een gezin te stichten, is meer en meer uit het beeld verdwenen. De manier waarop iemand het leven invult, is volkomen open. Men helpt de jongere niet meer door de puberteit heen te komen door hem op te voeden en in het leven wegwijs te maken. Men coacht hem in zijn ontwikkeling, waarbij men ervan uit gaat dat hij zelf zijn leven naar de wensen die bij hem passen, moet invullen.

Onlangs promoveerde in Leiden dr. Jonathan Price op een proefschrift over de vraag wat het betekent modern te zijn. Dr. Price wijst op drie grondprincipes die de moderne mens – bewust of onbewust – als uitgangspunt neemt voor zijn visie op het leven: autonomie, gelijkheid en consensus. Hij vraagt zich in het proefschrift af hoe deze zich tot elkaar verhouden. Daarbij laat hij zien dat de overtuiging dat de mens autonoom is de cornerstone is van de moderne levensopvatting. Vooral aan deze gedachte mag niet getornd worden. De stille vooronderstelling van dit denken is dat iemand pas dan gelukkig kan worden als hij – zonder anderen in hun autonomie te schaden – autonoom kan kiezen waarin voor hem of haar het geluk gelegen is.

Kwetsbaarheid

De vraag is of niet juist deze instelling de geboorte van de ziel bemoeilijkt. Krijgt de ziel bij deze levensinstelling de káns geboren te worden? Als men het kind voorhoudt: ‘jij kunt en moet zelf uitmaken waarin je je levensgeluk wilt gaan vinden en wat voor jou de zin is van het leven’, is er geen sprake (meer) dat het leven als zodanig zin zou hebben. Dat ontneemt de jongeren de mogelijkheid om zich tot de zin van het leven als zodanig te verhouden. De zin ligt immers in henzelf, in de zingeving die zij ergens aan geven. De jonge mensen kunnen dus de zin in het leven niet meer ontdekken – zij moeten die zelf aanbrengen. Die zin kan overal in gelegen zijn – in wat jij leuk, aangenaam, belangrijk vindt.

Juist deze manier van denken staat een fijnzinnige psychologie van de puber in de weg. Hij staat in de weg dat de jonge mensen een echt antwoord vinden op de vraag naar de zin van het leven. Het antwoord dat hen gegeven wordt, is eenduidig: de zin ligt in het ontdekken van wat je zelf fijn en belangrijk vindt. De zin van het leven ligt in de beleving van de autonomie en het geven van de invulling daaraan. Daarmee moeten de jongeren het doen.

Maar, de slak die uit zijn huisje komt, kan zich wijs maken autonoom te zijn – hij is het niet. Zijn ‘geluk’ hangt niet alleen af van zijn wil om een mooie plant te vinden waaraan hij zich te goed kan doen. Zijn ‘geluk’ hangt in belangrijke mate af van zijn omgeving – of zo’n plant er daadwerkelijk is en of er geen harde plekken zijn, waaraan hij zich kan stoten; of er geen vogels zijn die het op hem gemunt hebben. Zijn vrijheid is heel beperkt. Met de mens is het niet anders: ik kan me verbeelden autonoom te zijn, maar ik bèn het niet, ik ben afhankelijk van anderen, vanaf mijn geboorte. Mijn geluk is in hoge mate afhankelijk van mijn gezondheid, van de economische omstandigheden, van mijn ouders, van de vraag of ik vrienden vind en of ze echt vriend blijken te zijn, of er werk is etc. etc. Het leven is bovendien o zo onzeker. Wat doet zich voor op internationaal vlak? Wat doet het met een kind als hij hoort van bomaanslagen, van corruptie in regeringen en spanningen tussen volken? Wat doet het met een kind als hij merkt dat er in de wereld sprake is van wreedheid, die onuitroeibaar lijkt? Wat doet het met hem als hij gaat beseffen dat de mensen zwak zijn, dat hun bestaan broos is, dat de mensen sterfelijk zijn en ook hij dat is? Wat moet een puber die een diepe natuur heeft en beseft hoe wankel de redenering van de meeste mensen in zijn omgeving is, die hem voorhouden dat hij autonoom is? Een jongere voelt heel goed aan dat dit maar in heel beperkte mate op gaat, juist omdat zijn ziel het leven in zijn diepte aftast en wezenlijk vraagt naar de zin ervan. Wanneer hij diepweg aanvoelt dat de antwoorden die hij krijgt niet echt voldoen, wordt het gevoel van kwetsbaarheid nog vergroot. Wanneer hij bovendien merkt dat hij, omdat hij zich kwetsbaar weet, niet kan voldoen aan de norm van zelfbewust door het leven te gaan, begint hij zich ook nog eens verwijten te maken. Wat als zijn ouders en de omgeving een zelfbewust type verwachten en hij niet zo kán zijn, omdat hij gekweld wordt door allerlei vragen, waarop geen antwoord lijkt te zijn?

‘Een steentje onder je schouders’

Hoeveel pubers zijn niet hierdoor in de knel gekomen? Don Giussani vertelt in een van zijn boeken over een voorval in zijn leven. Eens zat hij als zestienjarige jongen te kijken naar een partijtje voetbal van zijn vrienden, een spel dat hij zelf ook graag speelde. Hij zag hoe ze in hun spel opgingen. Plotseling liep hij het veld op en riep: ‘ophouden, stop er even mee. Ik heb jullie iets te zeggen!’ Zijn vrienden stopten. Ze zullen vreemd opgekeken hebben toen hun vriend zei: ‘Waar jullie mee bezig zijn, is een leugen. Het is een grote leugen. Het klopt niet! Jullie genieten nu, maar straks gaan jullie naar huis en dan denken jullie aan deze wedstrijd terug. Vanavond op bed denken jullie aan dit spel terug en je vindt de gedachte fijn dat je morgen weer kunt spelen. Maar dit houdt een keer op en dat weten jullie ook en ik ook. En tegelijkertijd zit er een heel klein addertje onder het gras en dat addertje vraagt: wat is de zin van dit alles? Is het niet meer dan dit: plezier te hebben tot we een keer dood gaan? Dat kan de bedoeling niet zijn. Die vraag is er, maar we staan haar niet toe. Toch is hij er. Het is als met een steentje dat in je bed ligt. Je gaat erop liggen. Aan het begin heb je het nauwelijks in de gaten. Je valt in slaap. Maar gedurende de nacht gaat het steentje enige pijn doen. Je verlegt je een paar keer, dan gaat het weer beter, maar gaandeweg gaat het zo’n pijn doen dat je er niet meer omheen kunt. Je wordt wakker en je moet er iets mee. Zo is het met de vraag naar de zin van het leven. Het is een leugen als we die vraag uit de weg gaan en er genoegen mee nemen dat we een poosje plezier hebben. Op het plezier hebben is niets tegen, op voorwaarde dat we die ene vraag naar de zin van het bestaan niet uit de weg gaan. Het is de belangrijkste vraag. En die vraag verstikken we doorgaans door onze hartstochten, door pleziertjes, door in het leven op te gaan. We laten haar niet tot het bewustzijn doordringen omdat we bang zijn dat we er geen antwoord op hebben, omdat we bang zijn dat de antwoorden die gegeven worden niet voldoen!’

Nadat Giussani deze herinnering ophaalde, schreef hij: ‘De grote vraag is, wie ben ik, wie ben ik ten diepste? En in het licht daarvan: Wat wordt er van mij verwacht?’ Alle diepere naturen stellen deze vragen. Eigenlijk stelt elk mens ze. Daarin ligt de glorie van het mens-zijn. En juist deze vragen, die diepweg bij iedereen leven en die zich in de puberteit aandienen, vragen om een antwoord.

Jezelf begrijpen

Deze vragen gaat men uit de weg als men een puber voorhoudt dat de zin van het leven bestaat in het maken van eigen keuzes.

Dit antwoord is in tegenspraak met zichzelf. Als iedereen zelf uit kan maken wat de zin is van het leven, is er geen zin als zodanig meer. Bovendien doet dit antwoord geen recht aan de vragen waar het leven iemand voor stelt: ‘Wat is gelukkig zijn als ik sterfelijk ben? Hoe verhoudt zich ‘goed zijn’ tot ‘gelukkig zijn’ en wanneer doe ik de dingen goed? Waar komt het vandaan dat er zoveel kwaad is? Zit er ook kwaad in mij en zo ja, zit er verweer in mij tegen het kwaad? Kan ik ervan op aan dat ik niet in het kwade zal vallen, als ik zie dat zoveel mensen er wel in vallen? Wat is het kwade eigenlijk en wat is het goede en wie maakt uit wat goed en kwaad is?’

Veel jonge mensen stellen zich deze vragen en begrijpen zichzelf daar niet in, juist ook omdat zij in hun omgeving niemand aantreffen die deze vragen op hun waarde kan schatten en die begrijpt wat er met hen aan de hand is. Omdat ze zichzelf niet begrijpen en niet begrepen worden, worden ze nog somberder of angstig en vervreemden ze van zichzelf. Vervolgens wordt deze somberheid nog extra versterkt door het feit dat bijna iedereen in de omgeving voorgeeft gelukkig te zijn (ondermeer via Instagram en Facebook en de reclame). En tot overmaat van ramp kan het zijn dat psychologen die ze bezoeken de oorzaak van de somberheid zoeken in de vroege jeugd en de oplossing van hun problemen zoeken in de beleving van autonomie en daarom vragen stellen als: ‘wat vind jij belangrijk en hoe wil jij je leven inrichten?’

Zo komen de jongeren niet tot het belangrijkste wat ze in deze fase zouden moeten leren: zichzelf te begrijpen in de oervragen die ze stellen. Zij kunnen dat leren van Plato, Augustinus, Hamann, Kierkegaard, Guardini, Foerster, Giussani. Door hen kunnen ze gaan begrijpen wat er met hen aan de hand is: de ziel wordt geboren, de vragen van de ziel kloppen aan bij hun bewustzijn. De slak komt uit zijn huisje en zoekt en tast af wat de zin is van het leven en wat hij ervan mag verwachten, ook in het licht van wat de mensheid er in de geschiedenis van gemaakt heeft. Het steentje waarop ze liggen, wordt voelbaar en het vraagt om een antwoord! We doen onze jongeren schromelijk tekort als we hun diepste vragen niet honoreren en hen aanraden zich nog een keer om te draaien in het bed.

Een gids

Het is juist goed dat deze vragen gesteld worden. Het is de grootheid van Socrates dat hij dat inzag. Hij zag het als zijn roeping om deze vragen, die diep in de ziel van iedereen sluimeren, naar voren te krijgen. Hij besefte dat het de voorwaarde was om tot een antwoord erop te komen. Hij deed dat in een tijd waarin de geschiedenis een geweldige dynamiek kende en allerlei vanzelfsprekendheden wegvielen. Als vanzelf drong zich de vraag naar de zin van het leven op. Hij gaf zich daar rekenschap van. Dat geldt ook voor de Griekse tragedieschrijvers. Zij gebruikten het toneel om deze aan de orde te stellen en om er een antwoord op te geven.

Ik ben er diep van overtuigd dat het de jonge mensen van vandaag helpt als men weer aandacht vraagt voor de diepste levensvragen en hun ziel langzamerhand wegpelt uit de schijnantwoorden waarin ze leven, om zo ruimte te maken voor de werkelijke antwoorden. Ik noemde Kierkegaard bij wie we wat dat betreft kunnen aankloppen. Kierkegaard vond zijn antwoorden bij Socrates en in de Bijbel.

In een vorig artikel stond ik stil bij Socrates. In het volgende artikel wil ik het doen bij de Bijbel en wel bij de eerste negen hoofdstukken van Spreuken, een van de boeken van de oud-testamentische wijsheidsliteratuur, die mijns inziens van grote betekenis is voor de pedagogiek, de filosofie en antropologie (leer omtrent de mens).

H. Klink, Hoornaar

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2019

Ecclesia | 8 Pagina's

Om de ziel van de jongere (1)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2019

Ecclesia | 8 Pagina's