Jozua, de knecht des Heeren
10. De banvloek over Jericho
We vernamen dat op het laatste bazuingeschal en het daarop volgende groot gejuich van Israëls volk de muren van Jericho vielen en dat het volk in de stad klom, een ieder tegen over zich, en zij namen de stad in (Jozua 6:20). Vermoedelijk waren er veel soldaten van Jericho die zich op en nabij de muren bevonden toen de ineenstorting plaatsvond en die op dat moment om het leven kwamen. We lezen nergens van enige tegenstand van de vijand. Heel eenvoudig staat er dat het volk van Israël in de stad klom en die veroverde. Wel lezen we op wat voor een verschrikkelijke manier mens en beest van Jericho werden omgebracht. Er staat in vers 21: En zij verbanden alles wat in de stad was, van de man tot de vrouw toe, van het kind tot de oude, en tot de os en het kleinvee en de ezel, door de scherpte des zwaards.
Jozua had tegen het volk gezegd dat álles wat zich in de stad bevond de Heere toebehoorde en onder de ban lag en dat hield in dat alles wat leven bezat, gedood moest worden. Dat was Gods rechtvaardige straf op de gruwelijke en tomeloze zonden van de oude Kanaänitische volkeren en van Jericho!
Matthew Henry schrijft: ‘Indien de Israëlieten geen Goddelijk bevelschrift hiervoor hadden gehad onder het zegel der wonderen, deze straffen zouden niet gerechtvaardigd kunnen worden en het kan ook heden niets dergelijks rechtvaardigen, nu wij er zeker van zijn dat zulk een bevelschrift niet overlegd kan worden (…). Maar de geest van het Evangelie is zeer verschillend, want Christus is niet gekomen om de zielen van de mensen te verderven, maar om te behouden (Luk. 9:56).’
Volgens genoemde Bijbelverklaarder hadden de inwoners van Jericho van de Heere als schépselen hun leven ontvangen, maar als zóndaren hadden zij het leven verbeurd en wie kan Zijn vonnis wraken en Hem van onrechtvaardigheid beschuldigen? De inwoners van Jericho kwamen erachter dat het vreselijk is te vallen in de handen des levenden Gods (Hebr. 10:31).
Hun straf is een afschaduwing van allen die in hun zonden onbekeerd voortleven en sterven, maar moet tevens een aansporing zijn om zonder uitstel door het geloof de toevlucht te leren nemen tot de Heere Jezus, van Wie gezegd wordt: En die Man zal zijn als een verberging tegen de wind en een schuilplaats tegen de vloed (Jes. 32:2) en: Indien iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking: Maranatha (1 Kor. 16:22).
Toch kwamen niet álle mensen in Jericho om. Op bevel van Jozua moesten de twee verspieders vlug naar het huis van Rachab gaan en zij brachten Rachab uit, en haar vader en haar moeder, en haar broederen en al wat zij had; ook brachten zij uit al haar huisgezinnen (dat wil zeggen haar familieleden) en zij stelden hen buiten het leger Israëls (vers 23). Zij en haar aanhang moesten tijdelijk buiten de legerplaats van Israël gesteld worden, omdat zij uit het vervloekte Jericho afkomstig waren. Zelfs de Israëlitische mannen die de inwoners van Jericho hadden gedood waren een week onrein.
Verder lezen we van Rachab dat ze kort hierna in het midden van Israël mocht wonen en dat ze later getrouwd is met Salmon en de moeder werd van Boaz, de man van Ruth. Daarom komt ze voor in het geslachtsregister van de Heere Jezus (zie Matth. 1:5). Wat heeft de Heere Jezus Zich diep willen vernederen om als Mens uit zondaren als Thamar (Matth. 1:3), Rachab (vers 5), Bathseba (Die Uria’s vrouw was geweest, vers 6) en Manasse (vers 10) geboren te willen worden!
Jozua sprak vervolgens de vloek uit over hem die Jericho weer als sterke vesting zou herbouwen. De verwoeste stad moest een blijvend
getuigenis zijn van Gods wrekende gerechtigheid. Dat herbouwen hield volgens sommigen niet het verbod in om wóónhuizen te mogen bouwen, maar dat de stad nooit meer in haar vroegere luister als sterke vesting zou mogen worden hersteld. Wie dat tóch deed, zou gestraft worden met het verlies van zijn kinderen.
We weten uit de geschiedenis hoe ondanks dat verbod een zekere Hiël in de tijd van koning Achab en afkomstig uit Bethel, een plaats waar de kalverendienst bloeide, het later toch heeft aangedurfd de stad weer te herbouwen. Hierdoor verloor hij zijn kinderen door de dood. De kanttekening zegt bij 1 Kon. 16:34 dat Hiël zijn oudste zoon Abiram door de dood verloor toen hij met de opbouw van Jericho begon en dat zijn jongste zoon Segub stierf toen als laatste werk de stadspoorten werden opgehangen. ‘Hierin werd de vervloeking vervuld van Jozua over de vijfhonderd jaren gedaan tegen de herbouwer dezer stad’ (kanttek. 53).
Verder mocht niemand zich verrijken met de goederen van Jericho daar alle kostbare metalen als goud, zilver, ijzer en koper bestemd moesten worden voor het huis des HEEREN (de tabernakel). De Israëlieten mochten zich niets van het vervloekte Jericho toe-eigenen. Wie dat ondanks het verbod toch zou doen en de vernietigingsban negeerde, zou én zichzelf én Israël onder de ban en toorn van God brengen. De eerst veroverde stad Jericho moest als eersteling geheel aan de Heere worden gewijd. Die bepaling gold overigens niet meer voor de later veroverde steden.
(Volgende keer D.V. 11. Israël verslagen bij Ai)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's