Aardappelen
In de zestiende eeuw is de aardappel vanuit Zuid-Amerika naar West- Europa gebracht. Deze emigrant onder de planten heeft het uitstekend gedaan en vele aardappeltelers en handelaren hebben er furore mee gemaakt. Furore werd later zelfs de naam van een veel geteelde aardappelras. Ik kom daar nog op terug.
In Zuid-Amerika komt de aardappel o.a. in Peru nog steeds in het wild voor en men maakt opnieuw' gebruik van de oerkracht en originele eigenschappen van deze aardappelplanten. Dat gebeurt door toepassing van kruisingen tussen de wilde aardappelen en de tegenwoordige rassen om te komen tot een geheel nieuw aardappelras. Liefst één die resistent zal zijn tegen tal van ziekten waarvan de aardappel te lijden heeft. Er zijn intussen tientallen rassen verkregen waarvan sommige ook al zijn verdwenen. Vooral na 1750 werd de aardappel het volksvoedsel bij uitnemendheid. Zo werd in de militaire legers in het begin van deze eeuw heel wat tijd besteed aan 'piepers jassen'. In grote gezinnen werd in en voor de oorlog per dag wel een emmer vol aardappelen geschild, waarvan maar weinig kruimels bij de kippen terecht kwamen nadat ze dampend in een grote schaal waren voorgezet!
Aardappelrassen
Heel vroeger, maar toch nog wel in deze eeuw verbouwde men Jannen, een aardappelras dat grote knollen gaf. Ouderen weten slechts bij overlevering te vertellen dat de Jannen nog werden verbouwd. Twee van die ouderen, de 81-jarige Abraham van der Baan en de 87-jarige Teun den Boer uit Sommelsdijk wisten dit te beamen. Waar zij wel over wisten mee te praten, waren de voor onze generatie oude aardappelrassen die in hun jeugdjaren werden verbouwd.
Men maakte in het begin van deze eeuw al onderscheid tussen vroege, midden-, vroege en late aardappelrassen. Eén van die vroege soorten was en is nog de Eersteling. De naam zegt het al en ik moet zeggen dat met de juiste teeltwijze de Eersteling het van de andere vroege rassen wint. Zeker als men de Eersteling even de tijd gunt er wat kwaliteit aan te laten brengen. Persoonlijk teel ik ze graag voor de 'eigen eet'. Een vroege aardappel moet men ook niet al te geforceerd willen rooien.
Men onderscheidt niet alleen aardappelen wat het tijdstip van rijping betreft, maar ook wordt onderscheidt gemaakt naar de kleur van de schil. Zo bestaan er gele ^ii rode Eerstelingen. Pootgoed van rode Eerstelingen was vorig jaar bij het tuincentrum 'de Tuinier' te Sommelsdijk te verkrijgen.
De Eersteling is later verdrongen door andere vroege rassen, zoals Barima, Doré, Lekkerlander en andere. Ook tot een vroeg ras behoren de Koninkjes die nog wel m Ouddorp worden geteeld. Het is opmerkelijk dat sommige rassen die in vroegere jaren vrij algemeen werden geteeld, na een reeks van jaren te zijn weggeweest, opeens weer op de velden of veldjes te zien zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval met de Opperdoese Ronde, die overigens in Noord Holland plaatselijk nog wel werd verbouwd. De smaak van de aardappel is uiteraard
De smaak van de aardappel is uiteraard van groot belang. Hoe zijn ze in de pot? Deze vraag is natuurlijk niet te beantwoorden, want smaken verschillen nu eenmaal. Vele mensen geven bij vroege aardappels de voorkeur aan Present van Engeland en moeten geen Eerstelingen. Present is overigens niet zo heel erg vroeg. Wat de middelvroege aardappelrassen betreft zijn vooral de Paarsputten bekend. Op Flakkee zegt men Blauwpitten. Jarenlang stonden zij op de veiling hoog genoteerd. Als kind vond ik de Paarsputten bijzonder mooi. De knollen waren erg licht, aan wit af, maar de ogen waren prachtig paars gekleurd en dat sierde de knollen in het bijzonder. Per plant telde men vele tientallen knollen, derhalve waren de Paarsputten niet erg groot. Deze soort is echter uit de gratie geraakt.
Een veel populairder aardappelras was en is het nog wel: de Eigenheimer!! ledere Nederlander zal wel weten dat de Eigenheimer een aardappelras is. Het is ook een midden-vroeg ras en kan wel wat worden geforceerd. Ook de Eigenheimer heeft paars gekleurde ogen maar die zijn niet zo contrasterend dan die van de Paarsputten. De Eigenheimer heeft echter een nadeel, namelijk de knol is zeer diepogig. Tegenwoordig wil men liever vlakogige aardappelen, want die zijn beter met de machine te wassen of te schrappen. Maar daar had men vroeger geen weet van. Het aardappelschilbakje en het aardappelschilmesje ontbrak in geen enkele keuken. De niet minder populaire Bintje is op
De niet minder populaire Bintje is op Flakkee enorm veel verbouwd, maar gaat terrein verliezen. Van de late rassen die vroeger veel wer
Van de late rassen die vroeger veel werden verbouwd was aanvakelijk de Rode Ster, de ster van het veld. Dit ras is later door de Furore verdrongen, terwijl de Furore op haar beurt plaats heeft moeten maken voor de Irene. Alle drie late rassen met een rode schil. Koopman's blauwe en Zeeuwse blauwe. Bevelanders e.a. werden begin en midden deze eeuw hier op Flakkee regelmatig geteeld. Maar de reus onder de aardappelen in
Maar de reus onder de aardappelen in de jaren dertig en veertig was de Alpha, een zeer laat ras. Alpha's werden dan ook het laatst gerooid.
Bloeiende aardappelvelden
Niet elk aardappelras bloeit even sterk. Sommige zijn zonder meer slechte bloeiers. Eerstelingen bloeien bijna niet en de Bintjes bloeien nauwelijks. Hoewel ik de plant in haar geheel, maar de samengestelde bladeren in het bijzonder erg mooi vind, moet ik toch zeggen dat de Bintje haar witte bloemen met diep-oranje meeldraden snel laat vallen. De achter gebleven kale bloemsteeltjes zijn er het bewijs van. Eigenhemiers bloeien in de zomer uit
Eigenhemiers bloeien in de zomer uitbundig en bedekken de velden met een witte bloesemlaag. Wanneer vroeger de Furore in bloei stond, leek het wel een heideveld. Haar paars gekleurde bloemen waren een lust voor het oog. De kleur van de bloemen geven meestal ook de kleur van de schil der knollen aan. De Furore had ook nog eens de eigenschap dat zij niet alleen de waardevolle knollen vormde maar zelfs bessen. Aardappelbessen'? Bestaan die ook al?
Aardappelbessen'? Bestaan die ook al? Aardappelen zijn o.a. familie van de Tomaten (familie der Nachtschade achtigen) zodat het vormen van bessen niet zo te verwonderen is. Eigenlijk heten die bessen PAPAPPELS. Dit woord staat niet in Van Dale, maar het stond wel in onze cursusboeken. Tijdens het delven van de rijpe Furore's kroop de delver vaak op de groengele, overigens giftige papappels en dat gaf een natte plek op het kniegedeelte van de broek, dit was echter niet zo erg vergeleken met het kruipen op een lurpe aardappel. Dat laatste was nogal onaangenaam
Poten In het begin van de aardappelcultures
In het begin van de aardappelcultures werd de bouwvoor lang niet zo goed voorbereid dan thans het geval is. Hoogstens egaliseerde men de ploegvoor enigszins om een vlak oppervlak te verkrijgen. Om de aardappelplanten toch op rij te zetten, hield men de ligging van de ploegvoor aan. Deze lijn liep niet altijd even recht, maar de wijsheid van de landman uit die tijd was ook van humor niet gespeend. „Op een kromme regel groeit meer dan op een rechte", beweerde hij en geef hem daar eens ongelijk in! De kromme lijn heeft inderdaad een grotere lengte dan de rechte.
WaS de grond in het voorjaar geschikt om te kunnen poten dan werden de koud bewaarde, dus niet voorgekiemde poters, tevoorschijn gehaald. Met een spa werd een opening in de grond gemaakt waarin een poter gelegd werd Teun den Boer hennnerde zich nog goed dat in elk gat waarin een poter werd gelegd, tegelijkertijd een lepel Peruaanse-guano werd toegevoegd. Guano is een meststof bestaande uit gedroogde overblijfselen van vogeluitwerpselen die op onbewoonde eilanden en klippen in de loop der tijden aldaar tot dikke lagen waren opeengehoopt. Op Flakkee sprak men van een 'baele gewaon'.
In de tijd dat het gebruik van kunstmest van lieverlee in de landbouw werd toegepast, werd daarmee een nieuwe claim gelegd op de schouders van de werkmensen. Het had echter voor conservatieve en principiële landbouwers heel wat voeten in de aarde om kunstmest op hun landerijen te gaan uitstrooien, maar de resultaten bij de buurman deed hen van inzicht schielijk veranderen. De kunstmest werd in balen van 100 kg. vervoerd en dit betekende dat de mens zo'n zware zak van de wagen op de nek moest nemen en soms wel 200 meter verder over de ploegsnee diende te brengen. Dat karwei noemde men uitdragen. Soms was het geploegde land hard door flinke nachtvorst, maar als het later op de dag ging dooien liepmen over de ontdooide, spekgladde bovenlaag gewoonweg te zwalken. Na het uitdragen begon men de kunstmest breedwerpig met de hand uit te zaaien. Men droeg daarbij een zaaikleed of later een zinken zaaibak, die voor de buik gedragen werd, uiteraard na eerst gevuld te zijn met kunstmest.
Toen echter in de jaren twintig en dertig het bouwland waarop aardappelen moest worden geteeld van tevoren met sleper en eg goed werd klaargemaakt en men ook gebruik ging maken van een beddeploeg die de losgemaakte en verkruimelde aarde op ruggen of bedden bracht, gebeurde het poten beter en sneller. Ook het zetgoed of de zetpoters werden gedurende de lange winter goed bewaard. De bekende houten poterkistjes deden hun intrede. Meestal met zwarte letters werd de naam van de eigenaar op de buitenkant vermeld. Veel van die poterkistjes zijn er echter niet meer. Op het laatst komt alles in het Streekmuseum terecht. De karakteristieke poterbewaarplaatsen verschenen op het erf van de boerderij en enkel ervan verrezen in coöperatief verband aan de rand van de dorpen.
Bram van der Baan en Teun den Boer werkten met vele anderen gedurende een reeks van jaren op de boerderij van Anth. A. Mijs. Voor hen begon het leggen van poters al
Voor hen begon het leggen van poters al vroeg in het voorjaar en duurde enige weken, want van de 350 gemet bouwland van Mijs werd ongeveer 40 gemet met aardappelen beteeld. 's Morgens werden eerst de volle poterkisten uit de bewaarplaats gedragen en op de boerenwagen, later de bandenwagen, geladen. Bij aankomst op het land werden de poterkistjes uitgedragen en geplaatst op een plek die als tussenstation voor bevoorrading van de poterleggers kon worden gezien. Als men met het poten begon, namen twee man het kistje tussen hen in en de derde man liep in het midden er achter. Eén voor één werden de poters in het getrokken geul tussen de ruggen op afstand gelegd Het was een vermoeiend werk want telkens moest men bukken waardoor men in staat was de poter beter op de grond te kunnen werpen. Zelf ging ik op 13-jarige leeftijd met een
Zelf ging ik op 13-jarige leeftijd met een stel jongens uit het dorp bij Joh. A. Struijkop boerderij Dijkzicht in de polder Oud Kraaijer poters leggen. Voor dat karwei werden we door de voorman Izak de Korte gevraagd. We moesten een korf meebrengen waarin de poters konden worden gedaan en waren dan startklaar. We verdiendeen ƒ 1,50 per dag, maar we vonden het toch geen onaangenaam werk! Trots bracht men 's zaterdags het geld bij moeder op tafel. Het was mijn eerste verdiende geld. Poters leggen gebeurde veelal door de
één paard werden de poters met de Poters leggen gebeurde veelal door de vaste arbeiders aangevuld met losse werkkrachten. Wanneer de zetpoters waren gelegd verscheen de beddeploeg opnieuw. Voorgespannen door slechts grond van de ruggen toegedekt. De geulen werden dus bedden en de bedden geulen.
Wieden en selecteren
Na de opkomst groeide het aardappelgewas, afgezien van nachtvorsten of koude groeiperioden, welig op. Vrij spoedig begon men de aardappelen die bestemd waren voor de teelt van pootgoed te selecteren. Het selecteren werd op Flakkee opzuiveren genoemd. Ik heb het genoegen gehad bij Joh. van der Baan, een broer van Bram uit dit verhaal, enige seizoenen tientallen hectares aardappelen te helpen selecteren. Dat wa in de oorlogsjaren. Na de oorlog werd er een cursus georganiseerd door de Nederlandse Algemene Keuringsdienst (N.A.K.). 's Winters theorie op de Landbouwschool en 's zomers praktijklessen op het veld. Slechts 7 cursisten van de 25 deden dat met goed gevolg. Gelukkig volgden er meerdere cursussen.
Het aardappelgewas moest ook worden gewied, zie foto.
Pleksgewijze konden Akkerdistels en Akkermelkdistels boven het gewas uitkomen en dat ging natuurlijk wel ten kosten van de knolopbrengst. Toch, hoe goed men ook wiedde, in de nazomer als het aardappelloof begon af te sterven, tierde het onkruid zeer welig. Immers het afgestorven loof verhinderde niet langer meer het daglicht dat nodig was voor de ontkieming van het onkruidzaad. Boekweit, Muur. Perzikkruid, Straatgras en Zwarte Nachtschade waren geduchte onkruiden die toen niet te bestrijden waren voor dat het aardappelgewas was gerooid.
Delven en rooien In de tijd dat op primitieve wijze aard
In de tijd dat op primitieve wijze aardappelen werden gepoot, werden de smakelijke en voedzame knollen op even primitieve wijze gedolven. Eind augustus begin september begon men met de oogst. Heel vroeger gebruikte men zelfs een spa. De spa werd door de man gehanteerd en vrouwen en kinderen gingen mee de velden op, om de bovengebrachte aardappelen op te rapen en in manden te verzamelen. Was de mand vol geraapt dan werd die in een jute zak geledigd. Bekende en gemakkelijk hanteerbare zakken waren de zogenaamde groenstrepen, zakken waarop in overlangse richting een brede, groene streep aan beide zijden was aangebracht. Kunstmest werd daarin aangeleverd. Drie volle manden vulden een mud van 70 kg. Tijdens het rapen werden de poters apart gehouden zodat men altijd met twee manden werkte. Soms diende een korf of een emmer als potermand. Maar toen later de aardappelen op bedden werden geteeld kon men ze ook beter delven door gebruik te maken van het zogenaamde aardappelriekje. Men onderscheidde een viertandse en een drietandse aardappelriek. De laatste vond in heel wat handzamer. Later deed de aardappelrooier zijn intrede. De rooier bevatte een mes dat door de grond onder de aardappelplanten het gehele bed los sneed, terwijl een aantal vorkjes die aan een ronddraaiend rad waren bevestigd, de aarde met daarin de aardappels zijdelings wegsloeg. Daarna kon men beginnen met het rapen. Van der Baan en Den Boer ontvingen voor het rapen IVi cent per zak boven hun vastge-stelde dagloon van ƒ 1,50. Delven met het riekje bracht 13 cent per zak op maar dat was stukwerk. Men kon ook per gemet aannemen. In de jaren twintig, dertig bedroeg de prijs daarvan ƒ 39,-. Gedolven of geraapt, het was een bedrijvige aanblik op de aardappelvelden. De volle zakken aardappelen stonden in lange rijen op het land en het dode lof lag over het hele veld verspreid. Na gedane arbeid verlieten de mensen de akkers en gingen terug naar het dorp. Ook die aanblik is onvergetelijk. Overal op de dijken en wegen zag men de mensen in verschillende groepjes, in enkele gevallen zelfs wel in grote groepen, huiswaarts keren.
Laden
Voor zover de oudsten onder ons zich kunnen herinneren gebeurde het laden in het begin van deze eeuw nogal primitief. De drager, een man, trok de bovenkant van de gevulde zak naar zich toe zodat de bodem minstens voor de helft zichtbaar werd. Dan werd een dikke lat onder de zak gelegd waarna de man de zak weer recht overeind duwde De lat werd door twee vrouwen gehanteerd die daarmee samen de zak aardappelen optilden De drager trok tegelijkertijd aan de bovenkant van de zak en kroop met een snelle beweging met zijn schouder onder de zak, tenminste in het geval de zak voldoende hoogte had gekregen.
Soms mislukte dit wel eens, bijvoorbeeld als er zich een grappige situatie voordeed en men van de lach de juiste lichaamskrachten niet bijeen kon krijgen. Later gebruikte men die stok niet meer. Het zogenaamde opgeven gebeurde in het vervolg door twee man die met de ene hand aan de punt van de bodem en met de andere hand aan de bovenkant van de zak vastgreep om op die manier de zak naar boven te tillen.
Een klein seintje werd daarbij gegeven, zo van 'hup', want het naar boven brengen van de zak moest met gelijke inzet van krachten gebeuren. De zakkendrager plaatste de zak op de
De zakkendrager plaatste de zak op de zijladder van de wagen, waarna de voerman de zak overnam en op de wagen laadde. Met de volle vracht ging het dan naar de plaats waar de aardappelen moesten worden opgeslagen. Nadat alle aardappelen van het land waren weggereden, verzamelde men met de hooivork of met de mechanische hooihark het dode aardappelloof. Met droog weer werd de fik erin gestoken en vooral 's avonds wanneer het al vroeg donker ging worden, kleurde de hemel op vele plaatsen met een vlammende oranje gloed.
Aan de put
Van te voren had Teun den Boer op de plaats waar de aardappelen bij Mijs zouden worden opgeslagen een strook grond gelijk gemaakt en met bosjes stro die in de grond werden gestoken de lijnen uitgezet waarbinnen de aardappelen op de grond konden worden gestort. Soms gebeurde dat op dezelfde akker waar de aardappelen waren gegroeid. Meestentijds werden de aardappelen van het land vervoerd naar een andere plaats waar aardappelen en ook wel uien speciaal werden opgeslagen. Zo'n plaats noemde men de pitmeet, een meet land waarop de aardappelputten kwamen te liggen.
Bij Mijs lagen die o.a. bij de Ronde Boom aan de Langeweg, op Stove aan de Achterweg en op Kolfskavel aan de Kolfweg.
Een enkele keer maakte Teun den Boer gebruik van een ponderboom om de aardappelhoop in een kaarsrechte lijn aan te leggen. De breedte van de hoop op de begane grond bedroeg ongeveer twee meter. Teun stond gereed om de aardappelen te ontvangen. Die waren intussen in het land op de boerenwagen geladen. Meestal werd daarop 20 mud tegelijk vervoerd, maar bij levering op de Kaai laadde men wel 25 mud. Arriveerde de volgeladen wagen bij de
Arriveerde de volgeladen wagen bij de hoop, dan was er weinig tijd voor een praatje. De boerenknecht gaf de zakken aardappelen één voor één aan. Teun nam die vervolgens op zijn rug en begon met het leegstorten van de zakken.
Na verloop van tijd groeide de hoop aardappelen Hof en zienderogen. Later op de dag voegde Bram van der Baan zich bij hem Dongen, ter assistentie. Samen dekten zij de aardappelhoop eerste met tarwestro. 945
Bovenop de kap werd een laag grond aangebracht om wegwaaien van het stro te voorkomen. Daarna werd de hele put met grond gedekt. Dat dekken diende zorgvuldig te gebeuren want de hoop mocht niet inregenen. Eens stond de oude Doornbos, land
Eens stond de oude Doornbos, landbouwer van beroep, aan de Langeweg te kijken naar de prestaties van het tweetal mannen dat de aardappelen op onberispelijke wijze aan de hoop hadden gebracht en toegedekt bovendien. Hij genoot van het keurig verzorgde vakwerk.
's Winters
Dreigde er in december matige tot strenge vorst, vaak was dat met de zondag op handen, dan werden alle pogingen in het werk gesteld om bevriezing van de aardappelen te voorkomen. Met extra materiaal zoals aarde, stro, riet en zelfs stalmest werden de aardappelhopen dan alsnog bedekt. Echter in de meeste gevallen lagen de aardappelen reeds veilig onder de winterrok. De winterrok bestond uit een dubbele bedekking van stro en aarde. Over de eerste laag stro was aarde aangebracht werd opnieuw een laag stro gelegd die eveneens met grond bedekt werd. Als men zo'n dik bedekte aardappelhoop zag liggen zou men niet denken dat per 6 voet ongeveer 6 mud aardappelen daaronder verborgen lagen.
Door al deze werkzaamheden zoals het met de schop wegnemen van verse aarde uit de bodem langs beide zijden van de hopen waardoor vooral regenwormen vrij kwamen en door het gebruik van veel stro waaruit altijd wel voedzame graankorrels neervielen, bezochten allerlei vogels deze plaatsen aangetrokken door het aanwezige voedsel. Als het weer het toeliet en een aardappelhoop in zijn geheel werd weggehaald voor levering op de Kaai zoals dat in elk dorp op Flakkee plaats vond, dan lag zo'n 'pitplekke' er zeker niet verlaten bij. Mussen scharrelden met honderden in het overgebleven stro en zochten de laatste graankorrels op, spreeuwen pikten de wormen op, eenden knabbelden aan overblijfselen zoals krieltjes en slechte aardappelen die door de mensen tijdens het opdoen waren weggeworpen. Kauwtjes, zwarte en bonte kraaien bezochten ook graag deze plekken. Ook wezels bezochten die plaatsen, zij het schichtig en vluchtig om er tenminste een veldmuis te kunnen vinden.
Omzetten
Bleven de aardappelen de hele winter aan de hoop liggen dan moesten die één of twee keer worden omgezet.
Eigenheimers begonnen door de warmte , die zich binnenin de hoop ontwikkelde spoedig uit te lopen. De spruiten, in het Flakkees schoten genoemd, werden dan al langer en langer. Rode Ster. Furore en andere late rassen liepen minder snel uit. De dubbele laag aarde en stro moest eerst worden weggenomen totdat de aardappelhoop of een gedeelte daarvan bloot kwam te liggen. Bijna altijd vond men van fijn geknabbelde strodeeltjes kunstig ineengevlochten, rondvormige nestjes van muizen, soms met pasgeboren jonkies erin. Een enkele keer huisde er wel eens een rat in de hoop. die meestal tot op het allerlaatste moment bleef zitten in het nog te behandelen gedeelte van de aardappelhoop. Die kwam er meestal niet levend vanaf! Met een veeltandige aardappelriek waar van de uiteinden der tanden een verdikking hadden, werden de aardappelen los gewoeld en naar achteren verplaatst. Scherpe riektanden zouden immers de knollen direkt beschadigd hebben. De losgemaakte aardappelen werden dus omgezet of verplaatst. Op die manier werden de spruiten gebroken. Na het omzetten werden de aardappelen met (hetzelfde) stro en aarde toegedekt. Naderde het voorjaar en er geen gevaar meer bestond voor strenge vorst, dan liet men de winterrok achterwege. Werd tenslotte in het voorjaar de hele
Werd tenslotte in het voorjaar de hele aardappelvoorraad aan een commissionair verkocht en geleverd dan werd de 'pitplekke' geheel opgeruimd en omgespit of geploegd al naar gelang de grootte van de oppervlakte. Veelal werd op die plaatsen eind april - begin mei mais ingezaaid.
Met dank aan A van der Baan. T. den Boer en de Redaktie.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 september 1993
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 september 1993
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's