David, de man naar Gods hart
4. David en Goliath (2)
David had het harnas van Saul afgelegd en het zwaard aan hem teruggegeven. In zijn eenvoudige herderskleren stond hij weer voor de koning. En zó zou hij met de reus gaan strijden. Toch zou hij niet ongewapend naar Goliath optrekken. We lezen in 1 Samuël 17:40: En hij nam zijn staf in zijn hand, en hij koos zich vijf gladde stenen uit de beek en legde ze in de herderstas die hij had (…) en zijn slinger was in zijn hand. Het was de normale uitrusting van een herder. Een slinger diende om een afgedwaald schaap met een steentje te raken, opdat het opgeschrikt weer vlug naar de kudde zou terugkeren.
Met dat eenvoudige herdersgereedschap ging hij naar de reus toe, want we lezen in het laatste gedeelte van vers 40: Alzo naderde hij tot de Filistijn. Ook de reus met zijn schilddrager daalde af in de vallei om David te ontmoeten. Maar wat werd Goliath kwaad toen hij David zag! Hij vond het ver beneden zijn stand om met zo’n herdertje te gaan strijden en verontwaardigd schreeuwde hij hem toe: ‘Ben ik een hond, dat gij tot mij komt met stokken (met een herdersstaf)?’ Van boosheid vloekte hij zelfs! Daarna schreeuwde hij: ‘Wacht maar, ik zal je verslaan en je vlees aan de vogels en de dieren geven.’
De reus, die een krijgsman vanaf zijn jeugd was geweest, vond het beneden zijn waardigheid om met zo’n eenvoudige herdersjongen te gaan strijden. Op zijn brallende woorden antwoordde David: Gij komt tot mij met een zwaard en met een spies en met een schild; maar ik kom tot u in de Naam van de HEERE der heirscharen, de God der slagorden Israëls, Dien gij gehoond hebt. Te dezen dage zal de HEERE u besluiten in mijn hand, en ik zal u slaan en ik zal uw hoofd van u wegnemen en ik zal de dode lichamen van der Filistijnen leger deze dag de vogelen des hemels en de beesten des velds geven; en de ganse aarde zal weten dat Israël een God heeft (vers 46). De Filistijn zou niet Davids vlees aan de dieren geven, maar omgekeerd: David zou het vlees van de reus aan de dieren geven! Verder sprak David: ‘Iedereen zal weten dat de Heere niet door het zwaard noch door de spies verlost, want deze oorlog betreft Gods Naam en eer en de Heere zal u en de Filistijnen verslaan.’
Nadat David deze woorden gesproken had, liep de woedende reus op David toe en deze ging ook haastig de reus onverschrokken tegemoet. Hij wist dat de Heere hem helpen zou. Door het geloof wist hij met zekerheid wat hij later dichtte: De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij (Ps. 23:1 en 4).
Hoe blijkt hieruit dat het ware geloof Gods kinderen met bovennatuurlijke kracht en moed bezetten kan en dat het waar is wat we lezen in Hebreeën 11:34 dat zij daardoor de kracht des vuurs hebben uitgeblust, de scherpte des zwaards zijn ontvloden, uit zwakheid krachten hebben gekregen, in de krijg sterk geworden zijn, heirlegers der vreemden op de vlucht hebben gebracht.
In ’s Heeren kracht liep David onbevreesd de snoevende Filistijn tegemoet. Toen legde hij een steentje in zijn slinger en slingerde het met kracht naar Goliath. En de steen zonk in zijn voorhoofd, en hij viel op zijn aangezicht ter aarde (vers 49). Meteen liep David op de reus toe, ging op zijn lichaam staan, trok het zwaard uit zijn schede en hieuw hem met zijn eigen zwaard het hoofd af. Toen de Filistijnen dát zagen namen zij de vlucht, terwijl de juichende Israëlieten hen achtervolgden en hen een grote nederlaag toebrachten.
Inmiddels keerde David met het hoofd en het zwaard van de reus naar Saul terug. Geen wonder dat David in korte tijd in het hele land bekend werd. De bekende predikant ds. E. du Marchie van Voorthuijzen preekte eens over deze geschiedenis en ging in op het feit dat David vijf steentjes uit de beek nam. Hij zei: ‘Vijf is het getal van de Middelaar, de Heere Jezus. Jesaja geeft Hem de volgende vijf namen: En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst (Jes. 9:5). De predikant zag in de strijd tussen David en Goliath de strijd van de meerdere David Die voor Zijn kinderen de eeuwige overwinning over hun vijanden behaald heeft. Daarom belijden Gods kinderen dat zij meer dan overwinnaars zijn, door Hem Die ons liefgehad heeft (Rom. 8:37). We lezen in Prediker 9:11: Ik keerde mij en zag onder de zon, dat de loop niet is der snellen, noch de strijd der helden. (…) maar dat tijd en toeval al dezen wedervaart. Als de mensen de zeer ongelijke strijd tussen Goliath en David hadden moeten beoordelen, zouden ze ongetwijfeld de overwinning aan de reus hebben toegeschreven. Maar de Heere zegt: ‘Nee, het verloop en de uitslag van iets hangt niet af van de behendigheid en sterkheid van een mens. Het is alles afhankelijk van Gods zegen (zie kanttek. 45). Vandaar dat we zingen: ‘God is Rechter, Die ’t beslist; Die, als aller Oppervoogd, Deez’ vernedert, dien verhoogt’ (Ps.75:4).
David en al Gods kinderen mogen ondervinden: ‘Gij, HEER’, alleen, Gij zijt Verwinnaar in den strijd, En geeft Uw volk den zegen’ (Ps. 3:4).
De HEER’ is mij tot hulp en sterkte;
Hij is mijn lied, mijn psalmgezang;
Hij was het, Die mijn heil bewerkte,
Dies loof ik Hem mijn leven lang (Ps. 118:7).
(Volgende keer D.V. 5. David en Jonathan)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's