Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De rechtvaardige Lot

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De rechtvaardige Lot

8. Sódoms ondergang en Lots behoudenis

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De twee mannen (die eigenlijk engelen waren) drongen in de vroege morgen op Lot aan om met zijn vrouw en dochters Sódom te verlaten. Ze spraken: Maak u op, neem uw huisvrouw, en uw twee dochters, die voorhanden zijn, opdat gij in de ongerechtigheid dezer stad niet omkomt (Gen. 19:15).

Er wordt gesproken over de twee dochters die voorhanden zijn. Dat waren de twee dochters over wie steeds gesproken werd. Zij stonden op het punt om te gaan trouwen en hun aanstaande mannen hadden het ernstige geroep van hun schoonvader als een grap beschouwd. Volgens de kanttekening kan uit de woorden ‘die voorhanden zijn’ opgemaakt worden dat Lot nog meer dochters zou hebben gehad die reeds met mannen uit Sódom getrouwd waren en niet in hun buurt woonden (kanttek. 28).

Omdat Lot treuzelde Sódom te verlaten, grepen de mannen hem, zijn vrouw en de twee dochters bij de hand en brachten hen buiten de stad. Onder het lopen spoorde niemand minder dan de Heere Jezus Zelf hen aan. Hij had het gesprek met Abraham beëindigd en had Zich naar Lot in Sódom begeven. Hij was het Die sprak: Behoud u om uws levens wil; zie niet achter u om en sta niet op deze ganse vlakte; behoud u naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt (vers 17).

Lot moest zich dus met spoed naar het gindse gebergte begeven zonder ook maar even om te kijken. Dat betekent dat hij van al zijn bezittingen afstand moest doen en er zelfs ook niet meer aan mocht denken. Hij moest maar aan één ding denken en dat was aan zijn leven (kanttek. 34). Vandaar de ernstvolle aandrang: Behoud u om uws levens wil.

Lot hief zijn ogen op naar de bergen, vanwaar zijn hulp komen zou (Ps. 121:1). Maar ineens overviel hem een grote vrees. Het gebergte lag in de verte en hij vreesde dat hij onderweg door het oordeel overvallen zou worden en in het gezicht van de haven nog schipbreuk zou lijden. Hij zag niet anders dan de dood voor ogen en daarom bad hij: ‘Heere, ik heb genade in Uw ogen gevonden en U hebt me uit Sódom gehaald. Maar ik vrees dat ik het gebergte niet kan halen en onderweg door het oordeel overvallen zal worden. Heere, laat mij naar dat kleine plaatsje Bela mogen uitwijken. Sta mij dat geringe verzoek uit genade toe.’

De Heere verhoorde zijn noodkreet en gaf hem toestemming om naar het kleine plaatsje Bela uit te wijken, dat daarna de naam Zoar kreeg. Ook Bela lag onder het vernietigende oordeel, maar werd gespaard omdat Lot er zijn toevlucht nam. De Heere sprak bemoedigend: ‘Ik zal dat plaatsje niet omkeren. Haast u daarheen te gaan, want Ik zal niets kunnen doen, totdat gij daarheen ingekomen zijt (vers 22).

Uit genade had de Heere naar Lot omgezien en daarom kon en wilde Hij het ontzettende oordeel niet uitvoeren terwijl Lot in die plaats zijn toevlucht zou hebben genomen. Vandaar de uitdrukking van de Heere: ‘Ik zal niets kunnen doen, totdat u in dat plaatsje Bela bent aangekomen.’ Aangekomen bij het kleine Bela of Zoar ging juist de morgenzon op. De heerlijke stralen omschenen het vluchtende gezelschap en op dat ogenblik deed de HEERE zwavel en vuur over Sódom en over Gomórra regenen, van de HEERE, uit de hemel (vers 24).

Terwijl voor Zoar en omgeving de dag aanbrak, daalde het vernietigend oordeel op de goddeloze vlakte en de steden neer. Er daalde vuur en zwavel van de hemel. Dat was het gevolg van de ontzettende ongerechtigheid van de streek. De drie mannen hadden tegen Abraham gezegd dat ze gingen kijken of de steden van Sódom en Gomórra het uiterste deden (Gen. 18:21) en de maat van hun zonden vervuld hadden. Tijdens dat onderzoek was gebleken wat een goddeloze en tuchteloze bende het in Sódom was geworden. Als de mannen niet ingegrepen hadden, zouden de vreselijkste tonelen gebeurd zijn rond en in het huis van Lot. Die gruwelijke ongerechtigheid werd nu bezocht door zwavel en vuur. Het was alsof door zwavel de ongerechtigheid werd uitgezuiverd en dat het vuur diende om ‘de heilloze, verhitte Sódomieten te verteren’ (kanttek. 45). Die straf werd uitgevoerd van de HEERE, uit de hemel (vers 24) en dat betekent dat God de Vader door Zijn Zoon, de Heere Jezus, het vonnis uitvoerde. Overeenkomstig het woord dat de Heere Jezus later sprak: Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel de Zoon gegeven (Joh. 5:22).

Helaas was Lots vrouw ongehoorzaam door uit nieuwsgierigheid toch even om te kijken: ‘een zonde van ongeloof, ongehoorzaamheid, hebzucht door verkleefdheid aan haar bezittingen en ondankbaarheid,’ zegt kanttekening 48. Onmiddellijk veranderde de vrouw die achter haar man liep in een zoutpilaar. Zij was wel uit Sódom geleid, maar kwam nooit behouden in Zoar aan. En Hij keerde dezelve steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook het gewas des lands (Gen. 19:25).

Wat zal de ontnuchtering groot geweest zijn bij de inwoners van die streek en zeker bij zijn gewaarschuwde aanstaande schoonzoons. Die hadden wellicht na het vertrek van Lot hun hoofd geschud en gelachen om wat hij hen dringend toeriep en gedacht de volgende dag weer gewoon hun gang te kunnen gaan. Maar ze zijn met al de andere inwoners in de vuurzee omgekomen en een eeuwige nacht ingegaan.

De omgekomen steden lagen in de vlakte of het dal van Siddim en veranderde in de Dode Zee. Sódom en de vier andere vergane steden moeten gelegen hebben in het zuidelijke deel van de Dode Zee (naar de gegevens uit ‘Leren en Leven’ dl. 1 blz. 83 drs. P. Cammeraat).

Al ’t godd’loos volk verdoet G’ als schuim van d’ aard’

Dies zal ik Uw getuigenissen vrezen.

Het heeft mijn ziel verschrikkingen gebaard,

Ja, zelfs is mij het haar te berg’ gerezen,

Als ik op Uw gerichten heb gestaard;

Uw oordeel, Heer’, kan niet dan vrees’lijk wezen (Ps. 119:60).

(Volgende keer D.V. 9. De Dode Zee komt tot leven)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's

De rechtvaardige Lot

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's