22. De verdeling van het land (2)
Jozua, de knecht des Heeren
Na Gad werd Aser gezegend en hij kreeg van vader Jakob de belofte dat zijn nakomelingen in overvloed zouden genieten van goede tarwe, olie en ander voedsel (kanttek. 42 bij Genesis 49:20). Bij de verdeling kreeg Aser 22 steden met de omringende plaatsen. De profetes Anna was afkomstig uit de stam van Aser. Na Aser werd Naftali door vader Jakob gezegend en hij sprak: Naftali is een losgelaten hinde; hij geeft schone woorden (Gen. 49:21). Zebulon en Naftali lagen in Galiléa. In deze streek heeft de Heere Jezus grote wonderen gedaan en daar de klanken van het Evangelie laten horen. In Matthéüs 4:13 lezen we van de Heere Jezus: En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali.
Ten slotte zegende vader Jakob nog de twee zonen van Rachel: Jozef en Benjamin. Vader Jakob zegt van Jozef: Jozef is een vruchtbare tak aan een fontein; elkeen der takken loopt over de muur (Gen. 49:22). Die twee takken zijn Jozefs zonen Efraïm en Manasse. In zijn zonen kreeg Jozef een dubbel erfdeel en zo ontving hij een deel van het eerstgeboorterecht dat Ruben onthouden werd.
De beide stammen Manasse en Efraïm lagen (als takken) bij de Jordaan (aan een fontein) en de beide stammen zijn groot en machtig geweest. Zij gingen in aantal de andere stammen te boven. Mozes sprak in zijn zegening van het volk Israël over de tienduizenden van Efraïm en de duizenden van Manasse (Deut. 33:17). Jozua, de leidsman van Israël, was uit de stam van Efraïm.
In verband met de verdeling is wel opgemerkt dat de Heere elk volk naar zijn aanleg en vermogen plaats en werk in deze wereld geeft: Juda regeert, Zebulon is een handelsvolk, Issaschar leeft van de landbouw en veeteelt en Dan begeeft zich in de politiek. De Heere heeft de bepalingen van hun woning gemaakt (Hand. 17:26).
Als laatste zoon werd Benjamin door Jakob gezegend: Benjamin zal als een wolf verscheuren (Gen. 49:27). Wanneer later de twaalf stammen in twee delen gescheurd worden, dan worden de tien stammen (het tienstammenrijk) vaak aangeduid met de naam Efraïm en maken Juda en Benjamin met elkaar het tweestammenrijk uit. Juda werd met een leeuw vergeleken en Benjamin met een wolf en de beide stammen zouden met elkaar optrekken en langer dan de andere stammen in Israël mogen blijven wonen. Uit de geschiedenis weten we dat er dappere mannen uit Benjamin zijn voortgekomen. De eerste koning Saul kwam uit die stam en een heel bekende Benjaminiet was de apostel Paulus.
De stervende vader Jakob (in Genesis 49) en de van zijn volk afscheidnemende Mozes (in Deuteronomium 33) hebben beiden door Gods Geest hun nakomelingen in vaak duistere bewoordingen hun toekomstige woonplaatsen in Kanaän aangeduid.
Toen het eenmaal zover was, heeft de 85-jarige Jozua door middel van snoer en lot iedere stam zijn juiste plaats aangewezen. Dat alles was naar het woord van Mozes, gesproken in de vlakke velden der Moabieten (Num. 33:50), waar de HEERE sprak: Wanneer gijlieden over de Jordaan zult gegaan zijn in het land Kanaän, zo zult gij alle inwoners des lands voor uw aangezicht uit de bezitting verdrijven (…), ook zult gij al hun gegoten beelden verderven en al hun hoogten verdelgen. (…) En gij zult het land in erfelijke bezitting nemen door het lot, (…) dengenen die velen zijn, zult gij hun erfenis meerder maken, en dien die weinigen zijn, zult gij hun erfenis minder maken. (…) Maar indien gij de inwoners des lands niet voor uw aangezicht uit de bezitting zult verdrijven, (…) zo zullen ze u benauwen op het land waarin gij woont (Num. 33:51-55). We kunnen dat heel uitvoerig lezen in de hoofdstukken 13 tot 21 van het boek Jozua.
Tweeënhalve stam woonde in het Overjordaanse en negenenhalve stam in het eigenlijke Kanaän. Bij elkaar waren er dus twaalf stammen, genoemd naar de zonen van Jakob. Er was geen stam Jozef, want hij ontving in zijn twee zonen Efraïm en Manasse twee stammen. Omdat Levi geen erfdeel kreeg (de HEERE is zijn Erfdeel), bleven er daarom toch twaalf stammen. De Israëlieten kregen het land Kanaän of Israël om dat erfelijk te bezitten (Joz. 13:1).
Na Jozua’s sterven zou er nog heel wat land op de Kanaänieten te veroveren zijn, maar bemoedigend sprak de HEERE tot hem: Ik zal hen verdrijven van het aangezicht der kinderen Israëls; alleenlijk maak dat het Israël ten erfdeel valle, gelijk als Ik u geboden heb (Joz. 13:6). Zoals het aardse Kanaän een erfenis genoemd werd, zo wordt in de Bijbel ook het hemelse Kanaän een erfenis genoemd. We lezen in Ps. 16:6: De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden.
En zoals het oude Kanaän verdeeld en opgemeten werd door snoeren of meetlinten, zo had de Heere ook een plaats voor David (de dichter van Ps. 16) en al Zijn kinderen in de hemel bereid. In Psalm 105 lezen we dat de HEERE aan Abraham, Izak en Jakob beloofd had: Ik zal u geven het land Kanaän, het snoer van ulieder erfdeel (vers 11).
Petrus bemoedigde Gods kinderen dat zij zouden krijgen een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u (1 Petr. 1:4). Geen wonder dat David uitriep: O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen die U vrezen (Ps. 31:20).
Looft Hem, nu die erfenis
Naar Zijn woord bevestigd is;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid. (Ps. 136:22).
(Volgende keer D.V. 23. Kaleb krijgt de vrijstad Hebron)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's