1. Zijn afkomst
De rechtvaardige Lot
In de Bijbel komen we mensen tegen over wie heel veel verteld wordt. Zoals over Abraham, Mozes, Jozua, Elia en anderen. Over anderen wordt soms heel weinig meegedeeld, zoals bijvoorbeeld over Lot, de neef van Abraham, en Obadja, de hofmeester van Achab. Maar het belangrijkste is wát er over hen verteld wordt en dat is of zij de Heere vreesden. Over de minder bekende Lot willen we in een aantal artikelen wat meer gaan vertellen. Jaren geleden verscheen er bij de Stichting Protestantse Periodieke Pers in Uithoorn een boekje over ‘Het leven van Lot,’ van ds. W.Chr. Hovius. Het bevat een aantal lezingen die hij destijds in zijn gemeente gehouden heeft en waarvan we o.a. een dankbaar gebruik willen maken.
Veel is er niet bekend over Lot, maar één ding weten we heel zeker, namelijk dat hij een godvrezende man was. Dat getuigt Petrus in 2 Petrus 2: 7 en 8, waar we lezen: En de rechtvaardige Lot, die vermoeid was van de ontuchtige wandel der gruwelijke mensen, daaruit (namelijk uit Sodom) verlost heeft. Want deze rechtvaardige man, wonende onder hen, heeft dag op dag zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun ongerechtige werken.
De Heere spreekt in de genoemde teksten over de rechtvaardige Lot en de kanttekening merkt daarover op: ‘Dat is de vrome en godzalige Lot’ (kanttek. 28). Ook al zouden we verder niets meer van hem weten, dan weten we in ieder geval het allerbelangrijkste: hij was een heel gelukkige man, want hij was een kind van God. Dat sprak geen vriend of een goede kennis van hem, maar dat sprak Hij, Die de nieren en het hart proeft (Jer. 11:20) en Die de nieren en het hart ziet (Jer. 20:12).
We komen de naam van Lot voor het eerst tegen in Genesis 11. Daarin wordt niet alleen gesproken over de torenbouw van Babel en de verstrooiing der volkeren, maar ook over de nakomelingen van Sem, één van de zonen van Noach (Gen. 5:32). Een nakomeling van Sem was Terah, de stamvader van het volk van Israël, en Terah gewon Abram, Nahor en Haran; en Haran gewon Lot. Hieruit blijkt dat Lot een neef was van Abram en dat zij volgens vers 28 woonden in de geboorteplaats van Terah, namelijk in Ur der Chaldeeën, een stad in Mesopotamië. Abram trouwde daar met zijn halfzuster Saraï.
In de plaats Ur heerste het heidendom en daar werden vooral de natuurgoden vereerd, zoals o.a. de maangod Sin. Toen Jozua jaren later afscheid van het volk van Israël nam, herinnerde hij eraan hoe hun vaders over gene zijde der rivier (de Eufraat) vanouds gewoond en zij andere goden gediend hadden (Joz. 24:2).
Terwijl Abram en Lot in die heidense streek leefden, gebeurde er iets heel bijzonders. We lezen in Gen. 11:31: En Terah nam Abram (…) en Lot (…) en Saraï (…), de huisvrouw van zijn zoon Abram; en zij togen met henlieden uit Ur der Chaldeeën om te gaan naar het land Kanaän. Er vond dus onverwachts een verhuizing plaats. Abram was toen 75 jaar en op zekere dag sprak de HEERE tot hem dat hij moest verhuizen. De Goddelijke boodschap klonk: Ga gij uit uw land en uit uw maagschap en uws vaders huis, naar het land dat Ik u wijzen zal. En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen en uw naam groot maken en wees een zegen. En Ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden (Gen. 12:1-3).
De Heere kwam met een krachtdadige roeping Abram te trekken uit de duisternis tot het licht en van de afgodendienst tot de kennis van de ene, ware God. Ineens verscheen hem de God der heerlijkheid, zoals later Stéfanus tegen de Joodse raad sprak (Hand. 7:2). Dat lag niet aan Abram, maar ‘de oorzaak van deze genadige verkiezing is eniglijk (alleen) het welbehagen Gods, niet daarin bestaande dat Hij enige hoedanigheden of werken der mensen tot een voorwaarde der zaligheid heeft uitgekozen; maar hierin, dat Hij enige bepaalde personen uit de algemene menigte der zondaren Zich tot een eigendom heeft aangenomen’ (Dordtse Leerregels hoofdstuk 1, paragraaf 10).
Toen de Heere hem een nieuw hart gaf, ontving hij tegelijk de boodschap om zijn land en familie te verlaten en te gaan naar het land dat de Heere hem zou aanwijzen. Dat is heel wat geweest voor de toen 75-jarige Abram! Zijn hele leven had hij in Ur doorgebracht en nu moest hij vertrekken! Door een krachtdadige roeping mocht hij alles prijsgeven en kwam het in zijn leven uit: ‘Verlaat, vergeet, wat ooit u kon bekoren, Uws vaders huis, uw volk, en wat voorheen U dierbaar en beminnenswaardig scheen’ (Ps. 45:5).
Op zekere dag vertrok Abram uit Ur, maar hij behoefde niet alleen te gaan. We lezen in Gen. 12:4: En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had, en Lot toog met hem. Ook zijn neef Lot mocht door genade Ur verlaten. Het staat er zo nadrukkelijk bij: En Lot toog met hem. Op Gods tijd zouden zij het land der belofte Kanaän mogen binnengaan. Vader Terah ging ook mee, maar hij zou nooit in Kanaän aankomen, maar in Haran sterven, omdat hij - zoals Calvijn opmerkt - de afgodendienst was blijven aanhangen en daarom het beloofde land niet zou hebben mogen ingaan.
Welzalig, dien Gij hebt verkoren,
Dien G’ uit al ’t aards gedruis
Doet naad’ren, en Uw heilstem horen,
Ja, wonen in Uw huis (Ps. 65:2).
(Volgende keer D.V. 2. In het beloofde land)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 december 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 december 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's