Arend Jansz
VERVOLGVERHAAL
1
HOOFDSTUK I
De avond daalt..
Langzaam maar zeker nadert de zon als een vuurrode bal, omringd door kleine wolkjes, de horizon. Blauw welft zich de hemel boven het Hollandse landschap. Grote wolkenstoeten drijven langs de hemel. Het is mooi weer geweest vandaag.
Tientallen bewoners van Den Helder genieten na een zware dagtaak van de mooie zomeravond en zitten op banken of stoelen voor hun lage huisjes. Ook moeder Jansz zit voor haar huisje
Ook moeder Jansz zit voor haar huisje aan de voet van de dijk te breien. Zij geniet niet van de zomeravond. Nee, zorgelijk staat haar gezicht. Haar gedachten zijn niet bij haar werk. Tranen branden achter haar ogen. Met inspanning van alle kracht moet zij zich beheersen. Het gaat niet goed met Arend. Haar enige jongen
Het gaat niet goed met Arend. Haar enige jongen wil naar de grote vaart. Maandenlang zeurt hij al om toestemming. Hij is het eentonige leven op de botter moe. Harde woorden zijn er al gevallen in het kleine
Harde woorden zijn er al gevallen in het kleine huisje. Tevergeefs, Arend wil niet luisteren. Vader Jansz heeft in het begin rustig met zijn zoon gesproken over de nadelen van de grote vaart. Hij heeft met zijn vuist op tafel geslagen, maar hij heeft gemerkt, dat er met boze woorden niets te bereiken is. De gezelligheid is uit het huisje verdwenen. Bij het minste en geringste ontsteekt Arend in een dolle drift. Hij is tegenwoordig niet meer te genaken. Vanavond is hij na het eten boos de duinen ingelopen. Met een harde klap heeft hij de deur achter zich dicht geslagen. Wat moet er nu van zo'n jongen terecht komen? Moeder Jansz pinkt een traan weg.
Moeder Jansz pinkt een traan weg. Arend...!
Wijdbeens, met de handen in de broekzakken, bovenop een duin, staat Arend Jansz.
Roerloos, als uit één stuk gehouwen, tuurt hij de zee af
Het avondrood kleurt de hemel. Het is windstil en rustig met de regelmaat van de klok spatten de kabbelende golfjes van de Noordzee op het strand uiteen.
Arend geniet er van.
In zijn hart knaagt er heimwee. Heimwee naar de zee. Varen wil hij op een prachtige koopvaarder. Landen zien en grote reizen maken. Op de grote vaart is er immers veel meer te verdienen dan op een botter.
Arend balt zijn handen tot vuisten.
O, als ze nu toch maar eens toestemming gaven. Maar op zo'n vissersschuit blijft hij niet, daar kunnen ze zeker van zijn.
Ach, ja als...! Maar wat is dat?
Maar wat is dat?
Arend tuurt totdat zijn ogen er pijn van doen. Heel in de verte ziet hij een stipje.
Een schip! Langzaam, heel langzaam wordt de stip groter.
Langzaam, heel langzaam wordt de stip groter. Jammer dat er zo weinig wind is, anders was hij al lang in 't Marsdiep, bromt Arend in zichzelf
Het is nu zo donker geworden, dat Arend de koopvaarder niet meer kan onderscheiden. Langzaam, na nog een laatste blik op de in duis
Langzaam, na nog een laatste blik op de in duisternis gehulde zee te hebben geworpen, draait Arend zich om en gaat naar huis. Tien minuten later stapt hij de huiskamer binnen. „Waar kom jij zo laat vandaan?" informeert vader
„Waar kom jij zo laat vandaan?" informeert vader Jansz., terwijl hij een nieuwe pijp stopt. „Ik? O, ik ben even naar het strand wezen
„Ik? O, ik ben even naar het strand wezen kijken, vader".
Arend slaat zijn ogen neer voor de scherpe blik van zijn vader.
„Als je dat even noemt. Arend, je bent de hele avond weg geweest; je weet het: op tijd thuis". „Ja maar..."
Arend wil protesteren.
„Niets te maren, we gaan naar bed, morgen kun je er weer niet uit. Laat het niet weer gebeuren. Je moeder ligt er al een uur op"
Vader Jansz legt zijn pijp in de grote asbak op de tafel en staat op. „Arend?"
„Ja vader".
Schuw kijkt Arend naar zijn vader.
„Doe me een plezier en beteugel je driften, jongen. Je moeder kan er niet tegen, dat weetje. Zij is tegenwoordig niet voor niets zo zenuwachtig. En bovendien, je bezondigt je er mee. Van alles watje zegt, moet je verantwoording doen, dat weet je toch wel. Arend?"
„Ja vader, maar ik wil zo graag... eh..." „Ik weet het jongen, maar geloof me, je ouders
„Ik weet het jongen, maar geloof me, je ouders menen het goed met je Je bent onze enige en als er eens wat met je gebeurt" Arend haalt zijn schouders op.
Arend haalt zijn schouders op.
„Op de wal kun je net zo goed een ongeluk knjgen, hoor".
„We praten er niet meer over, Arend; we gaan nu naar bed. Het is de hoogste tijd. Welterusten jongen".
„Welterusten vader".
Arend verdwijnt naar boven.
Vlug kleedt hij zich uit en rolt in bed. Even later droomt Arend van de zee.
Even later droomt Arend van de zee.
De volgende morgen lopen vader Jansz en Arend naar de haven. Zij zijn laat vanmorgen, de meeste vissersscheepjes hebben de haven al verlaten en zeilen de Zuiderzee op om hun geluk te gaan beproeven.
Tien minuten later varen zij uit. Arend staat op de voorplecht om een oogje in het zeil te houden, zijn vader staat aan het roer. Maar Arend let niet op zijn werk. Hij tuurt naar een koopvaarder, die midden op het Marsdiep ligt te deinen.
Maar dat kan toch niet?
Nee, dat is onmogelijk.
Daar ligt de 'Tyger'.
De Tyger' van oom Adriaen. „Vader! Oom Adriaen!"
„Vader! Oom Adriaen!"
Wild zwaait hij met zijn armen in de richting van de trotse koopvaarder.
Vader Jansz ziet het nu ook.
Vlug wordt het roer gewend en vijf minuten later varen zij langszij. Overal komen over de verschansing nieuwsgierige matrozenhoofden tevoorschijn. Eén van hen gooit een lijn uit en weldra ligt de botter naast het grote schip gemeerd.
Een andere matroos laat een touwladder neer. De beide vissers klimmen nu behendig aan boord.
Arend is in zijn element. Zijn ogen schitteren. Wat een mooi schip. Twee jaar geleden heeft oom Adriaen het laten bouwen.
Kijk, daar komt hij aan met open mond van verbazing.
Hartelijk begroet schipper Adriaen Block zijn zwager en neef
„Gaan jullie mee naar mijn kajuit?" Schipper Adriaen maakt een uitnodigend ge
Schipper Adriaen maakt een uitnodigend gebaar.
„Eventjes dan, we moeten ook nog vissen vandaag", merkt vader Jansz. lachend op.
Even later zitten ze met zijn drieën in de gezellig ingerichte kajuit van neef Adriaen.
„Hier, Jakob, steek eens op".
Schipper Adriaen haalt een buil geurige tabak tevoorschijn. Weldra dampen de mannen er lustig op los en in minder dan geen tijd kan men de rook in de kleine kajuit snijden.
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1993
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's
