Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De aartsvader Jakob en de behandeling zijner geschiedenis bij het onderwijs der jeugd,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De aartsvader Jakob en de behandeling zijner geschiedenis bij het onderwijs der jeugd,

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Omtrent de groote waarde der Bijbelsche geschiedenissen heerscht voorzeker eene vrij algemeene eenstemmigheid, en dat de geschiedenis der Patriarchen van bijzondere beteekenis is, zal ook wel weinig tegenspraak vinden. Intusschen vinden wij daarin zekere punten, over welker verklaring en behandeling — ook in Christelijke kringen — des te grooter verschil bestaat. Wij ontmoeten die vooral in het leven van Jakob, wiens karakter hoogst ongunstig beoordeeld, ja die door velen zoo te zeggen als de aartsvader der aartsschelmen beschouwd wordt. Hem, die voor den stamvader van Christus nog een weinig eerbied heeft overgehouden, moet zoo iets toch smarten, vooral met het oog op de jeugd, die wij zoo gaarne hooren zingen: „Zalig hij, die in dit leven J a k o b s God ter hulpe heeft". En Kanaanietischhoe tegenstrijdig moet het een nadenkend kind voorkomen, als het den aartsvader Jakob nu eens hoort, uitmaken voor eenen gemeenen bedrieger en hem dan toch weer in zijne geschiedenis stap voor stap ziet behandelen als Gods vriend! Wat moet het onder den indruk van zulk een slecht oordeel over hem denken bij die teksten, waarin juist met den naam Jakob en Israël het uitverkoren, geloovig hoopje van het volk Gods wordt aangesproken ? En zulke plaatsen worden er in de Psalmen en bij de Profeten zeer vele gevonden. Wij behoeven slechts te herinneren aan woorden als die van Psalm 147: „Hij maakt Jakob Zijne woorden bekend, Israël Zijne inzet- tingen en rechten"; Jes. 41: „Yreest niet, gij wormpje Jakobs, voorbijgij volkje Israëls!" en Hoofdstuk 44: „Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en gij Jeschurun, dien Ik uitverkoren heb!" De Israëlieten zegenden elkander in dezen naam; daarom luidt het Psalm 20: „De Heere verhoore u in den dag der benauwd- ongeheid; de Naam van den God Jakobs zette u in een hoog vertrek", En met welk eenen eerbied sprak ook de Samaritaansche vrouw van haren „vader Jakob".
En heeft de Heere Zelf hem ooit anders behandeld dan Abraham en Izak ? Tegenover de Sadduceën haalt Hij aan het woord: „Ik ben de God Abrahams, Izaks en Jakobs"; en op het plechtigst betuigt Hij elders: „Velen zullen komen van oosten en westen, en zullen aanzitten met Abraham, Izak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen". In het Boek der Wijsheid lezen wij Hoofdstuk 10: „De Wijsheid heeft uit moeiten verlost degenen, die haar dienen. Deze geleidde den rechtvaardige op rechte paden, als hij vluchtende wasvoorden toorn zijns broeders, en heeft hem het Koninkrijk Gods getoond en kennis van heilige dingen gegeven, heeft hem voorspoedig gemaakt in zijnen arbeid, en zijne moeiten vermenig- vuldigd In de gierigheid dergenen, die hem geweld aandeden, stond zij hem bijen maakte hem rijk, opdat hij zou weten, dat de Godzaligheid machtiger is dan alles".
Aan welke zijde is nu het rechtvaardig oordeel? Wij on- derwerpen ons ook hier van te voren aan het gezag der Heilige Schrift, en trachten van dat standpunt uit het gedrag des aartsvaders te verklaren. De overrijke stof noodzaakt ons, veel slechts aan te stippen. Wij vestigen daarom de aandacht vooral op die feiten in het leven van Jakob, die hem ons doen kennen met betrekking tot Ezau en Laban.
Jakob, zegt men, heeft zijnen broeder bedrogen om het eerstgeboorterecht, hetgeen uit Hoofdstuk 25 en 27 van Ge- nesis duidelijk blijkt. Maar indien Hoofdstuk 27 het verhaal den zegen van Izak en aan het slot van Hoofdstuk 25 dat van linzengerecht g e s c h i e d e n i s is, wie durft ons dan het recht ontzeggen, ook Vers 21—23 van laatstgenoemd Hoofd- stuk voor geschiedenis te houden ? Hier vinden wij namelijk de tegenwoorden, waardoor de in hare hoop aangevochtene Rebekka van den Heere licht ontving over de toekomst harer beide zonen, de woorden : „De meerdere zal den mindere dienen" ; eene uitspraak, ook de Apostel Paulus belangrijk genoeg vond, om haar zijnen Brief aan de Romeinen te pas te brengen. Geene acht te slaan op deze woorden bij de verklaring der volgende ge- beurtenissen, zou ongeveer hetzelfde zijn, als het bevel Gods aan Abraham in Hoofdstuk 22, om zijnen zoon te offeren, te verzwijgen, en dan te verhalen, wat Abraham op Moria wilde doen. Abrahams geloofsdaad zou daardoor tot eene Kanaanietischhoe Heidensche gruweldaad verlaagd worden. Zoo zijn bijv. in den Glarner familiebijbel de woorden van Hoofdstuk 2 5 : 19—26 en daarmede van de geschiedenis van Jakob het alles verklarende begin weggelaten. Doch juist door zulk eene uitlating wordt de vooringenomenheid met Ezau en het vooroordeel tegen Jakob bij velen bevorderd.
Maar, zal men tegenwerpen, men kan toch deze woorden niet aan kinderen laten lezen. — Wij stemmen het toe, maar met de verzuchting: Ach, dat onze catechisanten toch niet reeds langs andere en wel onreine wegen meer dan genoeg van zulke dingen wisten, opdat men hen eerst door den reinsten mond, den Bijbel, daarin kon laten onderwijzen, ware het ook in het voorbijgij gaan door het laten lezen of het voorlezen van zulke plaatsen. Vroeger werden de bedoelde gedeelten ook niet bij de huis- godsdienstoefening overgeslagen, maar zij werden gelezen, en dat zonder nadeelige gevolgen. Ons geslacht is in dezen ongeheid; twijfeld, zoo al niet kuischer, dan toch gevoeliger geworden. Maar mogen wij nu zóó ver gaan in het rekening houden daarmee, dat daardoor de samenhang eener geschiedenis verbroken wordt en de personen in een ongunstig daglicht gesteld worden ? Immers neen! En daarom zal bijv. met betrekking tot deze geschiedenis, zoo wij haar recht willen doen verstaan, ons niets overblijven, dan het daarvoor onmisbare bericht omtrent hetgeen vóór de geboorte van Izaks beide zonen gebeurde, op zijn minst het antwoord Gods aan Rebekka met zoo veel takt den kinderen mede te deelen, dat aan de billijke eischen der welvoegelijkheid voldaan wordt. Indien men wilde beginnen met het overdreven gevoel van zedigheid ten koste der Schriftwaarheid ter wille zijn, dan zou men ten laatste niet eens het zevende gebod kunnen laten leeren of bij de uitlegging daarvan de bedoelde zonden bij den waren naam kunnen noemen, d. w. z. men zou niet van hoererij kunnen spreken.
„Als nu deze jongeren groot werden, werd Ezau een man, verstandig op de jacht, een veldman; maar Jakob werd een oprecht man, wonende in tenten." Het leven der beide broeders de beste commentaar op deze woorden, die hen ons in korte trekken voor oogen stellen. Het is hier vooral de vraag, wat het wil zeggen: „Jakob werd een o p r e c h t man". Tegenover de heerschende begrippen van oprechtheid is het goed, aan de hand van den grondtekst te doen zien, wat de Bijbel onder oprechtheid verstaat, namelijk het zich geheel a a n God, b ij God houden, het in alles, v o o r alles, t e g e n alles op God vertrouwen en Hem in weerwil van alles aanzien en belijden als het hoogste goed en deel, wat dan verder ook niet zonder heilzamen invloed kan blijven op het leven in het algemeen, Zoo hebben wij ook het woord „oprecht" in Gen. 17: 1 naar zijne beteekenis en verband te verklaren. Van Jakob gezegd, vormt de uitdrukking „oprecht man" eene treffende tegenwoorden, stelling met de bijvoeging „hoereerder" en vooral met „on- heilige", waarmede Ezau in Hebr. 12 : 16 geteekend wordt, en dat juist met het oog op zijne handeling met linzengerecht. Aan de hand van den grondtekst de beteekenis dezer beide begrippen, „oprecht" en „onheilig" goed te schetsen en te doen.uitkomen naar aanleiding dezer geschiedenis, en dit met toepassing op het leven, is voorzeker een voortreffelijk middel, om vreeze Gods te planten in de harten der jeugd.
Het onderscheid in de gezindheid der beide broeders nu komt allereerst uit in het verhaal van den twist over het eerstgeboorterecht. De geheele stand van zaken in Izaks huis, vooral ook in het licht van den even aangehaalden en gezaghebbenden tekst uit den Brief aan de Hebreën, geeft ons het recht, om aan te nemen, dat zoowel Ezau als Jakob het kon weten, waarom het eigenlijk ging, namelijk niet om een grooter of kleiner erfdeel aan aardsche goederen, maar om den aan Abraham beloofden zegen, om den zegen Christi en de voortplanting van de belofte daarvan. Bij de destijds zoo hooge beteekenis van het eerstgeboorterecht in het algemeen is ook aan te nemen, dat Ezau wist, dat h i j naar regel en recht der m e n s c h e n de eerstgeborene was, en naar zijnen ganschen aard laat het zich ook aannemen, dat hij bij gelegenheid zich als den eerstgeborene naar z i j n e meening zal hebben doen gelden. Doch de moeder heeft zeker ook niet voor Jakob verzwegen, maar hem te rechter tijd medegedeeld, wat zij van God had vernomen, en hoe, wat God haar had gezegd, later bij de geboorte was bevestigd, doordien Jakob Ezau's verzenen hield. Zoo was het der moeder duidelijk, hoe de zaak voor God stond. Naar het recht was er natuurlijk geene sprake van, dat Jakob gelijk zou kunnen staan met Ezau; en de laatste heeft zijn eerstgeboorterecht dan ook eerst met beide handen vastgehouden. En als Izak zich niet stoorde aan het hem door zijne vrouw medegedeelde woord Gods, hoe was dat dan van Ezau te verwachten? Zoo droegen dan intusschen Rebekka en Jakob dit woord in stille, zij het ook menigmaal bange hoop met zich om als eene erve des geloofs. En liet zich nu de erkenning niet a f d w i n g e n , was het dan niet waard, te trachten haar te gelegener tijd op eene andere wijze te verkrijgen, vooral ook, omdat Ezau zijne lichtzinnigheid telkens weder aan moeder en broeder zal hebben verraden ? Van zulk een zwak oogenblik maakte Jakob nu gebruik, om Ezau vrijwillig afstand te laten doen van datgene, wat hem (Jakob) eigenlijk van Godswege naar recht toekwam. Yan bedrog kan dus hier geene sprake zijn. Jakob deed zich kennen als dengene, die het eerstgeboorterecht op prijs stelde, terwijl Ezau aan het licht kwam als de „onheilige". (Hoofdst. 25 : 33.) Welk eene voortreffelijke gelegenheid biedt niet ook deze gebeurtenis, om de opmerkzaamheid te vestigen op allerlei linzengerechten, waarvoor oud en jong het kleinnood der hemelsche roeping Gods in Christus Jesus tijdelijk of eeuwig prijsgeeft.
In weerwil van het belangrijk verschil tusschen Izak en Rebekka in zake het eerstgeboorterecht en den uit te deelen zegen, mogen wij toch niet denken, dat de echtelijke verhouding tusschen hen beiden verstoord was. Volgens Hoofdstuk 26 : 8 zag koning Abimelech, dat de oude echtelieden met elkander jokkende waren. Er vielen geene heftige tooneelen voor; misschien werd soms van de zijde der moeder de besliste, maar niet trotsche verklaring vernomen, dat zij zich gebonden gevoelde aan Gods woord, en daartegenover de verklaring van Izak, dat hij dat hield voor eene idee fixe. Ook over Ezau's bestaan en doen mogen de ouders soms met elkander gesproken hebben. Maar Izak had eene zeer vreedzame natuur, en Rebekka behoorde tot de vrouwen, waarvan 1 Petr. 3 gezegd wordt, dat zij op God hoopten, en haren eigenen mannen onderdanig waren. Het heette bij haar niet: buigen of barsten. Zij wist de ernstige dingen Gode te bevelen en den tijd af te wachten, waarin het blijken zou, wie gelijk had, hetzij door zinsverandering haara mans, hetzij langs eenen anderen weg.
Nu nadert de beslissing. Izak wil Ezau zegenen. Wat te doen? De handen in den schoot leggen, afwachten, wat God zal doen, bidden? Dat, denken w i j achterna, zou het beste geweest zijn. Yoor deze gade en moeder, die er midden in> stond, had de zaak echter een ander aanzien. Aan de eene zijde heeft zij haren echtgenoot den verschuldigden eerbied te bewijzen, te zwijgen, en haren eigenen wil te onderwerpen aan den zijnen. Aan de andere zijde heeft zij voor zich de uitspraak,, het duidelijke woord Gods: Niet Ezau is het, dien Ik gezegend wil hebben, maar Jakob. Maar als mijn man nu niet daarnaar handelt, maar het tegendeel doet, wat zal dan voor hem en ons huis het gevolg daarvan zijn? vraagde Rebekka zichzelve af. Zij heeft voorzeker gebeden, maar zij kon niet nalaten ook te handelen, gelijk een Abraham, Mozes, David, Paulus en Luther onder dergelijke omstandigheden ook hebben gedaan bij al hun gelooven en bidden. Godsvrucht en liefde tot haren man deden Rebekka als het ware schrikken voor dezen noodlottigen stap van Izak. Het mag en zal niet gebeuren! klonk het in haar hart. Om alles niet! Weg eigen eer, weg naam van vroomheid! Wat is daaraan gelegen, wat aan mijnen eigen persoon, als het gaat om Gods eer, om Gods Woord en om mijnen man te bewaren voor eenen heilloozen stap? „Uw vloek zij op mij, mijn zoon!" dat was geen zinledig woord. Rebekka wist, wat zij op zich nam, toen zij haar plan volvoerde en haren zoon noopte, om zijnen vader te bedriegen, opdat deze in zijne kortzichtigheid niet den noodlottigen misstap zou doen. De vloek en smaad der wereld is. dan ook in Jakob rijkelijk op het hoofd zijner moeder neergekomen; maar niet de vloek Gods. Zij is in het recht gesteld, haar geloof heeft gezegevierd, hare liefde werd beloond. Half het bemerkend, half niet, heeft Izak Jakob gezegend, en toen het bedrog aan het licht kwam, herriep hij niet, ja in weerwil van al het bidden en roepen van Ezau verklaarde hij ronduit en beslist: „Ik heb hem gezegend, ook zal hij gezegend wezen". Zoo is Ezau, toen hij den zegen, na hem veracht te hebben, wilde beërven, zelf verworpen ; „hij vond", zoo lezen wij van hem in Hebr. 12 : 17, „geene plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht", d. w. z. hij bracht geene zinsverandering bij zijnen vader teweeg, hoewel hij die met tranen zocht. Yanwaar deze standvastigheid bij Izak? Heeft hij misschien onder het uitspreken van den zegen het bewustzijn gehad, dat God door hem sprak? Of was de mogelijkheid van het gepleegde bedrog hem een bewijs, dat het gegaan was, zooals het moest? God ten minste heeft aan het gebeurde Zijn zegel gehecht, door Jakob zegen en belofte met woord en daad te Bethel en elders te bevestigen. Werpt dat allesgeen gewicht in de schaal ten gunste van Rebekka en van haar gedrag jegens Izak en Ezau, alsook ter rechtvaardiging van Jakob tegenover zijne vele oppervlakkige en vijandige rechters ? — Maar de waarheid, dat hier sprake is van list, leugen en bedrog, wordt door dit alles niet ter zijde gesteld, het blijft staan en mag ook niet ontkend worden. (Slot volgl.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

De aartsvader Jakob en de behandeling zijner geschiedenis bij het onderwijs der jeugd,

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's