Strict Baptist (II)
Evenals John Bunyan in de 17de eeuw geloven de Strict Baptists heden ten dage nog, dat het leven een voortdurende strijd is tussen goed en kwaad, een worsteling die in de „evangelical" kringen tegenwoordig bekend staat als „de geestelijke oorlog" en dat de Verlossing het allerbelangrijkste vraagstuk in het leven is.
Deze gemeente in Luton heeft bijna 200 belijdende leden, waaronder aannemers, zakenmensen, verpleegsters en artsen. Ze waren eenvoudig, maar goed en aantrekkelijk gekleed en riepen daardoor de Protestantse werk-ethiek en het landelijke leven uit de begintijd van keizerin Victoria (19de eeuw) in herinnering. Alle vrouwen droegen een hoed met lint; de ouderen waren donker gekleed en de jongeren in lange golvende japonnen. Een baby droeg een kanten mutsje in Victoriaanse stijl. Er waren veel kinderen en tieners. Die gaan 's zondagsmiddags om half drie naar de Zondagsschool in een leslokaal achter de kerk. In Nederland wordt soms gezegd en geschreven, dat baptisten niets geven om het zieleheil van hun kinderen. Geheel ten onrechte. De Zondagsschool is in het begin van de 19de eeuw in Engeland uitgevonden en is meteen op grote schaal toegepast door methodisten, baptisten, congregationals („independenten") en presbyterianen. Voor de tieners vervult zij de rol van onze catechisatie. Het is een echte „school", vaak tevens „vereniging", waarin rekening wordt gehouden met de verschillende leeftijden. En wat hun bekommernis om het zieleheil van de kinderen betreft, leze men de afscheidswoorden van „Christen" aan zijn vrouw en kinderen in het begin van de „Pelgrimsreis" (Eens Christens reis naar de eeuwigheid) van John Bunyan, alsmede zijn „Christinnereis".
De doop wordt in de kerk nog steeds bediend door onderdompeling, maar tijdens deze dienst was het doopbad overdekt. Het brandpunt van het kerkgebouw was de hoge preekstoel voorin (dus niet aan een zijwand zoals vaak in rooms-katholieke en Anglicaanse kerken). Bijbels en gezangboeken lagen al klaar op de banken en de dienst begon zonder omhaal (dus niet met een „intocht" - introïtus - van koster, dominees, koorknapen, enz. zoals vaak in Anglicaanse kerken). De heer (Mister) Ramsbottom kwam uit de kerkeraadskamer - vermoedelijk samen met één of meer ouderlingen - en beklom de preekstoel. (Alleen in de grote kerken wordt de dominee „Minister" genoemd; nooit the Reverend, maar wel the Reverend John Smith: de eerwaarde John Smith, dus altijd met de voornaam erbij. Als de Strict Baptists het hebben over (de) dominee, zeggen zij (the) pastor (herder).)
Er waren drie ouderlingen, bij hen deacons („dekens", diakenen) genoemd - in andere afgescheiden kerken is „elder" (letterlijk: oudere of oudste) gebruikelijk, ook als het een jongeman is. Zij begroeten de mensen bij de ingang, bezoeken de zieken en verrichten wat Ruth Gledhill noemt: administratief werk.
John Watts, één van hen, gaf een gezang op, waarbij hij het eerste vers in z'n geheel voorlas. (Er bestaan in Engeland veel verschillende gezangenbundels. De Strict Baptists zingen vaak uit „Gadsby's Hymns" van 1838; later aangevuld door J.C. Philpot tot 1156 gezangen. Een bundel berijmde Psalmen heeft geen enkele Engelse Kerk. De in de Anglicaanse kerken psalmodiërend gezongen en onberijmde psalmen zijn bijna uitgestorven. Onberijmde teksten uit de psalmen en andere Bijbelboeken op eigentijdse melodieën zijn in opkomst.) Mr. Ramsbottom las 30 verzen uit het Evangelie naar Johannes uit de „King James" vertaling. Hij besloot met: „Moge God het lezen van Zijn woorden zegenen". (Zij schrijft: „werken", maar dat zal wel een misverstand of drukfout zijn). En „Moge dat ons helpen bij het bidden". (Zoals de Staten Vertaling in ons land verscheen op gezag van de wereldlijke regering, die overigens niet bepaald calvinistisch was: „op last der Hoogmogende heren Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden", zo bekleedde Koning Jacobus deze Engelse vertaling met zijn gezag (1611). Aangezien hij echter niet bepaald een voorbeeld was van christelijke leer en levenswandel, noemen vele Engelsen deze vertaling liever: de erkende vertaling. Authorized Version, A.V.).
Mr. Ramsbottom bad steeds uit het hoofd (als gevolg van het formalisme in een deel van de Anglicaanse kerk moeten de afgescheiden kerken in Engeland niets hebben van formuliergebeden). Hij sprak min of meer in oudbijbelse trant met de uitspraak van iemand uit Lancashire (een ander graafschap).
„Allerheiligste en genadige God, we willen eerbiedig tot U komen, iets beseffend van Uw grootheid en majesteit en oppergezag (soevereiniteit) en heerlijkheid (glory); in het bewustzijn van onze eigen nietigheid, en zondigheid en schuld", zei hij. „Verlos ons van alles dat te kort schiet. Van alle onmatigheid en van alle huichelarij. Oh, om echte Christenen te zijn, gewassen in het bloed van de Zaligmaker".
Zijn preek, die de helft van de dienst in beslag nam, was in gelijke geest. Hij preekte uit de profeet Jeremia, die zoals hij ons (mij?) te binnen bracht, bekend staat als de wenende profeet. „Wat zou Jeremia tegenwoordig zeggen" vroeg hij, het breken van „Gods heilige wet, Gods sabbat, Gods bevelen" betreurend, door onze samenleving die „aan God de rug toekeert en Zijn weldaden vergeet".
Hij noemde het een verzoeking, „dit verlangen naar als maar groter, beter, mooier". Hij zei: „Nooit heeft ons land zoveel bezeten. Nooit was de ontevredenheid zo groot". Zijn preek ging gepaard met gevoelvolle gebaren, waarbij hij zijn ogen omhoog richtte of neersloeg, al naar het passend was. „Wij willen onze eigen weg gaan, onze eigen zaken regelen", zei hij. „Het gehele menselijke geslacht is door de zonde en de Satan blind voor deze bron van levend water. Elk van ons is onbekend met (onkundig van) de Waarheid. We zijn dwaas, verleid, verloren en te gronde gericht door de zonde. En we zijn geestelijk blind".
Na de zegen aan het eind, bleef de gemeente op het trottoir staan praten. Ik vroeg aan Suzanne Christian, 17 jaar oud en nog niet zo lang geleden gedoopt, wat hier nu voor aantrekkelijks aan was. „Ze preken het evangelie" zei ze eenvoudigweg, zodat ik mij bleef afvragen, wat mijn eeuwige bestemming zal zijn; aldus Ruth Gledhill.
Na de dienst gingen de leden naar huis om daar de lunch te gebruiken, dus niet in een restaurant, zoals in Engeland (en Duitsland) in de grote kerken vaak het geval is. Die Zondag was er dus geen gezamenlijk koffie- of theedrinken. Dit gebeurt meestal voor of na de gebedssamenkomst op een doordeweekse dag, in dit geval 's maandags om half acht. Er is ook een dienst op donderdagavond op dezelfde tijd. 's Zondags zijn er twee diensten om half elf en om zes uur. De jeugd komt dikwijls 's zaterdags 's avonds om 19.00 uur bij elkaar.
Meer dan één kerkdienst per zondag is in Engeland heel gewoon, ook bij richtingen, die we in Nederland „middenorthodox" zouden noemen; en veel gelovige kerkleden gaan twee keer per zondag naar de kerk. Alleen vrijzinnigen volstaan met één keer of helemaal niet. Maar al wordt er meer dan één kerkdienst per zondag gehouden, de meeste leden van de grotere kerkgenootschappen laten zich zelden of nooit zien. Volgens een recent onderzoek gaat in Engeland maar 10% van de bevolking 's zondags (één of meer keren) naar de kerk. In Schotland is dat iets meer: 14%; in 1984 was het percentage daar nog 17%.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1996
De Wekker | 16 Pagina's