Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christiaan Salomon Duytsch

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christiaan Salomon Duytsch

2

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer op 7 september 1777 Christiaan Salomon Duytsch zijn intreepreek te Mijdrecht houdt, zegt hij: Gemeente, ge weet wie ik ben; het is al jaren geleden dat ik mijn boek uitgaf over De wonderlijke Leiding Gods met mij; maar er kunnen er onder u zijn die dat boek nooit gelezen hebben en er kunnen er ook zijn die het een en ander nog eens graag uit mijn eigen mond horen; welnu en dan steekt ds. Duytsch nog eens het hele verhaal af.

Gezegend Amsterdam

Hij vertelt van zijn uiterlijk wedervaren, hoe men hem vrouw en kind heeft ontfutseld, hoezeer de Joden hem hebben gehaat, hoe hij is gaan zwerven. Maar hij vertelt ook van wat hem innerlijk is wedervaren. Ik leefde als een farizeeër uit de farizeeën, de zaligheid verwachtende door mijn eigen gerechtigheid. Maar ziet, het behaagde de God Jacobs naar mij om te zien en mij als een verloren schaap op te zoeken. Hij opende mijn ogen, zodat ik mijzelf en mijn rampzalige staat leerde kennen. Ik zocht alles in het werk te stellen om door mijn gerechtigheid God te verzoenen en de zaligheid te verdienen; echter inplaats van vrede in mijn gemoed te vinden, was het verschrikking. Ik zag hoe langer hoe meer mijn verdoemelijke staat en mijn onmacht, mijn machteloosheid om de wet Gods te kunnen onderhouden, en van de weg der zaligheid onkundig riep ik menigmaal in wanhoop uit: Ach was ik maar nooit geboren! Zeven maanden aaneen duurden deze zware overtuigingen en hooggaande aanvechtingen; toen behaagde het God Zijn Gezalf­de aan mij te ontdekken en Christus de Gekruisigde als de enige weg tot de zaligheid aan te wijzen, zodat ik alleen in Hem behouden en gezaligd kon worden.

Roomse priesters, zo vervolgt Duytsch, deden hun best mij voor hun geloof te winnen, maar ik had afkeer van de beeldendienst.

Menigmaal wist ik niet waar ik mij heen moest begeven. Arm en berooid moest ik mijn weg zien te vinden. Maar zie, toenkwam ik in 'het gezegend Amsterdam', en daar vond ik rust.

Inderdaad, Duytsch heeft heel wat gezworven. Nu eens in Duitsland en dan weer in Nederland. Eerst moest hij zich het Duits machtig maken, wat voor hem, de Hongaar, niet meeviel. Later leerde hij ook nog het Nederlands. Zelfs vertoefde hij ook nog enige tijd in Engeland.

Meermalen was hij ernstig ziek, maar herstelde toch weer. Als door een wonder Gods. Hij heeft het wel geweten: alles verlaten om Christus' wil.

In Amsterdam heeft na lang aarzelen het Consistorie besloten hem aan te nemen. Ds. Van Essen zou hem onderwijs geven in de christelijke leer, wat ook geschied is. Hij deed belijdenis en werd, zoals wij al hoorden, gedoopt.

Een geestelijke dochter Abrahams

Nog midden in zijn ellende leerde Duytsch een Jonge vrouw kennen met wie hij later zou trouwen. Zij was een Amsterdamse. Een vrouw die de Heere vreesde; zich van harte verheugde in de bekering en de doop van deze Jood. Aanvankelijk voelde zij niet veel voor een huwelijk. Met een Jood trouwen...; maar de Heere neigde haar hart." Op 1 juni 1768 vond het huwelijk plaats. Er zijn uit dit huwelijk drie zoons geboren. Twee ervan zijn later predikant geworden in de Hervormde kerk. Rondom het huwelijk van Duytsch met Barbara de Backer hebben zich nog al wat rumoerigheden afgespeeld. Immers, Puytsch was een 'verlatene', en is het niet zó dat wie de verlatene trouwt overspel begaat ? Duytsch heeft zich verdedigd, en aangetoond dat zijn huwelijk toch van de Heere was. Zijn argumenten kwamen ons wat moeilijk voor, wij konden ze niet geheel vatten.

Hebben wij hem goed begrepen dan heeft hij willen zeggen: niet voor alle verlatenen geldt dat zij niet mogen hertrouwen. Het verlaten van man of vrouw kan namelijk ook goddelijk bevel zijn, immers Christus zegt: Wie niet verlaat vader, moeder, vrouw of kind om Mijns Naams wil kan Mijn discipel niet zijn. Hij zal dus hebben willen beweren dat zijn geval anders was dan gewoon.

Bovendien heeft hij zich er op beroepen dat zowel aan hemzelf als aan zijn latere vrouw door de Heere zelf was geopenbaard dat zij met elkaar zouden trouwen. Of de zaak hiermee ook voor ons gerechtvaardigd en beslist kan zijn laat ik over aan het oordeel van de lezers.

Dienaar van het Evangelie

Toen Duytsch trouwde had hij geen bron van inkomsten. Toch heeft het hem aan niets ontbroken, vrienden sprongen steeds bij als het nodig was. Het was een leven uit de hand des Heeren.

Al spoedig rijpte in hem de begeerte dienaar van het Evangelie te mogen worden. Maar er waren vele en grote moeilijkheden. Om te beginnen hij moest de Nederlandse taal leren. Hij zou ook enige theologische opleiding moeten hebben. En zou hij ooit een beroep krijgen ? er waren vele Candidaten in die tijd, en hij had tegen zijn Joodse afkomst. 

Op aanraden van vrienden en met behulp van vrienden kon toch het plan worden uitgevoerd. Het echtpaar vestigde zich te Utrecht. Daar volgde Duytsch nu de theologische colleges. Zijn meest geliefde leermeester was Gijsbertus Bonnet. Na 6 jaar studie was hij klaar. Deed examen voor de classis Schieland en werd toegelatea tot de evangeliebediening. Ongeveer anderhalf jaar lang moest hij wachten op een beroep. Hij preekte intussen allerwege in steden en dorpen.

Tenslotte beriep hem de kerkeraads van Mijdrecht. Hij kwam er als predikant en bleef er ook. Eenmaal heeft hij nog een beroep gehad, nl. naar de gemeente Grijpskerk, waar hij voor bedankte. Zijn bevestiger te Mijdrecht was ds. W. van der Souw van Amstelveen toen al een bejaard man.

De tekst van de preek waarmee ds. Van der Souw zijn collega pp 7 september 1777 te Mijdrecht bevestigde was een treffende: Zacharia 8 : 23 'Alzo zegt de Heere der heirscharen. Het zal in die dagen geschieden, dat tien mannen, uit allerlei tongen der heidenen, grijpen zullen, ja de slip grijpen zullen van een Joodsen man, zeggende: wij zullen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is'.

De 'Joodse man' is volgens de bevestiger Christus, maar verder ook de apostelen; en, zeer concreet, ds. Salomon Duytsch. Uit de Toepassing van de preek citeren wij het volgende: Houdt ds. Duytsch voor een bekwaam en ervaren leidsman van de weg des levens. Hij heeft een schat van allerlei wetenschappen verzameld aan de voeten van beroemde Gamaliels, op de Academie van Utrecht. Bijna tien jaren heb ik nu al omgang gehad met deze broeder, en ziet, hij vreest de Heere, hij is een geestelijke Jood, niet alleen besneden in het vlees maar ook in de Geest. Niet om ijdele eer of vuil gewin maar uit liefde heeft hij de Naam van Jezus beleden. Hij heeft zijn volk, zijns vaders huis, goed en bloed, eer en aanzien en alles verlaten, om Christus' wil. Aanvaardt deze Joodse man als een geschenk des hemels. Roemt niet in uzelf. Gij zijt niet beter dan het verstokte Jodendom dat eens Gods volk was en het nu niet meer is. Gij zult naar het Woord moeten horen. Dat wij heidenen bekeerd zijn, is dat niet op het gelovig en aanhoudend gebed geweest van vader Abraham, die wist, dat zijn geestelijk zaad zou zijn als de sterren aan den hemel en als het zand der zee ? 

Gemeente van Mijdrecht, gij hebt een bijzonder leraar. Elk bekeerde leraar is 'een wonder pronkstuk van genade', maar een waar bekeerde Jood is een dubbel wonderteken, daar er geen natie is die zo dodelijk op ons gebeten is als het Joodse volk. En dan tot Duytsch zelf: Gij zijt door Gods genade een wonder van deze eeuw !

Christus’ prediker

Ook nog wat uit de intree-preek. De hoofdinhoud van mijn preken zal alleen zijn Christus en de onnaspeurlijke rijkdom van Christus, niet met wijsheid van woorden, maar op een klare, vatbare wijze, door het Evangelie.

Ontvangt mij dan ook in liefde als uw wettige leraar, aan wie God deze genade gegeven heeft om de onnaspeurlijke rijkdom van Christus door het Evangelie u te verkondigen. Maakt een recht gebruik van de middelen der genade. Komt en hoort met een biddend hart, de onnaspeurlijke rijkdom van Christus verkondigen. Rust niet, voor en aleer Christus in Zijn rijkdom zich aanu ontdekt en al uw verarmde en uitgeledigde schatkameren vervuld heeft met bestendige goederen.

De tekst van de intree-preek was Efese 3 : 8 'Mij, de minste van al de heiligen, is deze genade gegeven om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen de onnaspeurelijke rijkdom van Christus’.

Zowel in deze preek als in de andere die van Duytsch bewaard zijn gebleven klinkt iets door van de persoonlijk beleefde vreugde in het leren kennen van Christus. Het Nieuwe Testament had hem de weg gewezen; menselijk gesproken heeft hij het toevallig, op een van zijn zwerftochten, in handen gekregen. Ergens spreekt hij in zijn preken met grote nadruk uit: En de zaligheid is in geen ander . . . .

Nog 18 jaren heeft Christiaan Salomon Duytsch predikant mogen zijn. In 1795 overleed hij, 61 jaren oud.

Zijn Israëlvisie

Een vraag die ons natuurlijk na aan het hart ligt is hoe door deze bekeerde rabbijn gedacht is over het Joodse volk in verband met de kerk. Veel heeft hij er niet over losgelaten. Zijn boekje Jehova verheerlijkt (Amsterdam 1769) bevat een korte dogmatiek; uiteraard komen daarin ook de 'laatste dingen' aan de orde (de eschatologie). Hij spreekt niet over een mogelijk herstel van Israel. Wèl blijkt hier en daar dat hij gehoopt heeft op een bekering van velen van zijn volk, en wie zou dat anders verwachten ! Overigens, hij zegt: Het bloed van Christus is over de Joden en hun kinderen gekomen (blz. 23). En ook: Het Joodse volk is verworpen, andere volken zijn in deszelfs plaats aangenomen (88), het was een uitverkoren volk, maar nu is het dat dus niet meer (91).

Christiaan' Salomon Duytsch heeft hier smart over gevoeld. Maar de overweldigende rijkdom van. Christus schitterde zozeer in zijn ogen dat hij erkennen moest: er heeft een deksel gelegen op onze ogen. Als geboren Jood, ja als gewezen rabbijn stond hij eens zeer persoonlijk voor de keus: Christus of de Talmud. De Geest ontdekte hem, zoals hij zegt, aan 'de fabelen van de rabbijnen' (108), hij zag, evenals Saulus van Tarzen, dat al zijn gerechtigheid naar de wet voor God niet gold, hij kwam in een zeer persoonlijke crisis, en toen kon het niet anders worden dan Christus, de Gekruisigde. Ettelijke keren komen wij in zijn werken tegen die naam: Christus, de Gekruisigde, en — eerlijk gezegd — zij klinkt ons uit de mond van deze waarlijk bekeerde Jood als muziek jn de oren. Wat kunnen wij anders wensen dan dat nog vele Joden op déze wijze Christus zullen leren kennen !

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1976

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Christiaan Salomon Duytsch

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1976

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's