DE CATECHISMUS VAN CALVIJN
III
We spraken er aan het slot van het vorige artikel onze verwondering over uit, dat men in Nederland in bijna alles Calvijn ten voorbeeld nam, met alleen deze uitzondering, dat hier de Heidelberger Catechismus het won van die van Calvijn. We willen daarop nog even ingaan en dan deze korte inleiding op de Catechismus van Geneve besluiten.
Natuurlijk stellen we de vraag, hoe het komt dat , , Heidelberg" het in dit opzicht won van , , Geneve". Een blik op de kaart kan er van overtuigen, dat Heidelberg dichter bij Nederland ligt dan Geneve. Daaraan ontlenen wij zeker geen bewijskracht, maar wel aan het feit, dat immers juist in de buurt van Heidelberg, in de z.g. Palts, zoveel belangrijke gereformeerde voortrekkers worden aangetroffen, die ook in onze oudste protestantse kerkgeschiedenis een belangrijke rol spelen. Laten we alleen de twee allerbekendsten noemen: Gaspar van der Heyden en Petrus Datheen. Ze dienden de vluchtelingengemeente van Frankenthal in de Palts en hun liturgie, opgesteld voor die gemeente, heeft op de liturgie ten onzent aanzienlijke invloed gehad. Door het Convent van Wezel, de Synode van Emden enz. kwam met name v. d. Heyden in contact met Noord Nederland. Datheen had tevoren al in Gent, dus in Zuid Nederland gediend.
Welnu, dan moet het wel zeer begrijpelijk zijn, dat de Catechismus, die de Heidelberger theologen bewerkten voor de gemeenten in de Palts, en door Datheen werd vertaald, ook in Noord Nederland bekend werd en daar een gretig onthaal vond. Zowel v. d. Heyden als Datheen genoten groot gezag en aanzien, zo was de weg voor hun leer- en dienstboek hierheen gebaand.
Deze verklaring zal de meesten onzer wel zeer bevredigend voorkomen en wij voor ons menen, dat ze ook alleen de ware moet heten. Maar dat weerhoudt ons natuurlijk niet, onze verwondering dan toch weer uit te spreken over het feit, dat men in dit opzicht zich met het werk van de leerlingen tevreden stelde en niet achter hen terugging op hun meester. Zowel v. d. Heyden als Datheen zijn Calvinisten, die voor Calvijn een groot respect hadden. Dan blijft het toch wel een merkwaardige stand van zaken, dat Datheen niet de hem zeker bekende Catechismus van Calvijn heeft vertaald, ten gebruike der nederlandse kerken, maar er de voorkeur aan heeft gegeven, de Catechismus van Ursinus en Olevianus te vertalen, waarin veel van Calvijn's Catechismus doorklinkt. Maar niet alles. Dat maakt de vraag bij ons wakker: Zou mogelijk Datheen mèt de mensen ten onzent enig bezwaar gehad hebben tegen die Geneelse Catechismus, dat ze, uit eerbied voor Calvijn niet hardop uitspraken, maar dat toch wel in het hart leefde en binnenskamers werd uitgesproken?
Laten we daarop meteen antwoorden, dat de ons beleende bronnen van zoiets niet spreken en ook geen enkele reden geven, die kant uit te denken. We verwonderen ons wèl, wanneer we tal van oude Calvinisten lezen, dat ze zo zelden of nooit Calvijn aanhalen. Dat doet ons wel eens achterdochtig vragen, of ze soms wat verlegen met hem waren? Dat is zeker niet het geval geweest. Het verzwijgen van Calvijn's naam is o.i. veel meer tactiek. Ze wisten, dat Roomsen en wijfelaars al huiverden, als ze de naam van die aartsketter hoorden en dat Calvijn daardoor een zeer gehaat man is geweest. In zo'n sfeer gaat de grote goede zaak boven elke naam, en zo is dit verzwijgen van Calvijn dan wel heel goed te begrijpen.
Wanneer nu echter Datheen en de oude Nederlandse gereformeerden tegen Calvijn's Catechismus bezwaar zouden kunnen hebben gehad, zou dat wel moeten voortkomen uit die bepaalde omstandigheid, die veel aandacht heeft getrokken, die we al eerder aanduidden, en waarvan wij zonder veel moeite het belang kunnen voelen. Onze Heidelberger Catechismus heeft de bekende drie stukken: kennis van ellende, van verlossing, beoefening van dankbaarheid. Dat betekent, dat de Wet voorop staat, waar ze kennis van zonde wekt; dat daarna over het geloof (het Evangelie) wordt gesproken en tenslotte in het derde deel nog eens de Wet van God voorkomt, maar nu als leefregel van hét geloofsleven. Het is duidelijk hoeveel nadruk in het geheel van deze opzet Gods Wet heeft.
In de Eerste (teruggenomen) Catechismus van Calvijn vinden we een sterk verwante opvatting. De kennis van onze ellende door de Wet wordt met kracht vooropgezet; door deze kennis van de veroordelende kracht der Wet wordt onze eigengerechtigheid ten val gebracht en wordt de Wet , , tuchtmeester" tot Christus en tot het geloof in Hem. In het daaruit opkomend geloofsleven is het gebed het voornaamste stuk der dankbaarheid, maar we bemerken, dat de Wet Gods hierbij de functie heeft, dit leven in rechte sporen te houden. Zo is de conclusie niet gewaagd, dat de Eerste Catechismus van Calvijn zeer dicht bij die van Heidelberg staat. We vergeten daarbij niet, dat hij niet zó gemakkelijk ermee te vergelijken is, omdat de vraag-en-antwoord-vorm er immers ontbreekt; de Eerste Calvijnse Catechismus is ook wat , , theologischer" gericht dan de Heidelberger, omdat hij met een onderzoek naar de rechte religie, de zuivere dienst van God begint, maar dat alles daargelaten, zeggen we toch wel terecht, dat de afstand niet groot is. Daaruit moet dan weer volgen, dat dus Datheen of v. d. Heyden er stellig nooit bezwaar tegen zullen kunnen hebben gehad, deze Eerste Catechismus voor Nederland te vertalen.
Maar nu heeft Calvijn, zoals we al eerder hebben uiteengezet, juist deze Eerste Catechismus, die de Heidelberger zeker niet kon mishagen, teruggenomen en er zijn tweede definitieve uitgave voor in de plaats gesteld. En deze nieuwe uitgave heeft niet alleen als nieuws de al vermelde vraag-en-antwoord-vorm, maar vertoont ook een andere opzet. Die loopt daarop uit, dat nu niet meer de Wet van God vooropstaat, maar de belijdenis des geloofs, dus: het Evangelie, terwijl de Wet, al wordt haar ontdekkend werk geleerd, toch veel meer in het laatste stuk voorkomt, dus weer als richtsnoer voor het leven des geloofs.
De kwestie van de verhouding van Wet en Evangelie, die in onze dagen zo uitersit actueel is geworden, heeft van den beginne de geesten geboeid. Wanneer we nu die beide Catechismussen van Calvijn naast elkaar leggen en die front verandering opmerken, dan zijn we geneigd te zeggen, dat dit toch wel op een principiële wijziging van gevoelen wijst, wel zo principieel, dat de vraag moeilijk kan uitblijven, of een zo wisselvallig (wispelturig? ) man wel geschikt is om als leidsman te dienen in de laatste vragen? Als we bedenken, hoe goed Datheen theologische zaken wist te onderscheiden, dan zou het helemaal niet zo vreemd zijn, wanneer hij bij het lezen van deze Tweede Catechismus van Calvijn z'n hoofd had geschud en gezegd: Nee, dat is voor ons onaannemelijk, dat volgen wij bepaald niet, dan maar liever een eigen Catechismus. En dat zou dan kunnen hebben aangedreven, om die Heidelberger Catechismus te vertalen en ze in Nederland een plaats te bezorgen.
Maar 1: zóu het werkelijk zo staan? We hebben al eerder aangehaald, dat men van Calvijn vaak zegt, dat hij nooit iets in zijn theologie heeft hoeven te veranderen of terugnemen, maar van den beginne alles klaar voor zich zag. Dat is in grote hoofdzaak juist, maar we doen onjuist, met Calvijn tot een stuk graniet of een onfeilbaar orakel te maken. De man, die met zoveel nadruk leerde, dat de Heilige Geest hier aan de gelovigen met mate blijft gegeven, kan daarom öok nooit de geestdrijvers volgen in hun roemen in onfeilbare leiding van de Geest. Calvijn is met z'n eerste geschriften niet gelukkig geweest; heeft 2: z'n boekje over De slaap der zielen geheel omgewerkt en heeft die Eerste Catechismus teruggenomen. Hij heeft zo van groei en ontwikkeling in de genade, ook 't verstaan daarvan geweten.
Maar van een frontverlegging, van een zo grote ommekeer als die zou kunnen worden vermoed, achter die omzetting van de verhouding van Wet en Evangelie, is toch geen sprake. De verklaring moet liggen in het verblijf in Straatsburg, in die veel rijper en bezonkener gemeente dan Geneve was. In het verwarde Geneve van 1536-'38 heeft Calvijn zich wel moeten gedragen als een boeteprediker, als een evangelist en daardoor veel minder als pastor. Wat hij in Geneve verwachtte maar miste, heeft hij in sterke mate gevonden in Straatsburg, in die gemeente van mensen, die om hun geloof vervolgd waren. Ook zij hebben, eenmaal en blijvend, de boeteprediking nodig gehad. Maar onder hen heeft Calvijn ook en meer de prediking des geloofs, der genade kwijtgekund en hen meebeleefd, hoe het geloofsleven het gebed wekt, en hoe het gebed sterkt, niet tot een wettisch leven, maar tot een evangelisch leven, leven uit Gods- en Christus' genade, maar dan toch weer naar de Wet. Calvijn is eigenlijk pas in Straatsburg predikant-zielszorger geworden, tevoren was hij niet veel meer geweest dan. politieman, die pogen moest, op straffe wijze het , , onredelijke gedierte" van Geneve tot enige tucht te brengen. Daarom is de Tweede Catechismus rijper, geestelijker en kerkelijker. Voor Calvijn is temidden van zijn Straatsburgse gemeente het geloof in Christus een levende realiteit geworden, niet meer een eis en een belofte, maar ook een vervulling, die het leven werkelijk omzet en door de Heilige Geest de Wet, di© buiten het leven stond, er midden in zet.
We zullen bij de uitleg van de Catechismus daarop nog wel iets meer mogen zeggen. Dit weinige moge voor thans voldoende zijn. Wanneer de zaak naar ons inzicht zó staat, dan moet onze bewondering voor Calvijn nog wel groeien. Hierover nl., dat hij, als hij uit de ballingschap, uit die levende gemeente van Straatsburg naar Geneve terugkeert, niet die nieuwe Catechismus in Straatsburg achterlaat. Hij had kunnen zeggen: Daar zijn ze in Geneve nog helemaal niet aan toe! Maar hij laadt a.h.w. vurige (beschamende) kolen op het hoofd van Geneve, door meteen deze rijpere, meer geestelijke en kerkelijke Catechismus ook in Geneve in te voeren en hen te zeggen: Zie, dit is het, wat u tot gemeente van Christus en zo van de levende God maakt.
Calvijn heeft zo op een zeldzaam fijne wijze , , wraak" genomen op de raddraaiers in Geneve. We zagen echter al daarmee gepaard zijn vaste heilige voornemen, om dan ook tot elke prijs zo'n kerk van Geneve te zien opkomen. Meteen gaat hij immers aan het werk in prediking, catechese, zielszorg en zo hééft hij ook iets, (zelfs veel!) van zo'n kerk in Geneve mogen zien groeien..
Tot goed begrip van zaken zij nog gezegd, dat Calvijn de zakelijke inhoud van zijn Eerste Catechismus daar stellig niet heeft verloochend of teruggenomen. Wij weten, hoe zijn theologie een theologie van Gods gerechtigheid, en dus ©en theologie van onze zonde moet heten, wat insluit, dat zogoed de heilige Wet van God als Zijn Heilige Geest daar een grote plaats innemen. Zonder gebrokenheid door zonde en wet is er geen leven uit de genade, uit het Evangelie.
Levend geloof heeft voor Calvijn altijd de Wet vóór en boven en achter zich, om daardoor de Heere Christus en de Heilige Geest duurzaam nodig te hebben en zo kan er van een wettisch leven ook geen sprake zijn. Dus de kern van z'n Eerste Catechismus moeten we ons a.h.w. samengetrokken denken in 't geloof in de Tweede Catechismus, dan vatten we, hoe Calvijn het werkelijk' bedoelt.
Ten besluite nog dit: Calvijn wordt zo vaak , , wettisch" genoemd, maar zeker deze Tweede Catechismus weerspreekt dit volkomen. We zeggen meteen: Heel veel gereformeerde prediking, zielszorg en levensstijl, die zich als de echte Calvijns-gereformeerd aandient is, als ze zo uitermate wettisch leeft, aan de werkelijke Calvijn zeer vreemd. Het doet ons genoegen, dat b.v. bij de oudere Comrie zo fijn gezegd te horen en ook b.v. bij Smijtegelt het bevestigd te zien. Ze betuigen allebei dat jeugdige „zonen des donders" vaak menen, dat de , , donder der Wet" het zo doen moet. Die kan niet gemist worden, maar Gods hart is daar toch niet in. Dat is in het zachte suizen, dat ook Elia overwon. Dat is het zelfde Evangelie, dat Calvijn's Tweede Catechismus bedoelt aan te prijzen.
Afsluitend zeggen we: We zullen wellicht nooit weten, waarom Datheen deze voortreffelijke Catechismus toch niet voor Nederland heeft genaast. Heeft hij misschien de jonge gemeenten in ons land minder hoog getaxeerd dan Calvijn dat deed? Dat zullen we mogelijk later nog eens onderzoeken. We weten wel, dat Datheen een zeer harde kant had, ook wel een echte , , Zoon des donders". Maar wie zijn Christelijke samenspreking uit Gods Woord leest, weet, dat er ook een andere kant in Datheen is, o.i. een rijkere. Datheen handelt daar juist over de verhouding van Wet en Evangelie.
We hopen nu in de komende artikelen een uitleg van deze Tweede Catechismus te geven. We pogen zoveel mogelijk ook de Eerste Catechismus daarbij te betrekken, zogoed als onze Heidelberger. Dat kan ons hart en hand al vol genoeg maken. Het zou toch wel zaak zijn, ook nu en dan op Luther's Catechismussen te wijzen, die onder ons óók zo onbekend zijn. Maar dat lijkt haast wel te veel hooi op de vork, en wordt misschien beter op een ander maal apart ondernomen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 maart 1958
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 maart 1958
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's