KERKELIJKE RONDSCHOW
De gang der Gereformeerde Kerk in dezen lande.
In de rectorale rede, welke prof. Bouwman te Kampen onlangs hield, wees ook hij nog weer eens op den gang der Gereformeerde Kerk in dezen lande na de eerste tijden der Reformatie. Een klein gedeelte nemen we hier over.
„Nauw waren de Kerken tot reformatie gekomen, of zij dreigden te worden verstoord. Hiervoor was een gereede aanleiding. De hervormingsbeweging beoogde heel de Kerk en heel het volk te reformeeren. Al de burgers moesten tot de Gerelormeerde Kerk behooren en in de Gereformeerde Kerk de Sacramenten ontvangen. Een groot deel des volks was wel meegegaan in den strijd voor de vrijheid, en had gaarne mede geholpen om het juk van de Roomsche hiërarchie en van de Spaansche tyrannie af te werpen, maar was niet genegen zich te onderwerpen aan de tucht van Gods Woord, afstand te doen van zijn vrije levenswijze en zich te voegen naar de leiding van de Gereformeerde predikanten. En de aristocratie, die het bestuur des lands in handen had, was wel met de Calvinisten meegegaan in den strijd voor vrijheid en recht, maar leefde toch voor een groot deel uit andere principes. Slechts een klein deel der toonaangevende menschen was overtuigd Calvinist. De meesten leefden uit de gedachten van het Humanisme of, voorzoover zij nog Gereformeerd waren, was hun gevoelen omtrent de verhouding van Kerk en Staat dat van Zwingli en Gwalter". (Brandt, Historie der Reformatie I, blz. 554; mr. J.C. Naber, Calvinist of Libertijnsch, Utrecht, 1884; Groen van Prinsterer, Handboek der Geschiedenis van het Vaderland, 1876, blz. 152 V.).
„Twee levensbeschouwingen stonden van den aanvang af tegenover elkander. De Calvinisten hadden in afhankelijkheid van God den strijd aangebonden voor het ware geloof en de zuiverheid van den godsdienst, de Libertijnen hadden voor vrijheid en zelfregeering het harnas aangegord. De Calvinisten, die sterk hechtten aan de zuiverheid van de belijdenis der Kerk en aan den strengen levenswandel, wilden dat de Overheid de zuivere religie zou bevorderen en de losbandigheid van het volk zou onderdrukken; maar de regenten, die prat gingen op hunne vrijheden en rechten, die zich altijd nog den strijd herinnerden tegen de kerkelijke hiërarchie, waren ten zeerste beducht voor de overheersching van de zijde der Calvinistische predikanten. Daarom moest, naar de voorstelling der regenten, de Kerk, zoo goed als ieder staatsburger, de suprematie van den Staat erkennen, zich buigen onder de politieke heerschappij. De regelmatige Synoden der Kerk moesten, opdat de Kerk niet te veel invloed verkreeg, afgeschaft worden, de plaatselijke Kerken moesten onder hun toezicht worden gesteld, de kerkelijke tucht niet buiten hun voorkennis geoefend. Zoo werd de vrijheid en de zelfstandigheid om haar eigen zaken te doen, en naar eisch van Gods Woord, in afhankelijkheid van Christus het Woord en de Sacramenten te bedienen en de geestelijke discipline te oefenen, van den aanvang af gebonden".
„Dit verschil van overtuiging en streven zou door het drijven der regenten-partij tot onderdrukking van wat der Kerk rechtmatig toekwam tot een burgeroorlog geleid hebben, indien niet door het ingrijpen van Maurits het streven der regenten was verijdeld en de Staten eene Synode hadden bijeengeroepen tot oplossing en beslechting der geschillen".
Een andere zijde van de zaak wordt in deze belicht door hetgeen ds. Willem Teellinck in 1616 schreef, over 't feit, dat een groot deel des volks door den overgang van Roomsch tot Gereformeerd slechts in naam veranderd was. Hij klaagt in zijn boek „Eubulus, ofte Tractaat over de tegenwoordige staet onser christelicker gemeynte om alle standen en rangen in de Kerk te vermanen tot vrede, en om alle krachten aan te wenden tot het welzijn van de Kerk" op de volgende wijze: ,,Heeft men voor desen d' afgodische feestdagen van kermissen, vastelavonden, etc. onderhouden ende geviert, men viertse noch; heeft men voor desen den Rustdach des Heeren gheschonden ende geprophaneert op het aldergrofste, het geschiedt noch; heeft men voor desen prachtigh, overdadigh ende onbeschaemt gheweest, in allerley vleeschelycke wellustigheydt, men is het noch; in een woort, het is een seltsame, plaetse, alwaer op occasie van dese swarigheden gereformeert of gebetert is geweest".
De predikanten ijverden tegen de overblijfselen van het pausdom, zij hielden zoogenaamde ,,Kermispredicatiën", verhieven hun stem tegen losbandigheid, tegen dansen, speelhuizen. Maar het bleef zooals het was. (Schotel: Het maatschappelijk leven. Tweede druk; blz. 273).
,,De overheden, die gehuldigd werden en zich zelf beschouwden als de voedsterheeren der Kerk, lieten altoos hun invloed gelden op de Kerk. Zij ontzagen wel de Kerk, maar lieten niet toe, dat de voorgangers der Kerk in de prediking, vermaning en tuchtoefening verder gingen dan zij met hare hoogheid en de wenschen en de vrijheden des volks oorbaar achtten. Zoo werd de doorwerking van de reformatie van onderscheidene zijden tegen gegaan". (Prof. dr. H. Bouwman. Willem feellinck, blz. 8—10).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's