Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN HANDBREED GESTELD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN HANDBREED GESTELD

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

De tijd tussen veroordeling en executie nader bezien

Inleiding

'Ik zou het wel weten hoor, gelijk ophangen die vent'. Of: 'Zulk tuig moesten ze gelijk de kogel geven, dat werkt het beste.' Dergelijke harde en ruwe uitspraken kunnen we vernemen als weer een onschuldige burger zomaar werd neergestoken of letterlijk doodgetrapt werd, enkel om wat geld van het slachtoffer te kunnen bemachtigen of enkel omdat het slachtoffer een groep vandalen waarschuwde in de trant van: 'doe dat toch niet, jongens!' Hoe begrijpelijk deze uitspraken op zichzelf ook mogen zijn, toch zijn deze in meer dan één opzicht laakbaar te noemen. Ten eerste staat het te vrezen dat niet het handhaven van de gerechtigheid Gods de drijfveer is achter dergelijke oproepen om onmiddellijk tot voltrekking van de doodstraf over te gaan,

maar wel die egoïstische wraakzucht die Lamech ten toon spreidde, gepaard met angst om zelf eens slachtoffer te zullen worden.

In de tweede plaats betekent het direct terechtstellen nadat een moord bewezen en het doodsvonnis uitgesproken is, dat aan een terdoodveroordeelde de mogelijkheid wordt ontnomen om in hoger beroep te gaan, wat toch gezien de onherstelbaarheid van de doodstraf van eminent belang is. Bovendien snijdt men dan voor een terdoodveroordeelde onmiddellijk de weg af om nog tot inkeer te kunnen komen.

In dit artikel willen we met name ingaan op die tijd die de overheid in het verleden aan een delinquent nog gunde nadat het doodsvonnis over hem uitgesproken was. We zullen ons daarvoor concentreren op de periode vanaf de Bataafse Revolutie (1795) tot aan het jaar waarin de doodstraf in ons land werd afgeschaft (1870). Voor een goed begrip van een en ander ontkomen we er echter niet aan om eerst globaal op de geschiedenis van Nederland en de rechtspraak in te gaan.

In de dagen der Reformatie

Met de komst van de Reformatie in ons land had Gods Woord ook op het terrein van de rechtspraak gezag gekregen. Ten tijde van de Reformatie en Nadere Reformatie verdiepten protestantse rechtsgeleerden zich onder meer in één van de belangrijkste bronnen van het Bijbelse recht, namelijk het Mozaïsche recht. Dit strafrecht achtte men in die dagen van grote betekenis voor de rechtspraak! 1 '

Dat toen in de rechtspraak daadwerkelijk met God en Zijn geboden rekening werd gehouden, blijkt alleen al uit het zogenaamde 'gerechtsgebed' dat bij aanvang van iedere rechtszitting uitgesproken werd. Het volgende gebed was bijvoorbeeld omstreeks 1600 bij "het schepen Gericht" van de stad Tiel in gebruik:

"O eeuwige heijlige ende rechtveerdige Godt, Die hemel ende aerde uijt niet geschapen en over der menschen kinderen koningen, princen ende richteren gestelt. Denselven oock wetten en rechten voorgeschreven hebt, nae welck Ghij wilt dat sij oordelen en wat recht is uijtspreken zullen. Jae die Gij Heere selfs in de vierscharen der richteren de president wesen wil. Wij Uwe arme dienaren alhier vergadert sijnde om het werkck der Justitie te bedienen, verootmoedigen ons voor Uwe Goddelicke raet en bekennen dat wij uijt ons selven daertoe geheel onbequaem zijn ten zij dattet u believe den geest der wijsheijt, des goeden raedts en verstandes mede te deijlen, om alsoo te sien wat recht off onrecht zij-

Nemet van ons wech alle partijschap ende aensien der personen, en geeft ons te verstaen, dat wij niet principalick den menschen, maer U Die ten jonsten dage over levendige ende doode een rechtveerdig oordeel uijtspreke sult, 't gerichte halden. Wilt voorders alles soo stieren en beleijden dattes nae recht ende gerechticheijt (waervan Ghij Fontein en rijcke Vergelder zijt) tot ruste ende eenicheijt der menschen gedijen moge. Hierom bidden wij U Heere uijt grondt onser herten in den name onzes eenige Salichmakers Jesus Christi, sprekende op hoope van verhoringe alsdus, Onze Vader enz." 2>

In de Franse tijd

Helaas is het zo in de rechtspraak niet gebleven. In 1795 vond in Nederland de bekende Franse of Bataafse Revolutie plaats, die de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden deed overgaan in de Bataafse Republiek. Onmiskenbaar deden de revolutionaire denkbeelden van vrijheid, gelijkheid en broederschap in de dagen na 1795 hun invloed gelden op de strafrechtspleging in ons land. Toch werd het erfgoed der Reformatie toen niet in één keer overboord gezet.

Onder andere het Schriftwoord: Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden (Gen. 9:6), bleef in de rechtspraak hier te lande nog gezag houden. Heel duidelijk blijkt dit bijvoorbeeld uit hetgeen de aanklager ofwel de officier van justitie te berde bracht in het strafproces tegen de zevenentwintigjarige moordenaar Jan Mensen. Nadat de aanklager in het eerste deel van zijn betoog tot de slotsom was gekomen dat Jan Mensen aan opzettelijke doodslag schuldig stond, ging hij in het tweede deel van zijn betoog er op in welke straf aan deze moedwillige moordenaar opgelegd behoorde te worden. Hij schreef onder meer:

"Daar nu zo na Goddelijke als menschelijke regten het doodslaan verboden is, omdat het zelve is eene sware, gruwelijke en strafbaare daad.

Geen wonder dan, dat God de Hoogste en Wijste Wetgeever, en na Hem alle andere wetgevers onder beschaafde en zelvs onbeschaafde volkeren sware en gepaste straffen tegens deezen misdaad gestelt hebben.

En in deze straffen stemt het Burgelijk regt met het Goddelijk regt overeen, naar het welke ook de doodslagers met de dood gestraft worden, uit Kragt van het voornaamste gebod, onder de eerste wetten welke God de mensch gegeven heeft: 'Al wie des

menschen Bloed vergiet, zijn bloed zal ook vergooten worden', Gen. 9 vs. 6. (..)." 3>

Na in het vervolg onder andere nog gewezen te hebben op het zesde gebod en andere Bijbelteksten als bijvoorbeeld: Wie iemand slaat, dat hij sterft, zal zekerlijk gedood worden (Ex. 21:12), kwam de aanklager uiteindelijk op grond van dit alles tot de conclusie dat aan Jan Mensen "geen andere straffen dan die des doods" kon worden opgelegd.

Benedictus Carpzovius

In zijn betoog verwees de aanklager ook tweemaal naar het standaardwerk van de Duitse strafrechtsgeleerde Benedictus Carpzovius (1595-1673) getiteld: Verhandeling der Lyfstraffelyke Misdaaden en Haare Berechtinge. Dit werk was in 1752 door een zekere Mr. Diderik van Hogendoip uit het Latijn in het Nederlands vertaald, opdat het voor de rechters in ons land als een "kompas" zou kunnen dienen "op de zee der Lyfstraffelyke Rechtspleegingen". 4) Van dit werk had de aanklager van Jan Mensen bij het opstellen van zijn betoog grondig gebruik gemaakt. Soms citeerde hij bijna letterlijk uit dit boek. Het hierboven aangehaalde gedeelte uit zijn betoog is daar een voorbeeld van. In dit boek liet Carpzovius, die een eeuw lang een toonaangevende autoriteit geweest is op het gebied van de strafrechtwetenschap in Duitsland, er geen misverstand over bestaan dat een moedwillige doodslager met de dood gestraft moest worden. God had hiertoe aan de mensen een gebod gegeven in Gen 9:6 "welk naderhand, zo in het Oud als in 't Nieuw Verbond, meer dan ééns herhaald wierdt." En wat is "afgryzelyker", zo schrijft hij, "dan den mensch, naar GODS beeld en gelykenisse geschapen, te dooden? En wat is "verfoeijelyker, dan met het dooden van eenen mensch zich in GODS plaatse te stellen, in Wiens hand alleen 's menschen leeven en dood gelegen is? Deuter. 32:39, Job 14:5". 5)

Openbare Godslastering

Terzijde merken we op dat deze Carpzovius ook een duidelijke, in de Schrift gefundeerde mening had over de straf die gesteld behoorde te worden op openbare Godslastering. Na in zijn boek een aantal misdaden te hebben opgesomd die hij rekende tot de misdaden die de Goddelijke Hoogheid kwetsten, schreef hij:

"Onder deeze (misdaden die Gods hoogheid kwetsen; AV) is toch de misdaad van Godslasteringe een zeer afgryzelyk, vuylaartig en verfoeyelyk misdryf, zynde eene smaadelyke verzetting tegen de Godlyke Oppermagt, waarmede geene andere misdaad kan vergeleeken worden. Uit wier hoofde GOD de menschen zeer zwaar gestraft, ja zelfs gansche Koninkryken verdelgt, en op een' ander' overgebragt heeft (..). En deswegens is bij 't Godlyk recht tegen Godslasteraars de straf des dood ingevoerd, dat naamelyk de zulke buyten de Stad gebragt en gesteenigd werden, Levit. 24:13, 14. Waatyan 't Burgelyk recht geensins afwykt, naar 't welke ook de Godslasteraars met den dood gestraft worden (..). En niet ten onrechte; want, dewyl 't lasteren van menschen niet ongestraft gelaaten wordt, (..) moet gewisselyk het lasteren van GOD zeer zwaar beteugeld worden." 6 '

Naar zijn mening was het dan ook een onwrikbaar vaststaand richtsnoer, "dat de straf van lasteringe, tegen GOD onmiddelyk gepleegd, zy de uyterste straf, of de straf des doods". Deze vooraanstaande rechtsgeleerde in de 17e eeuw dacht dus kennelijk geheel in lijn van wat de Heidelbergse Catechismus ons leert in Zondag 36: "er is geen groter zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering Zijns Naams; waarom Hij die ook met den dood te straffen bevolen heeft."

Het vonnis uitgesproken

Keren we na deze uitweiding over Carpzovius' werk terug naar de aanklacht tegen Jan Mensen. Uit hetgeen we hierboven uit deze aanklacht hebben aangehaald, moge één ding wel duidelijk zijn: in 1798, driejaren na de Franse Revolutie in Nederland, hield de aanklager van Jan Mensen nog terdege rekening met het Goddelijk gebod dat wie opzettelijk bloed vergiet, zijn bloed ook vergoten moest worden.

Na het indienen van zo'n aanklacht volgde niet gelijk de uitspraak. Zodra namelijk het onderzoek afgerond was en de aanklager zijn eis bij de rechtbank had gedeponeerd, kreeg eerst de advokaat - die door het College van rechters aan de delinquent werd toegewezen - nog de gelegenheid om een schriftelijke verdediging in te leveren. Pas daarna deed het College van rechters uitspraak.

Op de dag dat uitspraak werd gedaan, werd het volledige vonnis in de rechtszaal voorgelezen in aanwezigheid van de delinquent en veelal een groot aantal belangstel-

lenden. Soms kon dit wel twee uur in beslag nemen. Voor de delinquent waren dit aangrijpende uren.

De slottoespraak na de veroordeling

Als het vonnis voorgelezen was, volgde aansluitend daarop de zogenaamde slottoespraak door de president van het gerechtshof. En hiermede zijn we tot ons eigenlijke onderwerp gekomen, namelijk hetgeen plaatsvond in de tijd tussen veroordeling en executie in de periode 1795-1870. Van slechts een kleine twintigtal slottoespraken uit deze periode zijn de teksten bewaard gebleven. 7 ' De meeste zijn verloren gegaan omdat de teksten normaliter niet opgeborgen werden in proces- of gratiedossiers. Wel werd zo nu en dan een slottoespraak letterlijk opgenomen in het Weekblad van het Regt. Wanneer we nu de bewaardgebleven teksten van deze slottoespraken met elkaar vergelijken, dan valt een sterke overeenkomst op in opbouw en inhoud. Eigenlijk zien we in deze op de persoon en het delict toegespitste toespraken steeds vier elementen terugkomen. Het is de moeite waard om bij elk van deze vier onderdelen kort stil te staan.

In hoger beroep en gratie

Vaak werd de zojuist ter dood veroordeelde persoon in de eerste plaats gewezen op de mogelijkheden in cassatie te gaan en de koning om gratie te vragen. Zo ving op 13 november 1851 de voorzitter van het Provinciaal Gerechtshof in Zuid-Holland, mr. J.A. Philipse, zijn slottoespraak tot de zesentwintigjarige kindermoordenares Anna van Luypen met de volgende woorden aan:

"Anna van Luypen! Zoo zijt gij dan door uwen regter schuldig verklaard, aan kindermoord en tot de straf des doods veroordeeld! De wet vordert nog van mij aan u kennis te geven, dat drie dagen aan u worden toegestaan om u te kunnen beraden tot het vragen van cassatie van 's Hofs arrest, zoo gij oordeelen mogt, dat daartoe redenen bestaan. Raadpleeg daarover met uwen raadsman (...).

Misschien ook wendt gij u tot den Koning ter bekoming van gratie! Ik mag u zulks niet ontraden. Doch zoo gij daartoe de toevlugt neemt, doe het dan met volle schulderkentenis en met de betuiging van een opregt berouw. Wettigt dat onze geëerbiedigde Koning, ingelicht omtrent uwen toestand, bekend gemaakt met de beweegredenen, die u tot de misdaad hebben geleid, en bewogen met uw zóó droevig lot, u van de straf des doods kwijtschelding zal ver- Ie enen." 8 '

De gruwelijkheid van de misdaad

Daarna stelde de president de veroordeelde nog eens in korte trekken de ijselijkheid van de begane misdaad voor ogen. Indringend sprak bijvoorbeeld de voorzitter van het Provinciaal Gerechtshof in Zeeland op 17 september 1866 de in overspel geleefd hebbende Jannetje van Houte aan, die haar wettige man door het toedienen van een hoeveelheid loodwit had vergiftigd. Zij kreeg te horen:

"U roep ik toe: Vrouw! keer in tot u zelve. Boeleerster! Gij hebt de huwelijkstrouw geschonden. Gifmengster! Gij hebt uwen echtgenoot, clen vader van uw kind, gedood. Meer dan dubbeld schuldige! Gij hebt Gods geboden gruwzaam overtreden , " 9 '

Enigszins afwijkend van het normale patroon is de toespraak tot de tweeëntwintigjarige, wegens moord ter dood veroordeelde Jakob Maasdam. Althans in zoverre dat in deze toespraak niet uitdrukkelijk op de mogelijkheid van cassatie en gratie werd gewezen. Nadat het vonnis was voorgelezen, dat om en nabij twee uur in beslag genomen had, sprak president mr. J.A. Philipse deze Jakob als volgt aan:

"Jakob Maasdam! uw aardsche regter heeft u dan nu schuldig verklaard aan moord en naar de wet tot de straf des doods verwezen! Als voorzitter van het Hof wil ik u, mijn diep gevallen medemensch, noch een kort, doch ernstig woord toespreken. Eenmaal hebt gij Gods wet gekend: 'Gij zult niet begeeren uws naasten vrouw. Gij zult niet echtbreken. Gij zult niet doodslaan'. Uw geweten zal u overtuigen, of gij die geboden hebt overtreden. Maar eene zware misdaad hebt gij bedreven, gij hebt aan de wettige vrouw haren echtgenoot, aan de kinderen hunnen vader, aan uwen evenmensch het leven ontnomen, gij hebt dit op eene gewelddadige wijze gedaan!

'Wie menschenbloed vergiet, zijn bloed zal door den mensch vergoten worden', was eenmaal Gods uitspraak. Ook gij, Maasdam, die 's menschen bloed hebt vergoten, zult, zoo 's Konings genade u niet mogt te beurt vallen, door 's menschen hand moeten sterven! Gij keert weldra tot uwen kerker terug, gij zult daar tijd en gelegenheid hebben om over uwen levenswandel na te denken; de laatste jaren daarvan zullen u nog wel versch in het geheugen liggen. Ga daar in de binnenkamer uw gedrag ernstig na, gedenk aan uwen berispelijken omgang met de vrouw van den man, die het wel met u heeft gemeend, en dien gij hebt vermoord, ja gruwelijk vermoord!" 10 '

Berouw

Als de veroordeelde aan zijn wandaad was herinnerd, brak het moment aan dat de toegesprokene indringend gewezen werd op de noodzaak tot inkeer te komen in de korte spanne van de tijd die nog restte. De latere minister van justitie, de heer C.F. van Maanen, sprak bijvoorbeeld in functie als procureur-generaal aan het Hof van Holland de van gifmoord beschuldigde Gerdina Visser in 1804 als volgt toe:

"Berouw, - opregt berouw vervulle dan uwe gehele ziel! - overpeins uwe misdaden in de weinige ogenblikken, welke gij nog te leven hebt en beschrey dezelve met heete tranen van berouw en boetvaardigheid! Kniel neder in ootmoed voor den Almachtigen en barmhartigen God (...), bid Hem met een gebroken en verslagen hart om vergiffenis uwer zonden! " n>

Zoals we hierboven al zagen, was Jakob Maasdam door de rechter schuldig bevonden aan moord, maar hij bleef dit zelf hardnekkig ontkennen. De president sprak hem daarover aan:

"Laat af van u die verstoktheid, volhard niet in het kwade, kom veeleer tot bekentenis van uwe misdaad, uw halstarrig ontkennen kan u niet baten!

Belijd liever voor God, op gebogen kniëen en met waar berouw, het door u bedreven kwaad, maar doe dit niet ten halve, doe het geheel en volkomen! " 12)

De aanwezigen vermaand

Soms richtte de procureur-generaal zich aan het einde van zijn betoog nog met een vermanend woord tot het aanwezige publiek. Nadat bijvoorbeeld de president van het Friese gerechtshof de negenentwintigjarige terdoodveroordeelde Ruurd Passchiers van Dijk had toegesproken, zei de president tot de aanwezigen:

"En gij allen die mij thans aanhoort, ouden en jongeren! hoog of laag geplaatsten! neemt ook mijne woorden ter harte. Bedenkt vooral met mij, dat ons leven, een leven van voorbereiding, kort is, en dat eene eeuwigheid van vergelding ons allen wacht! " , 3)

De aanwezigen bij de veroordeling van Jacobus Baert werden erop gewezen "hoe ligt men tot het kwade kan vervallen", daar de veroordeelde bekend had gestaan "als een braaf, eerlijk en arbeidzaam mensch". Doch door armoede en gebrek gedrongen zijnde, verliet hij "het pad der deugd" en "verviel hij van het eene kwaad tot het andere, en voorthollende, werd hij alzoo een der grootste misdadigers". "Ziet toe, zo vermaande de president de aanwezigen, "dat gij, die heden staat, morgen welligt niet valle"! 14)

Invloed van de tijdgeest al waarneembaar

Wanneer in onze sterk geseculariseerde tijd een rechter zo'n toespraak zou houden, nadat hij het vonnis had uitgesproken, dan zouden de kranten wel bol staan van koppen als 'rechter meet zich de rol van zedenmeester aan' en 'de tijd van de Middeleeuwen keert terug'. Tegen de achtergrond van onze huidige geseculariseerde maatschappij steekt zo'n slottoespraak inderdaad sterk in gunstige zin af. Toch vertonen verschillende slottoespraken uit de periode 1795-1870 al symptomen van de tijdgeest. Hoewel de hierboven genoemde elementen in nagenoeg alle toespraken aan de orde kwamen, was de wijze waarop een en ander verwoord werd sterk afhankelijk van de persoon die de toespraak hield, evenals het in onze dagen groot verschil uitmaakt welke ambtenaar van de burgerlijke stand de huwelijkssluiting voltrekt. Meer dan eens lijkt een rechter een verstandelijke schuldbelijdenis te beschouwden als zijnde een waar zaligmakende overtuiging van zonde en schuld, en meer dan eens lijkt hij aan een mens die verstandelijk zijn zonde beleed, een vermogen toe te-

schrijven om in eigen kracht tot Christus te komen. Een leer waartegen predikanten als ds. H. de Cock en ds. L.G.C. Ledeboer in die dagen een scherp Schriftuurlijk protest lieten horen!

Pastorale zorg van kerkelijke zijde

Na afloop van zo'n 'slottoespraak' werd de veroordeelde teruggeleid naar zijn kerker. In de eenzaamheid van zijn cel kreeg hij nog enkele dagen de tijd om de met klem gesproken woorden te overdenken en eventueel gratie aan te vragen of in cassatie te gaan. Hoewel in hechtenis zittende personen ook vóór hun terdoodveroordeling al vrij regelmatig in hun cel door predikanten werden opgezocht, kweet menig predikant zich zeker in die dagen na de veroordeling getrouw van zijn pastorale taak. Intensief werden de kapitaal gevonniste mannen en vrouwen bezocht. Zo zag de moordenaar R.P. van Dijk zich in zijn laatste dagen zelfs omringd door drie predikanten, onder wie één gevangenispredikant. Soms mocht die arbeid aan een terdoodveroordeelde besteed ook een gezegende vrucht dragen. De bekering van Anna Katharina Merks, die op 19 juni 1763 te Rotterdam terechtgesteld werd, is daar een voorbeeld van. 15) Een ander voorbeeld is de al eerder genoemde Jan Mensen. Nadat hij twee jaar met een gehuwde vrouw in overspel had geleefd, stak hij die vrouw op het onverwachts met een mes door het hart, zodat zij kort daarop stierf. Al snel werd hij gearresteerd en uiteindelijk na een uitgebreid verhoor op 7 juni 1798 door "het Schepen Gericht der Stad Thiel en Sanctwijk" veroordeeld om "ter plaatse alwaar men gewoon is Criminele Justitie te doen" op een kruis gebonden te worden en met de bijl onthoofd "dat er de dood na volgt." 16) Tijdens zijn gevangenschap van ettelijke maanden werd hij regelmatig opgezocht door leraren en krankenbezoekers, die hem gedurig vermaanden. En de Heere wrocht mede. Duidelijke blijken kwamen daarvan openbaar. Met name in de dagen tussen veroordeling en executie gaf Jan Mensen:

"zeer veele blyken van een diep en ootmoedig berouw, niet alleen over den doodslag, dien hij begaan had, maar ook over alle zyne verkeerdheden, en dat niet zoo zeer uit vrees voor de straf, als wel uit overtuiging van de afschuwlykheid der Zonde; hy betuigde, dat hij den dood verdiend had, en zich dus gewillig aan die straf onderwierp, dat niets hem meer smartte, dan dat hij tegen zulk eenen liefderijken God, Die hem zoo vele weldaden had bewezen, zoo zwaar zoo lang gezondigd had. , ni)

Jan Mensen: een toonbeeld van Gods genade

Door Gods genade mocht deze Jan Mensen tot het Licht komen. "Zijne betuigingen van zijn geloofsvertrouwen op Gods genade in Christus, waren zeer sterk, vooral daags voor zyn sterven", aldus ds. W. de Roo uit Tiel die een kort verslag van zijn leven en sterven verzorgde. "Men hoorde hem toen tot God bidden: 'Vader in Uwe handen bevele ik mijnen geest, dien Gij geschapen, door Jezus bloed gekogt, en geheiligd hebt; ik danke U, dat Gy Uwen Zoon ook voor my, snooden zondaar, sterven liet aan het kruis". Hij beschouwde "zich zoo diep bedorven, dat het gestrengste middel tot de verbetering van zyn hart volstrekt nodig was". Hij vertrouwde "dat God hem uit liefde tot zyne eeuwige behoudenis deze doodstraf liet overkomen". Dikwijls betuigde hij, "dat hij niet begeerde langer te leeven, en dat alleen uit vreze, dat hy weer zondigen zoude". Dikwijls riep hij ook met veel aandoening uit: "weg waereld, weg y delheid, weg zonde!" Met een heilig verlangen mocht hij de dood tegemoet zien. Zo riep hij op de dag van zijn terechtstelling, als de klok tien uur geslagen had, uit: "nu nog maar één uurtje, O! wat verlange ik!". Toen dan de tijd van executie was aangebroken, ging één van de leraars eerst nog met hem in gebed. Daarna haastte hij "zich naar het schavot, legde zich zeiven met veel bedaardheid op het kruis neder, waar op hem het hoofd moest worden afgehouden; toen hy gebonden was, riep hy, zonder enig blyk te geven, dat hy voor den dood vreesde: 'Heere Jesus! ontvang mynen geest' en zoo stierf hy als een man, en als een Christen, nog geen 27 jaaren oud zynde". Vanaf het schavot mocht hij de eeuwige heerlijkheid ingaan.

De terechtstellingen

Op 11 juni 1798, vier dagen nadat de rechter het doodvonnis over hem had uitgesproken, vond de hierboven beschreven terechtstelling van Jan Mensen in het openbaar plaats. Bewust geschiedden dergelijke terechtstellingen van terdoodveroordeelden in het openbaar, opdat het volk aanschouwelijk onderwijs zou ontvangen dat het pad der zonde een hellend vlak was.

Soms werd aan een terdoodveroordeelde nog toege-

staan om, staande op het schavot, een kort woord te spreken tot de velen die zich in de regel op het aangekondigde tijdstip van executie rondom het schavot verzameld hadden. Zo sprak de tweeëntwintig]arige moordenaar Ruurd Passchiers van Dijk tot de hem omringende menigte: "O, menschen! leert van mij. Laat het kwade en doet het goede. In mij ziet gij wat er van de zonde komt". En na nog getuigd te hebben dat hij nu naar zijn Vader in de hemel ging, besloot hij zijn toespraak met: "Vader! in uwe handen beveel ik mijnen geest! Amen! " 18>

Overigens was niet elke ter dood veroordeelde die van bekering blijk gaf ook waar zaligmakend door God tot God bekeerd. Ook toen was het niet alles goud wat er blonk. Dat er namelijk veel kan zijn, wat toch het ware nog niet is, daarvan geeft ons dr. Alexander Comrie in zijn A.B.C. des geloofs een overtuigend en waarschuwend voorbeeld. Uit eigen ervaring verhaalt hij van een vrouw in Schotland, genaamd Margaretha Dichson, die wegens het vermoorden van haar eigen kind gevangen genomen werd en vervolgens terdoodveroordeeld. Deze Margaretha leefde tot haar gevangenneming zeer Goddeloos, maar na enige tijd in de gevangenis in veel benauwdheid verkeerd te hebben, zei ze veel vrede in haar ziel tot God te ondervinden door Jezus Christus. En even vóórdat zij geëxecuteerd werd, bad zij zelfs zo krachtig en verzekerd dat elk die het hoorde in tranen wegsmolt en dit als een wonderwerk van Gods genade aanmerkte. Maar wat gebeurde er? Deze vrouw, "haar tijd in de strop gehangen" hebbende, kwam in haar doodskist op weg naar de begraafplaats weer tot leven. Velen dachten dat God haar uit de dood opwekte om de waarheid van haar bekering te bevestigen, maar zij sloeg haar vorige Goddeloze levensweg weer in en een jaar na deze opstanding vermoordde zij opnieuw een kind! I9) Nu werd zij echter wel zodanig geëxecuteerd dat de dood er op volgde.

Eveneens droevig was ook het einde van "de Deense edelman" die op 26 mei 1797 te Rotterdam terechtgesteld zou worden. Deze man, zijn hoop stellende op een troosteloze wijsbegeerte, pleegde in de nacht voorafgaande aan zijn terechtstelling zelfmoord. En daar zich de volgende dag vele duizenden op het aangekondigde tijdstip van executie rondom het schavot verzamelden, niet wetende wat er plaatsgevonden had, hield de predikant die deze edelman in zijn laatste dagen getrouw had opgezocht op uitdrukkelijk verzoek van de leden van de rechtbank en van de overheden een ernstige en waarschuwende toespraak tot het volk. 20) Ook hieruit blijkt welk een zorg de overheden in de Franse tijd nog betoonden voor het ware welzijn van het volk!

In onze dagen

In het begin van dit artikel zagen we dat ten tijde van de Reformatie Gods Woord gezag had in de rechtszaal en dat in de Franse tijd de rechtspraak altijd nog veel meer dan in onze dagen geschiedde "naar de beginselen, gebouwd op het in de Heilige Schrift geopenbaarde recht des Heeren", om de woorden van het oude SGPbeginselprogram maar eens te gebruiken. Vervolgens hebben we gezien dat een delinquent nadat het doodvonnis over hem uitgesproken was niet terstond geëxecuteerd werd. Minstens enkele dagen werden hem nog gegund. Niet alleen om hem daardoor in de gelegenheid te stellen in cassatie te gaan of gratie aan te vragen, maar ook opdat hij in die enkele dagen waarin hij leefde in het aangezicht van de dood nog met de verloren zoon tot zichzelf mocht komen en vergeving van zonden uit genade mocht ontvangen. Toen had de rechter er nog oog voor en hield er rekening mee dat sterven God ontmoeten was. Een God Die de schuldige geenszins onschuldig houdt. Doch zonder dat de rechter uit medelijden te kort deed aan de eis van het Goddelijke recht! 21 ' Anno 1998 is de situatie radicaal anders. Met God en Zijn geboden wordt nu in de rechtspraak geen rekening meer gehouden, of het moet zijn dat hetgeen men in onze dagen menselijk acht met Gods gebod overeenkomt. Ons strafrecht is hierdoor met betrekking tot zonden als Godslastering, moord, echtscheiding enz. verregaand gedeformeerd met alle gevolgen van dien. Mede daardoor lijken de remmen in de maatschappij wel los te zijn! Zo telde Amsterdam in 1997 niet minder dan 5828 geweldsdelicten. En wat de daaronder begrepen moord en doodslag betreft: "dat gaat hier maar door", zo zuchtte de Amsterdamse politiewoordvoerder K. Wilting. 22) Met andere woorden, dat is hier bijkans aan de orde van de dag. Eigenlijk is dat ook geen wonder, want op een moedwillige doodslag staat vaak maar een beperkt aantal jaren gevangenisstraf. Gods gebod zal nooit straffeloos worden overtreden! Diep staat ons land dan ook schuldig aan de eis Gods die inhoudt dat al het opzettelijk bloedvergieten met de dood gestraft behoort te worden. Ziende op deze schuld riep ds. Kersten in zijn tijd al uit: "Dat toch luid klinke de eis tot wederinvoering van de doodstraf"! 23 ' Helaas gaat het "luide" er bij de SGP meer en meer vanaf! En dan te bedenken dat die schuld alleen nog maar groter geworden is.

In onze dagen is het land alleen al vanwege de vele abortussen vol van bloedschulden, want gemiddeld genomen vinden er per jaar in Nederland zo'n 30.000 abortussen plaats, 30.000 mensenlevens worden op een ruwe wijze in de moederschoot vernietigd. 24 ' Wie had dat ooit kunnen denken dat Nederland, waarin de Kerk der Reformatie zo heerlijk gebloeid heeft, tot zulke onmenselijkheden zou vervallen. Om dan van de euthanasiepraktijken nog maar niet te spreken. Is het ook niet tekenend voor onze maatschappij dat onlangs aan een lichamelijk gehandicapte man die met vrij ernstige hartklachten in het ziekenhuis werd opgenomen, gevraagd werd of hij gezien zijn lichaam en leeftijd nog wel gereanimeerd wilde worden als dat nodig mocht wezen? Dit noemt men humaan, maar het woord "wreed" is hier beter op zijn plaats!

Ten besluite

Ziende op alles zijn de woorden die de in 1958 overleden Godzalige landbouwer Geurt van Ledden schreef, in onze dagen des te meer van toepassing:

"Als wij nu in ons diep gezonken land zien, hoe die Goddelijke wetten met voeten vertreden worden, alles in afwijking van dat Woord des Heeren, dan mogen wij wel zeggen: ons land is vol van bloedschulden. Hoe zal de overheid staan in dien dag, als er rekenschap zal geëischt worden van Hem die gezegd heeft: 'Gij zult het gerichte den menschen niet houden, maar Gode. Ze hebben Mij verlaten zegt de Heere, 'wat wijsheid zullen ze dan hebben ? ' O land, land, land, hoort des Heeren woord!" 25 '

Tenslotte, hoe zullen wij, een ieder van ons, staan in die dag als van ons persoonlijk rekenschap geëist zal worden? Zijn wij nu bereid? Want ook ons leven is slechts een handbreed gesteld!

"Brengen ligte vrouwlieden, door hoererije bezwangert, haare ongeboren en jonggeborene kindertjes om, het is een doodslag. Zelfs ook het verderven en afdrijven van de ontvangene vrucht, moet een doodslag genaamd worden. Ja hier toe behoort ook 't misdrijf van zulke onnatuurlijke Moeders, die haare, het zij echte of onechte kinderen, ten vondeling leggen: Want dat die nog in het leven behouden worden, dat hebben ze niet aan die Moeders, maar aan de barmhartigheid van anderen dank te wijten ".

-Ds. J. Beukelman, Heidelbergschen Katechismus, dl. 2, 1978, p. 821-

Noten:

1) F.W.J. den Ottolander, Strafrechtspleging en Reformatie, SCC-Zichtkaternnr. 30, 1990, p. 9-10 2) Catalogus van de tentoonstelling "Tiel 650jaar Gelders", 1989, p. 14 3) Oud-Rechterlijk Archief Tiel en Zandwijk (ORAT), criminele zaken, inv. nr. 19 (proces-dossier nr. 137) 4) Benedictus Carpzovius, Verhandeling der Lyfstrajfelyke Misdaaden en Haa? -e Berechtinge, naar 'T voorschrift des Gemeenen rechts, getrokken uytde Schriften van den Heer Benedictus Carpzovius, R.G. Raad van 'T Keurvorstendom Saxen, En daaruyt in de Nederduytsche Spraake overgebragt door Mr. Diderik van Hogendorp, dl. 1, 1752, voorbericht, z.p. 5) Carpzovius, a.w., p. 2-4 6) Carpzovius, a.w., p. 335-336 7) S. van Ruller schrijft in zijn boek: Genade voor recht. Gratieverlening aan ter dood veroordeelden in Nederland, 1806-1870, 1987, p. 188, dat hij zeventien teksten van slottoespraken gevonden heeft 8) Weekblad van hetRegt, 17 November 1851, no. 1278; Anna van Luypen kreeg van de koning gratie; voor 1795 werd niet vaak gratie verleend aan terdoodveroordeelden. Hoe dichter we echter bij het jaar 1870 komen, hoe meer gratieverzoeken ingewilligd worden. De laatste tien jaar dat de doodstraf in ons land nog van kracht was, werd zelfs aan alle terdoodveroordeelden gratie verleend, ook die voor een moedwillige doodslag veroordeeld waren. Zij kregen dan een vervangende gevangenisstraf van maximaal 20 jaar opgelegd (zie: Ruller, a.w., p. 245-262). Uiteindelijk werd dus via een achterdeur nog geen rechtgedaan aan de Goddelijke eis van de doodstraf op het moedwillig bloed vergieten 9) Weekblad van het Regt, 18 October 1866, no. 2835; Jannetje van Houte kreeg gratie 10) Weekblad van het Regt, 17 September 1855, no. 1678; aan Jakob van Maasdam verleende de koning ook gratie 11) Geciteerd bij: S. van Ruller, Genade voor recht. Gratieverlening aan ter dood veroordeelden in Nederland, 1806-1870, 1987, p. 189 12) Weekblad van hetRegt, 17 September 1855, no. 1678 13) S.K. Thoden van Velzen, Leven en sterven van Riiurd Passchiers van Dijk, wegens gepleegden moord veroordeeld tot de straf des doods, en teregt gesteld binnen Leeuwarden den 16 october 1846, 1847, p. 89-90. In 1977 bij 'De Vuurtoren' opnieuw uitgegeven door RJ. Wierstra onder de titel: Uit het dagboek van een ter dood veroordeelde 14) E.B. Swalue, Leerrijke beschouwing van de merkwaardige bijzonderheden welke op den moord in 1840 te Hoedekenskerke gepleegd betrekking hebben, 1841, p. 132; de voor diefstal en doodslag terdoodveroordeelde Jacob Baert werd geen gratie verleend! 15) Levensbeschrijving en bekering van Anna Katharina Merks, z.j. 16) ORAT, criminele zaken, inv. nr. 3 (vonnisboeken) 17) W. de Roo, Gebed gedaan in de vierschaar te Thiel, Voor eenen ter Dood veroordeelden, 1798, p. 5-6. Een exemplaar van dit boekje is aanwezig in de handbibliotheek van het Oud-Rechterlijk Archief Tiel en Zandwijk (ORAT), inv. nr. 1333. Dit is het in druk uitgegeven "gebed van den leeraar", vermeerderd met een kort levensverhaal, waarvan Geurt van Ledden spreekt in zijn boekje: Jan Mensen. Gods vrijmachtige genade bewezen aan een ter dood veroordeelde moordenaar onthoofd door beulshanden op het schavot te Tiel, in het jaar 1798 18) Thoden van Velzen, a.w., p. 166-167 19) A. Comrie, HetA.B.C. des geloofs, ...„ 1939, p. 115-116 20) De Deense edelman, 1998, p. 14-16 21) Ook het als maar onnodig verlengen van de tijd tussen veroordeling en executie doet geen recht aan het Goddelijk gebod dat wie bloed vergiet, ook zijn bloed vergoten dient te worden. Zodra een eventueel gratieverzoek afgewezen is en de mogelijkheden om in hoger beroep te gaan uitgeput zijn of bewust niet meer gebruikt worden, dient de executie plaats te hebben. De Amerikaanse praktijk lijkt hiermede niet in overeenstemming te zijn, want daar vindt een executie in de regel pas na vele jaren plaats. Bijvoorbeeld voor degenen die in 1996 in Amerika geëxecuteerd werden, duurde de periode tussen veroordeling en executie gemiddeld genomen tien jaar en vijf maanden (zie: "Dood door schuld", in: Kijk, mei 1998, p.72) 22) Reformatorisch Dagblad, 27 juni 1998, RD-accent p. 7 23) G.H. Kersten, De Heidelbergse Catechismus in 52 predikaties, 1983, p. 437 24) Jaarrapportage 1996, Inspectie voor de Gezondheidszorg, p. 182; dit getal is inclusief de zogenaamde "overtijdbehandelingen" 25) G. van Ledden, Jan Mensen. Gods vrijmachtige genade bewezen aan een ter dood veroordeelde moordenaar onthoofd door beulshanden op het schavot te Tiel, in het jaar 1798, z.j., p. 5; Zie meer over G. van Ledden in: J. van Dam, Komt, luistert toe, dl. 2, 1984, p. 94-111

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1998

In het spoor | 48 Pagina's

EEN HANDBREED GESTELD

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1998

In het spoor | 48 Pagina's