Een ”groote zoon” uit Deventer
Vaak hoort men dat de middeleeuwen zo veel donkere momenten kenden. Maar die leren we juist kennen dankzij de lichtpunten. De eeuwenlange kerkelijkheid van Europa lijkt te zijn vastgelopen in vormen die on-Bijbels waren.
Het probleem zat echter niet alleen in de vormen, maar sterker nog in geloofsinhouden. Men ziet dit in de waardering van het kerkelijke sacrament: velen meenden dat ze over Gods genade konden beschikken als ze een bijna geautomatiseerde reeks van handelingen hadden afgewerkt. Een ”rituele kerk” die er algauw tevreden mee is als de mensen maar komen. Ook was er de verering van Maria en de vele heiligen en de daaraan verbonden relikwieënverering.
Waar was de zekerheid dat men de eeuwige zaligheid zou bereiken? Was er na dit leven niet eerst nog een vagevuur, waarin men voor de eeuwigheid gelouterd werd? De drang naar zekerheid was zo groot geworden dat men het verblijf in het vagevuur kon afkopen met aflaten. De kerk hield zo haar greep op de massa, maar helaas in strijd met het Evangelie. Daardoor was het leven van de kerk en haar leden gaan lijden aan verstening en verstarring.
Dat was niet alleen een logische ontwikkeling die men al of niet kan betreuren, het was ook een verkeerde ontwikkeling. Want de kerk had kennis aan het Woord van God, maar de mogelijkheid om met die zaligmakende kennis werkelijk in contact te komen was minimaal. Men diende bij het bestuderen van de Vulgata te beschikken over een getuigschrift van de gymnasiale kloosterschool, waaruit bleek dat men de Latijnse taal voldoende beheerste. Maar wat te doen in het geval men daar nooit aan toe zou komen? Vormendienst bleef over.
Lucratieve baantjes
Van een Bijbelse manier van het doorlichten van de kerkelijke praktijk en van de leefwijze van clerus en leken kon maar weinig terechtkomen. De clerus was er als enige zelf toe gerechtigd, maar die was binnen de hiërarchie liever bezig met het jagen op lucratieve baantjes – een favoriete ‘sport’. Dus zweeg de stem van de kritiek. Al was het natuurlijk wel te gortig dat er aan het begin van de 15e eeuw drie pausen tegelijk optraden die elkaar de tiara niet gunden. Maar hoe ver stond die realiteit niet af van hen die als geestelijken helemaal onder aan de hiërarchische ladder stonden: de eenvoudige, vrome kloosterlingen? Helaas was ook het klooster niet bestand tegen de invloeden van de wereld; ook daar werd de bekeerde ‘Augustinus’ meer dan eens ingeruild voor de geneugten van de wereld.
Maar de stem van het volk was niet tot zwijgen te brengen als men op de hoogte was van onkuisheid, concubinaat, geldzucht en verzaking van de dienst. Maar wat was de inhoud van de kritische geluiden? Welke toon werd daarbij aangeslagen? Zou er trouwens wel geluisterd worden naar de stem van het volk? In deze wereld stond de wieg van Geert Groote.
Voorname afkomst
Deventer, 14e eeuw. In de Hanzestad aan de IJssel bruist het leven. En leven is expansie. Economisch telt Deventer goed mee, niet slechts lokaal en regionaal, maar zeker ook internationaal in de richting van West- en Noord-Duitsland. Tot in Scandinavië worden de markten voorzien van producten uit het IJsseldal. De Hanze bloeit. Maar hoe lang nog? Hoe zeker is het leven?
Welvaart is er ook ten huize van de schepen Werner Groote en zijn vrouw Haylwig van der Basselen. In het gezin wordt in 1340 een zoon geboren, Geert. Hem staat een rooskleurige toekomst te wachten. Maar voordat de ouders hun plannen kunnen uitwerken, sterven ze aan de pest in 1350. Een oom van Geert Groote bepaalt de toekomst van de jonge wees.
Al in zijn jonge jaren blijkt dat Groote over gezond verstand beschikt. De kapittelschool van de Lebuïnuskerk is voor hem maar een peulenschil. Jong nog, op de leeftijd van een jaar of vijftien, wordt hij naar de universiteit van Parijs gezonden voor verdere studie. Het gaat hem daar goed af en de rijke jongeling beweegt zich ook gemakkelijk tussen de vele buitenlandse studenten. De studie van Groote omvat de vakken theologie, rechten en medicijnen. In 1358, dus nog maar achttien jaar jong, behaalt Groote de graad van ”magister artium”, dat wil zeggen meester in de zeven vrije kunsten. De studie gaat verder. Maar ook het soms overdadige plezier in het studentenleven.
Na Parijs wordt Keulen het studieadres voor Groote; hij geeft hier zijn (eerste?) lessen in de scholastieke wijsbegeerte en de theologie. Hij disputeert in het nabijgelegen Aken en doet ook even Praag aan. Niet alleen om er te studeren maar ook enkele vrienden te ontmoeten die hem later nog veel steun zullen geven. Hij brengt in opdracht van de bestuurders van Deventer ook een bezoek aan het pauselijke Avignon. Zo raakt hij goed op de hoogte van de ontwikkelingen in kerk en wereld.
Zwarte kunst
Intussen is Groote een verwoed verzamelaar van boeken en handschriften. De onderwerpen die hem interesseren lopen sterk uiteen: van theologie tot zelfs zwarte kunst, het occulte en de astrologie. Een Bijbels verbod in dezen lijkt geen verhindering voor hem te zijn om er soms diepgaand mee bezig te zijn. Hoe hij ermee omgaat is evenwel nooit helemaal duidelijk geweest. Pure belangstelling alleen zal het niet geweest zijn, aangezien hij een bijzonder begaafde en ondernemende jongeman was.
Zijn eigenlijke studie in Parijs is gericht op de rechten. Volgens kerkhistoricus R. R. Post kon Groote „goochelen met de bepalingen van het Romeins en canoniek recht en met de commentaren die de rechtsgeleerden daarbij hadden geschreven. Gaarne stapelde hij bewijs op bewijs om zijn tegenstander te verpletteren.” Groote is zijn naam, groot is ook zijn welsprekendheid. Gerardus Magnus –zijn naam in de kringen van wetenschappelijk gevormden– is „een groote zoon uit Deventer.” Althans gerekend naar de maatstaven van de wereld.
Ernstige ziekte
Groote bezoekt in 1374 zijn oudere studievriend Hendrik Egher van Calcar, die prior is van het kartuizer klooster Monnikhuizen, bij Arnhem. Beide mannen voeren een diepgaand gesprek over de ernst van leven en dood. Later ontmoeten de mannen elkaar weer in Utrecht. Een preek die Hendrik daar houdt maakt diepe indruk op Groote. Thuis in Deventer overvalt hem een ernstige ziekte. Groote vreest dat hij zal sterven. De pastoor van de Bergkerk die hem het sacrament der stervenden zal toedienen, staat voor een grote moeilijkheid. Hij kent Groote goed en weet dat sacramenten geen tovermiddelen zijn voor de eeuwigheid. Maar van Groote weet hij ook hoe die in de ban van het occulte zat – of nog zit. En dan kan er helemaal niet ‘zomaar’ een sacrament worden ontvangen. Daarop klinken de priesterlijke woorden: „Als jij je boeken over zwarte kunst niet verbrandt, ontvang je geen genade van de kerk.”
Een zware boodschap. Maar toch gaat Groote op zeker moment overstag. Wanneer zijn urine zo zwart is als de nacht, is er maar één conclusie mogelijk: de dood is werkelijk in aantocht. Nu verandert Groote schielijk van gedachten. Terwijl hij de pastoor weer laat roepen, gaan enkele bedienden te werk om alle (kostbare) boeken over astrologie te verzamelen en publiek te verbranden voor zijn huis op de Brink van Deventer. De witte rook trekt bijzondere aandacht. Wit – en dat uit zwarte kunst? Wat zou God ermee willen zeggen, denken sommigen. Niets, want witte rook is heel normaal als men perkament verbrandt.
Nu kan Groote de genademiddelen van de kerk ontvangen. Een wonder vindt echter ook plaats. Groote geneest van zijn ernstige kwaal en wordt na zijn herstel een totaal ander mens. Voortaan zal hij zijn leven in dienst van God en de kerk besteden. Zijn huis, zijn vermogen en zijn inkomsten (twee kerkelijke beurzen) offert hij op. Het ouderlijk huis aan de (tegenwoordige) Begijnenstraat stelt hij in september 1374 open voor vrome, Godzoekende vrouwen. Het krijgt de naam Meester Geerthuis. Slechts een klein gedeelte van het huis reserveert hij voor zichzelf.
Klooster
Voor Groote is er echter maar één plaats waar je tot volledige inkeer kunt komen. Daarom gaat hij het klooster van de kartuizer broeders te Monnikhuizen in. Hij wil de wereld ontvluchten. Hij zoekt het licht daar waar zijn ommekeer ooit was begonnen. Bij Hendrik Egher van Calcar. Daar oefent hij zich in „alle onthouding en doding der zonden en betrach- ting der deugden en overpein- zing der goddelijke geheimenissen.” Soms pijnigt hij zich hardhandig.
Alle wetenschap, zeker de zogenaamde kennis van de astrologie, zet hij overboord. Alleen het ware kennen van God en het overdenken van een heilig leven stelt Groote zich voor ogen. De Bijbel gaat voor hem open. Hij leest de kerkvaders, de ”Belijdenissen” van Augustinus voorop. Hij verdiept zich in meditaties, onder andere van grote theologen als Bernard van Clairvaux en Anselmus van Canterbury. Hij bidt veel, gaat vaak ter kerke, hij vast bijna rigoureus. In deze sfeer van onthechting ontstaat zijn Bijbelse levensprogram: nederigheid, vroomheid en onthouding.
Maar de eens zo briljante geleerde blijft nu niet lang meer in Monnikhuizen. Hij vervolgt niet langer de weg naar binnen, die van de mystiek – hoewel hij er nooit helemaal los van komt. Op aandringen van zijn medekloosterlingen gaat hij de wereld weer in om daar de zielen te redden door zijn prediking en met zijn levensgroot voorbeeld. Als een discipel en apostel van Christus gaat Groote het Woord van God verkondigen. In de volkstaal, zonder iemand te ontzien. Dat zal de nodige opschudding veroorzaken. Groote wil echter de zo noodzakelijke fundamentele ommekeer bewerken van allen die dwalen in dit tijdelijke leven.
Deel 1 in de serie ”Nederlandse wegwijzers naar de Reformatie”. Op 6 oktober nogmaals Geert Groote.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 15 september 2015
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 15 september 2015
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's