Les over de Holocaust is haram
Van binnenuit schrijven over de islam aantrekkelijk, maar lastig
Van binnenuit schrijven heeft de toekomst. Niet óver de moslimwereld, maar vanúít hun wereld. Maar dat ook die vorm van schrijverij niet het einde van alle tegenspraak is, blijkt uit nieuwe boeken over de leefstijl van moslims in de Lage Landen.
Dé moslim bestaat niet. Alhoewel dat feit allesbehalve nieuw is, kan het nooit kwaad er regelmatig aan herinnerd te worden, al was het maar om gelijkschakelingen van moslims met terroristen en soortgelijke platitudes te voorkomen. "Als sluiers vallen" van de Vlaamse auteur Nadia Dala drukt lezers nog eens met hun neus op de feiten. Zoveel moslims, zoveel meningen, is een gerechtvaardigde conclusie na lezing van haar boek.
Die conclusie kan nog eens versterkt worden door een andere serie vrouwenportretten, deze keer van Nederlandse signatuur. De tot de islam bekeerde Ceylan Pektas-Weber schreef een pil waarin veertien moslimvrouwen hun verhaal doen over Nederland, de islam en emancipatie.
Het lijkt voor beide auteurs een hele toer geweest te zijn om de dames zo ver te krijgen iets te zeggen. Dala maakt, als Vlaamse schrijfster, zelfs uitstapjes naar Nederland. Blijkbaar geven veel vrouwen zich niet snel bloot, zoals beide auteurs ook opmerken. Eenmaal bereid gevonden, worden de dames dan ook flink uitgemolken. Zo zijn de vrouwen die Pektas interviewt ook te zien op de tentoonstelling "Mijn hoofddoek" die tot half mei loopt in het Amsterdams Historisch Museum.
Met name voor het boek van Dala geldt dat de lezer met een onbevredigd gevoel achterblijft. De verhalen van binnenuit geven dan wel een levendig beeld, maar grote lijnen worden niet zichtbaar. Zijn er niet bepaalde conclusies te trekken? Dala blijft daar verre van en stuit daarmee op het lastige dilemma dat om de hoek komt kijken bij schrijven van binnenuit. In hoeverre geef je duiding aan wat je ziet? En welke feiten spreken voor zich? Door niets toe te voegen, laat Dala de lezer zitten met een nogal gefragmentariseerd beeld van moslimvrouwen waarin samenhang ontbreekt.
Insha Allah
Aan de andere kant: te véél duiding is minstens zo dodelijk voor het genre van "van binnenuit schrijven". Dat bewijst "Haram" van Fenny Brinkman maar al te zeer. In dit boekje verhaalt de schrijfster van haar dagelijks leven als leerkracht op een islamitische basisschool in Amsterdam. In opmerkelijk openhartige miniatuurtjes beschrijft de idealistische auteur de antiwesterse en anti-Joodse sentimenten waardoor de schoolleiding gedreven wordt.
Dat levert schokkende bladzijden op. Dat de zonen van Abraham elkaar in het Oosten tot op de huidige dag haten, is bekend. Een treffend staaltje van de islamitische vijandschap richting Jeruzalem toonde Hans Jansen -niet te verwarren met de gelijknamige bekende arabist- onlangs nog in zijn boek "Van jodenhaat naar zelfmoordterrorisme" (RD 15-2). Maar ook in Nederland verblijvende moslims hebben bepaald geen sympathieke kijk op Joden.
Als een collega van Brinkman, Henk, lesgeeft over de Tweede Wereldoorlog, vertelt hij over de concentratiekampen en de vervolging van Joden, homo's en zigeuners. "De volgende dag komt een aantal vaders hun beklag doen. Ze vragen zich af wat voor idiote ideeën hun kinderen meekrijgen en hopen "insha Allah" (zo Allah het wil) dat dit soort lessen niet meer gegeven wordt." Het hoofd van de school, Abdullah, bedenkt vervolgens een "creatieve oplossing": "Hij sommeert de leerkrachten Joden en homofielen te 'vervangen' door zigeuners. Joden zijn slecht en homofilie is een ziekte die bestreden dient te worden. Henk verlaat de school om nooit meer terug te komen."
Osewiesewo
De titel van het boek, "Haram", is even eenvoudig als goed gekozen. Het Arabische woord betekent zondig of onrein en wordt dus voor alle zaken gebruikt die verboden zijn. En dat zijn er nogal wat op deze islamitische basisschool in Amsterdam, waarvan de exacte locatie niet wordt genoemd. Zo is, aldus Brinkman, fier rechtop lopen al haram, en de kerstvakantie is natuurlijk wintervakantie.
Of neem het zingen van bepaalde kinderliedjes. Brinkman leerde haar klas het liedje "Osewiesewo, sewiese walla, kristalla", maar dat viel niet bij alle ouders in goede aarde. "Papa ging uit zijn dak van woede. Vooral vanwege de zin "sewiesewalla, kristalla". Dat vond hij godslasterend, vanwege het voorkomen van de naam van Allah." Brinkman verzint in arren moede zelf maar liedjes. Zo leert ze de kleintjes op de wijs van "In Den Haag daar woont een graaf" het lied "In Amsterdam staat een moskee, waar de moslims heengaan." Maar ook verbastert ze het christelijke lied "Dank u voor deze nieuwe morgen, dank u voor deze nieuwe dag" tot "Allah ik wil u danken dat ik danken mag." "Het is vrij simpel", zegt Brinkman erover. "Ik verander het woord God of Heer in Allah en dan hebben we weer een schitterend nieuw lied in ons oeuvre."
Die uitspraak tekent de laconieke sfeer van het hele boekje. Al geeft Brinkman op verschillende plaatsen verbluffende inkijkjes, dat laat onverlet dat de manier waarop ze dat doet van weinig invoelingsvermogen getuigt. Is dit het boek van een vrouw die uit ideologische overtuigingen les gaat geven aan een islamitische basisschool? Ze doet het hele boek door bewonderenswaardige pogingen dat idealisme te verbergen. Al zal ze niet zo opportunistisch zijn dat ze met dit boek gewoon goedkoop wil scoren, hier en daar lijkt het er wel verdacht veel op. Voortdurend blijkt dat Brinkman de gang van zaken fundamenteel eenzijdig beoordeelt vanuit haar eigen eng-liberaal gedachtegoed. Dat komt soms tamelijk dom over, en bovendien zijn de bewoordingen niet zelden ronduit plat en is het boekje vergeven van seksistische opmerkingen.
De vraag dringt zich op wat Brinkman geschreven zou hebben als ze "uit idealistische overwegingen" op een reformatorische basisschool zou hebben meegelopen. Aan het eind van het boek geeft ze zelf het veelzeggende antwoord: "Meer dan ooit gruwel ik van extreme geloofsovertuigingen, of die nu christelijk, Joods of islamitisch zijn. Ik blijf er verre van. Zodra de dialoog een monoloog dreigt te worden houd ik mijn zorgvuldig gestifte lippen op elkaar."
Weinig wol
"Haram" mag dan een leesbaar boek zijn, het is ook een boek dat geschreven is door iemand die niets heeft met het islamitisch geloof. En dat merk je. Sterker is dan ook het onlangs verschenen werk van Hind Fraihi, een "gelovige moslima" die voor de Vlaamse krant Het Nieuwsblad undercover een wijk bij Brussel in trok. Helaas vervalt Fraihi in dezelfde fout: haar boek bevat veel geschreeuw, maar weinig wol. "Undercover in Klein Marokko", luidt de spannende titel, en de ondertitel doet er nog een schepje bovenop: "Achter de deuren van de radicale islam." Die titel belooft te veel.
Het is de moeilijkheid van undercoverjournalistiek. Zelf was ik vorig jaar voor deze krant een aantal weken 'ondergedoken' in de Haagse Spoorwijk, onderdeel van het roemruchte Laakkwartier. En het moet gezegd: veel dingen uit het boek van Fraihi zijn herkenbaar. Ook in Den Haag bevinden moskeeën zich soms achter anonieme gevels, ook daar kun je jongeren horen die de gewapende jihad verheerlijken. Er bevindt zich de orthodoxe as-Soennah-moskee, ondanks diens expliciete afwijzing van geweld voor ronselaars een dankbare plek om jongeren te verleiden tot radicalere huiskamerbijeenkomsten over de islam.
Maar hoe sensationeel moet je dit alles brengen? In het geheel níét sensationeel, denk ik uiteindelijk. De sterkste vorm van "meedoe-journalistiek" bestaat niet uit een sensationele stijl, maar uit sprekende feiten. In dat licht is het jammer dat Fraihi de spanning in haar verhaal vooral moet hebben van zinnen als "mijn hart klopt nog wat sneller" en "zou ze vermoeden dat ik eigenlijk journaliste ben?" Het benadrukken van haar dubbele identiteit -Fraihi doet zich voor als studente sociologie, sowieso een dubieuze manier van werken- ligt er gaandeweg het boek wel érg dik bovenop.
Salonrevolutionairen
In haar boek doet Fraihi een voorspelling die nu al deels uit lijkt te komen. Jongens uit immigratiegezinnen maken metrostations onveilig en plegen aan de lopende band diefstallen, maar meisjes -die vaak niet zomaar op straat mogen lopen- houden zich onledig met studeren. "Met een zee van tijd ontpoppen de jonge vrouwen zich langzaam maar zeker tot salonrevolutionairen", denkt Fraihi. "Het zal nog een poosje duren voordat deze islamitische intellectuele vrouwen daadwerkelijk in opstand komen, maar gistingsprocessen voor een maatschappelijke omwenteling zijn nu al intern bezig."
Die omwenteling kan des temeer werkelijkheid worden omdat de islam van oorsprong geen verbod kent op het opdoen van nieuwe kennis. Sterker nog, menig islamkenner bevestigt dat de zoektocht naar kennis binnen de islam zelfs als goddelijk bevel geldt. Alhoewel de islam heden ten dage ver lijkt weggegroeid van dat bevel -het merendeel van de moslims in West-Europa maar ook in landen als Saudi-Arabië kenmerkt zich door het afwijzen van iedere vorm van bidah of (religieuze) innovatie- ís het er wel.
Daarop wijst Mohamed Ajouaou nadrukkelijk in zijn boek "De moslim die ik ben". Ook dit is een boek van binnenuit, maar dan als verantwoording van een moslim die veel rekkelijker denkt dan zijn meeste geloofsgenoten. Het is een opluchting om, na boeken over moslims die krampachtig vasthouden aan een overvloed aan regelgeving, het verslag te lezen van een man die terug wil naar de kern. De essentie van de islam is "zelf nadenken en beslissingen nemen", aldus Ajouaou onlangs in een interview met de Nederlandse Islamitische Omroep (NIO) op 747 AM. Ajouaou schetst twee stromingen binnen de islam, een wettische en een niet-wettische. "Wij zijn een beetje wettisch aangelegd, we lijken op de Joden", vindt de theoloog en filosoof. "Maar zo wás het niet. De stroming die altijd vraagt: Mag dit en mag dat? heeft helaas gewonnen. De boeiendste fase in de islam was die waarin de Griekse filosofie werd bestudeerd. Maar Averroës was helaas de laatste islamitische filosoof."
Christenmens
De rekkelijkheid van Ajouaou moet niet verward worden met liberalisme, waarvan de populaire islamitische denker Tariq Ramadan Ajouaou valselijk beschuldigt: Ajouaou neemt de grondslagen van zijn geloof uiterst serieus. Juist daarom is zijn dissonante inbreng in het -veelstemmige- koor van islamgeluiden zo opvallend. Toch blijft de vraag knagen of het rekkelijk geloof van Ajouaou wel te combineren is met de grondbeginselen van de islam. De rekkelijkheid blijft bij hem altijd relatief, omdat het heil in de islam immers niet verkregen kan worden door plaatsvervangend lijden, maar slechts door actieve onderwerping. Om die reden staan de noties van islamitische rekkelijkheid fundamenteel tegenover de "vrijheid van een christenmens" (Luther). Díé vrijheid is het gevolg van gelovig rusten in Christus' verdiensten. Maar zelfs de meest vrije vorm van de islam zal altijd nog in het teken staan van wettische slavernij.
Het apparaat van leefregels binnen de islam dijt intussen nog immer uit, stelt Ajouaou. En inderdaad, wie orthodox-islamitische sites bezoekt, stuit al snel op de bekende vraag-en-antwoordlijstjes, die soms een duizelingwekkende omvang kunnen aannemen. Is het drinken uit kopjes waarop een pauw staat afgebeeld toegestaan? Maakt een natte droom het vasten tijdens de ramadan ongeldig? Mijn nagelschimmel gaat niet over, hoe verklaart u dat vanuit de islam?
De vraag is dus of dit wetticisme intrinsiek islamitisch is of pas in later tijden is ingebracht. Ajouaou toont zich een begaafd pleitbezorger van de laatste interpretatie. Hij heeft daarvoor wel een heel sterk argument: volgens een tamelijk onbekend detail in de geschiedenis van de islam zou de profeet Mohammed nadrukkelijk hebben verboden om zijn uitspraken en handelingen vast te leggen. "De profeet zou het risico willen vermijden dat latere moslimgeneraties bekneld raken door zijn handelingen, die hij zelf nooit als maat of richtlijn zou hebben bedoeld", aldus Ajouaou in zijn boek.
Als dat zo is, kan een dergelijk verbod in theorie de complete islam op zijn kop zetten. Voor de concrete levensstijl van een moslim is namelijk niet de Koran van het zwaarste gewicht, maar de hadith - de uitspraken en handelingen van de profeet. Die navolging gaat zelfs zo ver dat orthodoxe salafisten hun tanden alleen poetsen met een boomwortel: de profeet had immers ook geen tandenborstel tot zijn beschikking.
Ajouaou wijst op het gevaar dat de hadith de moslimjeugd richting radicalisme kan sturen. "Het wordt hoog tijd dat de islamitische gemeenschap haar verantwoordelijkheid neemt en hierover een discussie in gang zet", vindt hij. Een oproep die uit zijn mond in elk geval eerder navolging zal krijgen dan uit de mond van een Hollander die wel spreekt "over" maar niet spreekt "vanuit".
N.a.v. "Als sluiers vallen. Vrouwenportretten", door Nadia Dala; uitg. Houtekiet, Antwerpen, 2005; ISBN 90 5240 8343; 184 blz.; 17,95.
"Moslima's. Emancipatie achter de dijken", door Ceylan Pektas-Weber; uitg. Bulaaq, Amsterdam, 2006; ISBN 90 5460 1205; 256 blz.; 18,50.
"Haram. Uit het dagelijks leven op een islamitische school", door Fenny Brinkman; uitg. Balans, Amsterdam, 2005; ISBN 90 5018 694 7; 125 blz.; 12,50.
"Undercover in Klein-Marokko. Achter de gesloten deuren van de radicale islam", door Hind Fraihi; uitg. Umco, Baarn, 2006; ISBN 90 8669 006 8; 176 blz.; 14,90.
"De moslim die ik ben. Notities over een rekkelijk geloof", door Mohamed Ajouaou; uitg. Bulaaq, Amsterdam, 2006; ISBN 90 5460 119 1; 176 blz.; 14,90.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 12 april 2006
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van woensdag 12 april 2006
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's