De spiegel klopte wel
"Het lege testament" leeft nog altijd
"Het lege testament", zo luidde de titel van zijn doctoraalscriptie - een onderzoek onder jonge kerkverlaters. Het was misschien wel door die titel, zegt Piet van der Ploeg achteraf, dat de studie zó veel losmaakte. "Men wist wat er aan de hand was." Twintig jaar later toont hij zich sceptisch over zijn scriptie. "Maar de spiegel klopte wel."
Nog altijd heeft hij de "dozen vol" brieven, krantenknipsels en tijdschriftartikelen op zolder staan. En ook nu nog krijgt hij wel studenten, "vooral uit bevindelijk gereformeerde hoek", die hem aanspreken op "Het lege testament".
Dat zijn onderzoek, waarop hij in 1985 afstudeerde aan de Rijksuniversiteit Groningen, zo'n stroom aan reacties zou ontketenen, had hij nooit verwacht, zegt dr. Van der Ploeg (46) op zijn werkkamer in het Martinus J. Langeveldgebouw van de Universiteit Utrecht - waaraan hij als hoofddocent pedagogiek is verbonden. "Ik had ook niet verwacht dat de conclusies die ik had getrokken zo traumatiserend zouden zijn. Mensen waren boos, verdrietig. Ik heb in die tijd heel wat presentaties gehouden en brieven moeten beantwoorden. En eigenlijk vond ik het allemaal maar aanstellerij. Want in mijn ogen waren mijn conclusies zo volstrekt voor de hand liggend dat ik dacht dat iedereen die wel had kunnen trekken."
Onafhankelijk
Aanleiding tot zijn onderzoek was een vraag van het jeugd- en jongerenpastoraat, een classicale commissie van de (synodaal) gereformeerde kerk in Groningen. Deze "zat met het gegeven dat de kerk de aansluiting mist met -vooral zelfstandig wonende- jongeren", aldus Van der Ploeg in "Het lege testament" (dat in boekvorm verscheen bij uitgeverij Wever). De commissie wendde zich tot dr. B. P. Hofstede, wetenschappelijk hoofdmedewerker in de godsdienstsociologie aan de theologische faculteit in Groningen. Haar vraag was: "Wat is er gaande tussen kerk en jongeren?" Dr. Hofstede speelde het verzoek aan Van der Ploeg door en bracht hem in contact met de commissie.
Het onderwerp als zodanig sprak hem "onmiddellijk aan", zegt Van der Ploeg. "Maar een onderzoek daarnaar ten behoeve van de kerk, sprak mij allerminst aan."
Uiteindelijk werd besloten dat de student godsdienstsociologie, zelf kerkverlater, zijn onderzoek mocht uitvoeren "zonder enige vorm van afhankelijkheid van, verbondenheid met of verantwoordelijkheid tegenover" de commissie.
In de maanden daarop interviewde hij zestien jongeren tussen de 16 en 25 jaar (negen mannen, zeven vrouwen) die zich hadden "onttrokken aan de gemeenschap der Gereformeerde Kerk." Deze interviews nam hij min of meer integraal op in het eerste deel van "Het lege testament" (zie kader). In het tweede deel onderwierp hij ze aan een analyse.
Mythe
Op 18 mei 1985 publiceerde Piet van der Ploeg de voornaamste resultaten van zijn onderzoek in dagblad Trouw - toen nog behoorlijk diep verworteld in de gereformeerde wereld. "De kerk? Daar had je gewoon niks aan", luidde de kop boven zijn artikel. Een uitspraak van een van de geïnterviewden.
Het is een "misvatting" dat kerkverlating een jongerenprobleem is, zo betoogde de Groningse theoloog. "Er is niet zozeer iets aan de hand met de jongeren of tussen kerk en jongeren. Er is iets aan de hand met de kerk zelf, met het gereformeerd zijn van de andere generaties. Het eigenlijke probleem is de afnemende inhoud van de gereformeerdheid onder de gereformeerden (in dit verband gebruikte hij het woord binnenkerkelijke secularisatie; red.)."
Het jongerenprobleem van de kerk is "een mythe", stelde Van der Ploeg. Het enige verschil tussen kerkverlaters en hun ouders is dat de laatsten de buitenkant -vormen, regels, instituties- nog intact houden.
Twee dagen later verscheen in hetzelfde dagblad een reactie van prof. G. Dekker, godsdienstsocioloog aan de Vrije Universiteit. Deze plaatste kritische kanttekeningen bij Van der Ploegs conclusies, onder de kop "Antwoord van Van der Ploeg aan ouders, kerk en kerkverlaters niet verantwoord". In de ogen van prof. Dekker legde Van der Ploeg de schuld te veel bij de ouders, bij de opvoeding, en had hij te weinig oog voor "krachten in de samenleving die sterker zijn dan wij met onze opvoedingsactiviteiten de baas kunnen", de secularisatie bijvoorbeeld.
"Trouw was bang voor de effecten van mijn bijdrage", zegt Van der Ploeg twintig jaar later. "Daarom mocht ik die niet zonder meer publiceren. Nee, er moest én een toelichting bijkomen van mijn begeleider, dr. Hofstede, én meteen een reactie op volgen van prof. Dekker. Dekker moest de onrust die er in de achterban zou ontstaan, bezweren. Hij moest schrijven dat het niet de schuld van de ouders was, zeg maar."
Spiegel
Achteraf begrijpt hij het allemaal wel een beetje. "Maar op dat moment was ik behoorlijk verongelijkt. Ik had nota bene een stuk in de krant mogen schrijven, en dan reageert prof. Dekker zo uit de hoogte. Geen woord van waardering, niks. Van dik hout zaagt men planken. Achteraf denk ik: Mijn conclusies wáren ook wel een beetje te zwartwit, te ongenuanceerd. Maar toen wilde ik de kerk een soort spiegel voorhouden."
Door de jaren heen is hij zijn onderzoek steeds verder gaan relativeren, zegt Van der Ploeg. Daarbij speelde ook zijn overstap van de theologie naar de sociale wetenschappen een rol. "Er valt, zeker als het gaat om de gebruikte methode, wel wat op het onderzoek af te dingen. De interviews bijvoorbeeld ik had ze zelf wel kunnen verzinnen. Achteraf hadden ze ook veel dieper moeten gaan. Hetzelfde kan trouwens gezegd worden van de interviews in "Gewoonweg gereformeerd", het onderzoek dat op "Het lege testament" volgde. Nee, ik geloof dat het zo niet had gemoeten. Tegelijk zeg ik: De spiegel klopte wel."
Zou een betere onderzoeksopzet tot heel andere resultaten hebben geleid?
"Het zou geen gunstiger beeld hebben opgeleverd, wel een realistischer beeld. Wat ik bedoel, is eigenlijk: ik had "Het lege testament" kunnen schrijven zonder de interviews. Overigens, laatst sprak ik iemand die in de jaren tachtig tegen me had gezegd: "Piet, het is allemaal onzin wat je in je boek schrijft. Je onderzoek deugt methodisch gewoon niet." Maar toen ik hem daaraan herinnerde en zei dat ik het met hem eens was, zei hij: Maar je hebt wel gelijk gehad."
Hoe verklaart u het dat kerkleden zo emotioneel reageerden?
"Men wilde er niet aan. Mensen zagen dat de kerken leegliepen, dat jongeren wegbleven, en toch wilden zij het niet zien. Achteraf denk ik ook wel dat ik me in die tijd wat, laat ik zeggen, pastoraler had moeten opstellen. Als ik ergens een lezing gaf, zaten ouders van kerkverlaters soms te huilen in de zaal. Ik had daar geen oog voor, vond het zelfs onzin, en dramde maar door. Maar ik had gewoon geen enkele binding meer met de kerk."
Vorm zonder inhoud
"Ook in de rechterflank van de gereformeerde gezindte verschenen reacties op "Het lege testament". "Wanneer we uit de studie van Van der Ploeg één ding kunnen leren", schreef "W. v. G." in het Gereformeerd Weekblad, "dan is dat wel dat de Gereformeerde Kerken jonge mensen hebben verloren omdat ze -naar hun zeggen- opgevoed zijn bij een vorm zonder inhoud. In hoeverre dat juist is kunnen wij moeilijk beoordelen. Maar laten wij met dat gegeven wèl onze winst doen."
Vergelijkbare opmerkingen maakte J. H. Mauritz in Daniël, het jongerenblad van de Gereformeerde Gemeenten, onder het kopje "Ook jongeren uit onze gezinnen verlaten de kerk". Wel constateerde hij dat er "fundamentele verschillen" waren tussen "de kerkelijke situatie in de Gereformeerde Kerken en het geestelijk klimaat in onze gemeenten. In de Gereformeerde Kerken is het geloven veelal een automatisme geworden. Daarentegen wordt in onze gemeenten veel meer de nadruk gelegd op de noodzaak van bekering en wedergeboorte."
Ook Van der Ploeg denkt dat er verschillen zijn tussen de bevindelijk gereformeerde groepering en, eens, de Gereformeerde Kerken. "Ik ken de groepering niet goed, heb er misschien een te positief beeld van, maar ik denk inderdaad dat de omstandigheden anders zijn. Ik merk dat ook bij studenten uit deze kring. Ze denken vaak in termen van wij-zij. Wij, een kleine minderheid, tegenover de wereld. Zo was dat bij ons niet. Wij waren gereformeerd, stemden ARP, maar die tegenstelling met de seculiere wereld was er bij ons toch niet meer, net zo min als in de rooms-katholieke zuil, of de hervormde.
Ik denk dat mensen uit bevindelijk gereformeerde kring ook meer een strijd, een worstelingsproces doormaken voordat ze de kerk verlaten. Dat dacht men in de Gereformeerde Kerken overigens ook, maar daar was het echt niet zo."
Ook in bevindelijk gereformeerde kring is van zo'n worstelingsproces bepaald niet altijd sprake.
"Misschien heb ik inderdaad een ideaalbeeld van deze groepering."
Hoe houden de reformatorische kerken hun jongeren erbij?
"Indertijd heb ik ook lezingen mogen verzorgen voor vrijgemaakten. Dan werd me dezelfde vraag gesteld: "Hoe voorkomen we dat onze jongeren afhaken?" En dan verwachtte men dat ik het advies zou geven: Je moet moderniseren, bandje erbij en zo. Maar ik zei: Jullie moeten de ramen sluiten en de deuren dichtdoen.
En als bevindelijk gereformeerden me nu dezelfde vraag zouden stellen, zou ik hetzelfde antwoord geven. Niks popgroepen in de kerk, niks de jongeren naar de mond praten. Anders zijn, de confrontatie aangaan. Want ga je je als kerk aanpassen aan de cultuur, dan graaf je je eigen graf. En misschien haken mensen dan af. Maar volgens mij is godsdienst nooit een kwestie van omvang geweest."
Hebt u ooit overwogen om terug te keren naar de kerk?
"Nee. Maar dat heeft er misschien ook mee te maken dat ik nooit het gevoel heb gehad dat ik er echt geweest ben. Ik ging omdat mijn vader en moeder gingen. Nee, zo heel af en toe kom ik nog wel eens in de kerk, maar ik vind het er echt verschrikkelijk. Laatst ben ik nog weer eens mee geweest naar een gereformeerde kerk ergens in Groningen. Toen ik 16, 17 jaar was, zat het daar nog vol. De dominees die er kwamen, hadden nog een bepaalde status, en nog wat te vertellen ook. Maar toen ik er pas weer kwam, zat er nog een handjevol mensen. De kerk zag er haveloos uit en de dominee leek wel een soort welzijnswerker, met een zalvend, zoet verhaal. Nee, de kerk is aan mij niet besteed - nu nog minder dan vroeger."
En het christelijk geloof?
"Ik begrijp de zin van godsdienst nu beter dan toen ik jong was. Je moet een jaar of 35, 40 worden om echt in te zien, te voelen wat de problemen en zorgen zijn waarop het geloof voor sommigen een antwoord is. Vroeger kon ik eindeloos discussiëren over zonde en vergeving. Nu voel ik me bij zo'n discussie veel existentiëler betrokken."
Dit is het tweede deel in een achtdelige serie over kerkverlating. Morgen deel 3.
KADER
Uitspraken van jonge kerkverlaters
Bij de meeste jongeren die Van der Ploeg voor zijn onderzoek interviewde, werd thuis (bijna) nooit gesproken over kerk en geloof. Hieronder een enkel citaat uit "Het lege testament":
"Zondags na de kerk werd er een beetje gepraat over wie er wel was en wie niet. Maar niet echt over het geloof zelf."
"Er werd sowieso niet veel over dit soort dingen gepraat, zeg maar nooit."
"Er werd Bijbelgelezen en zo, maar niet over gepraat."
"Op een gegeven moment heeft elke huisvader een geijkt gebed. Zodra een kind dat mee kan murmelen, is de waarde ervan weg. Het is alleen maar gebaseerd op gewoonte."
"Ik ging van m'n achtste tot m'n veertiende elke zondag mee naar de kerk. Helemaal in het begin twee keer, later één keer. Daarna sloeg ik het wel eens over."
"Zondagsmorgens naar de kerk, dat heeft me nooit zo getrokken () Nee, ik heb me er nooit voor geïnteresseerd, voor die hele kerk niet. En later vond ik het gewoon flauwekul."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 2005
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 2005
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's