Luther wees de keurvorst op een enorme relikwie
Reformator veroordeelde verzameling 'heilige' voorwerpen van Frederik scherp
Een enorme verzameling relikwieën was in het bezit van de Duitse keurvorst Frederik de Wijze. Veel moeite had hij zich getroost om allerlei heilige voorwerpen bij elkaar te krijgen, een enorm kapitaal had het hem gekost. Maar de grootste en de kostbaarste relikwie kwam voor niets in zijn bezit.
Was het toeval dat Maarten Luther op 31 oktober 1517 juist de deur van de slotkapel van Wittenberg uitkoos om zijn stellingen aan te slaan? Dat ligt niet voor de hand. Zeker, Luther kon zeer impulsief zijn, en hij zou de slotkapel gekozen kunnen hebben omdat die het meest dichtbij was. Aan de andere kant was hij in dit soort zaken juist erg bedachtzaam. Daarom lijkt het wel opzet dat hij juist naar de slotkapel van Wittenberg ging, omdat hij zich in veel stellingen tegen de aflaathandel keerde. Want in deze kerk waren veel aflaten te verkrijgen, om de eenvoudige reden dat er veel relikwieën in bewaard werden.
Het was Frederik de Wijze (1465-1525), de keurvorst van Saksen, die ze bij elkaar had gebracht. Veel moeite had hij zich ervoor getroost. Hij was er zelfs voor naar Israël gereisd. Daar had hij heel wat heilige voorwerpen vandaan gehaald. Maar ook anderszins spaarde hij geen kosten om de beste exemplaren te krijgen. Het werd een grote verzameling. Liefst 5005 relieken waren tenslotte in zijn bezit. Al met al was deze collectie goed voor bijna 2 miljoen jaren aflaat. Luther, die hoogleraar was aan de door Frederik de Wijze gestichte universiteit van Wittenberg, was hiervan ongetwijfeld op de hoogte.
De verering van de relikwieën had een grote vlucht genomen in het begin van de zestiende eeuw. Aanvankelijk, in de eerste eeuwen, werden alleen de graven van de martelaren vereerd. Later ontstond het gebruik om kerken boven martelaarsgraven te bouwen. Vervolgens kwam het tot het voorschrift dat iedere kerk minstens één martelaarsrelikwie moest bezitten. Het leidde tot een jacht op overblijfselen van heiligen. En dat gaf weer aanleiding tot stuitende taferelen, want men ging hun lijken opgraven om die te verdelen. Een nieuwe fase trad in toen aan de verering van de relikwieën een aflaat voor vergeving van zonden werd gekoppeld.
Frederik de Wijze heeft hierop ingespeeld. Luther daarentegen was er fel tegen, zoals kan blijken uit bijvoorbeeld zijn zesendertigste stelling aan de deur van de kerk te Wittenberg: "Iedere christen die oprecht berouw over zijn zonden gevoelt, heeft volledige vergeving van straf en schuld, die hem ook zonder aflaatbrieven toekomt."
Brief
Luther heeft tegenover Frederik de Wijze niet gezwegen over het verkeerde van de relikwieënverering.Dat deed hij al niet in 1517. Heel heftig zou hij zich uiten in 1523 toen hij over de verzameling van de vorst opmerkte dat Frederik die in naam "van alle heiligen of veelmeer van alle duivelen" gebruikt had tot een winstgevend zaakje.
Toch was het dezelfde Luther die zijn keurvorst in 1522 op een enorme relikwie wees, de grootste die hij ooit ontvangen kon: geen splinters, maar het hele kruis.
Dat gebeurde vanuit de Wartburg, waarin Luther zich na de rijksdag van Worms had teruggetrokken. Keurvorst Frederik was een van de weinigen, die van zijn verblijf daar op de hoogte was. Luther wilde echter niet in de Wartburg blijven, want het liep in Wittenberg zonder hem mis. Daarom besloot hij om terug te keren. Hoe gevaarlijk ook, gezien de rijksban, die over hem was uitgesproken; zijn aanwezigheid was gewenst. Onbevreesd schreef hij daarop een brief aan de keurvorst, waarin hij Frederik, die het voorzichtiger vond als hij wegbleef, aan het slot meedeelde: "Ik hoop zelf, zo God wil, gauw thuis te zijn. Uw vorstelijke Hoogheid behoeft zich voor mij niet bezorgd te maken."
Kruis
Luther wist dat zijn komst de keurvorst veel moeite zou bezorgen. Hij wist dat Frederik tegenstand zou ondervinden omdat hij de verkondiging van het Evangelie steunde. Daarom had Luther nog een boodschap in zijn brief en die spitste hij toe op de relikwieënverzameling van Frederik. En dat nu eens niet afbrekend, maar opbouwend. Dit kreeg Frederik de Wijze te lezen: "Genade en geluk van God de Vader met uw nieuwe, heilige relikwie! Met deze groet kom ik, in plaats van met een beleefdheidsformule, ditmaal tot u, mijn genadigste heer. Uw vorstelijke Hoogheid heeft nu vele jaren lang in alle landen naar relikwieën laten speuren - nu heeft God de wens van Uw vorstelijke Hoogheid verhoord en u zonder enige kosten of moeite een heel kruis thuis gestuurd, met spijkers, speren en gesels erbij. Nog eens: genade en geluk van God met die nieuwe relikwie! Uw vorstelijke Hoogheid moet er maar niet bang voor zijn, maar strekke de armen er rustig op uit en late de spijkers diep doordringen, ja danke God ervoor met een blij hart."
Losgemaakt
Heeft Frederik de Wijze de raad van de hervormer opgevolgd? Dit is zeker: hij heeft zich nooit van Luther afgekeerd. Altijd is hij hem blijven steun en, hoe veel problemen hij zich hiermee ook op de hals haalde. Verder weten we dat Frederik in het jaar 1522, het jaar van Luthers brief -mogelijk als gevolg van die brief- gestopt is met de uitbreiding van zijn relikwieënverzameling. Maar veel blijft onduidelijk over Frederik de Wijze. Tot zijn sterven. Toen gaf de man, die zich zelden over zichzelf uitliet, er openlijk getuigenis van dat hij was losgemaakt van het oude rooms-katholieke geloof. En dus niet alleen was losgemaakt van dat oude geloof, maar ook van zijn relikwieënverzameling. Een ander kruis was hem thuis gestuurd. Hij heeft er God voor gedankt met een blij hart.
Wartburg, 1522
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 oktober 2001
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 oktober 2001
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's