Zin en onzin van spellingwijziging
Slechts de onvoorspelbaarheid van de politiek veroorzaakt problemen
Op 11 juni 1994 was de enigszins gefrustreerde spellingcommissie-Geerts aan het woord tijdens het spellingcongres in de aula van de Katholieke Universiteit Nijmegen. De commissie gaf een toelichting op haar voorstellen, die overigens maar gedeeltelijk werden aanvaard. Een jaar na de invoering van de nieuwe spellingregels is kennisneming van de gebundelde bijdragen aan het congres de moeite waard.
Voor de congresbezoeker G. C. Molewijk zijn al die spellingvoorstellen en -wijzigingen niet nodig, althans, dat blijkt uit de veelzeggende titel van zijn boek ”Spellingverandering van zin naar onzin (1200-heden)”. Waren de voorstellen van de spellingcommissie onder leiding van professor G. Geerts onzin? Uit de bundel ”De Spellingcommissie aan het woord” wordt het tegendeel duidelijk.
De commissie-Geerts kreeg de publieke opinie tegen, toen de Volkskrant melding maakte van uitgelekte spellingvoorstellen in een bericht onder de titel ”Volgens de Taalunie schrijf je ginekoloog zo”. Het was niet alleen de publieke opinie die de commissie weinig succesvol maakte. Geerts geeft in de eerste bijdrage aan de bundel de gang van zaken rond de besluitvorming en het jongste spellingdebat weer. Het Comité van Ministers vond het voor een betere regeling van de bastaardwoorden gewenst dat de commissie zou nadenken over de voor- en nadelen van de opwaardering van de voorkeurspelling. De commissie schreef een notitie met de volgende conclusie: „Opwaardering tot de enige toegelaten spelling lijkt ons absoluut uitgesloten. Er zijn grote inconsequenties in de huidige voorkeurspelling”. Geerts schrijft naar aanleiding van deze kwestie: „Waarschijnlijk heeft de commissie daarmee toen al haar eigen doodvonnis getekend”. De Taaiadviescommissie, die de taak van de commissie-Geerts overnam, had minder moeite met de opwaardering van de voorkeurspelling, zodat de inconsequenties nog volop aanwezig zijn in de nieuwe spelling (bijvoorbeeld vacant tegenover vakantie en lokaal tegenover locatie).
Vrije tijd
De bijdrage van Geerts biedt een goed beeld van de voorgeschiedenis van de jongste spellinewijziging. De toonzetting is -en dat is begrijpelijk voor iemand die zo nauw bij het proces betrokken is geweest- soms cynisch: „Een product waaraan slechts negen wetenschappers in hun vrije tijd nebben gewerkt en dat de opdrachtgevers nauwelijks iets heeft gekost kan zonder bezwaar en zonder scrupules worden weggelachen, zeker als de vooroordelen kunnen worden bevestigd dat ‘men’ er geen behoefte aan heeft en dat gebruikmaking ervan ontzettend veel geld zou kosten”.
De spellingcommissie moest ook aardacht besteden aan de diakritische tekens: de apostrof, het trema en het liggende streepje. Belangrijk, zeker als men bedenkt dat ongeveer een kwart van de officiële Nederlandse spellingregels de diakritische tekens tot onderwerp heeft. Johan Zuidema probeert in zijn bijdrage aan te geven dat de voorstellen van de commissie echt vernieuwend zijn. De oude regels zijn terug te voeren op de functie ”scheiden-enverbinden”: het koppelteken koppelt niet alleen, maar deelt ook en het deelteken deelt niet alleen, maar koppelt ook. De nieuwe regels gaan uit van een variatie aan functies van de tekens in de tekst. Vincent van Heuven gaat in een aparte bijdrage nog in op het trema.
De regeling van de bastaardwoorden was ook een onderdeel van de opdracht aan de spellingcommissie. Diverse arrikelen besteden hier aandacht aan. Allereerst waagt Vincent van Heuven een poging de categorie bastaardwoorden te begrenzen. Anneke Neijt gaat evenals Sera de Vriendt in op de schrijfwijze van de bastaardwoorden in relatie tot hun oorspronkelijke taal.
De voorstellen over de tussenletters - s- en -e(n)- zijn aanvaard door het Comité van Ministers. De Schutter behandelt de achtergronden van en de overwegingen bij deze succesvolle voorstellen. Hij constateert dat de voorstellen nauwelijks geleid hebben tot andere spellingbeelden. Dat was ook de bedoeling. Het gevolg daarvan is dat de regelgeving een stuk ingewikkelder geworden is, maar dat „is de tol die voor maatschappelijke aanvaardbaarheid betaald dient te worden”. De bundel biedt ons een blik in de taalkundige keuken van een spellingcommissie. Iris Roggema schreef namens de congrescommissie: „Niet de dubbelspellingen uit de Woordenlijst veroorzaken spellingproblemen, maar de tegenstrijdigheid en onvoorspelbaarheid van de spellingpolitiek”. Het had een door Molewijk geschreven zin kunnen zijn.
In zijn boek ”Spellingverandering van zin naar onzin (1200-heden)” trekt hij ten strijde tegen overheidsbemoeienis in spellingkwesties. Het boek pretendeert een historisch overzicht te bieden van wat er in de periode 1200 tot heden met onze spelling is gebeurd en vooral hoe de mens zich ten opzichte van haar heeft gedragen. Globaal houdt Molewijk de volgende chronologie aan: „Vanaf 1200 wordt onze taal geschreven, vanaf 1550 wordt er ruzie gemaakt over hóe onze taal moet worden geschreven, vanaf 1804 (het jaar waarin de spelling voor het eerst werd vastgelegd) zijn die ruzies verhevigd, vanaf 1864 zijn de ruzies in Vlaanderen grotendeels gestaakt maar in Nederland voortgezet, en sedert 1891 worden er in Nederland zelfs heuse spellingoorlogen uitgevochten”.
Spellingkrachten
De schrijver baseert zich vooral op een aantal recente taalkundige studies. Verder maakt hij gebruik van boeken, brochures, redevoeringen, rapporten en artikelen van spellingveranderaars. Hij behoefde ter voorbereiding van het boek trouwens niet alles te lezen: „In vrijwel geen enkel boek of artikel treffen we namelijk nieuwe gedachten aan (...). In heel veel artikelen staat eigenlijk niets”. Historische volledigheid heeft de schrijver niet nagestreefd. Kern is voor hem: wat doet de spelling uit zichzelf, wat doen en willen de spellingveranderaars, wat doen en willen hun tegenstanders en wat zijn de gebruikte argumenten waard.
De Nederlandse spelling is in de loop der eeuwen min of meer spontaan gevormd. Mensen hebben voortdurend keuzes gemaakt. De spellingkeuzes zijn volgens de schrijver beïnvloed door drie op de achtergrond werkzame spellingkrachten. De behandeling daarvan bepaalt trouwens voor een groot gedeelte de structuur van het boek. Het spellingconservatisme verzet zich tegen iedere verandering in de spelling. Het spellingregulisme is de wens de standaardtaal te cultiveren en van een norm te voorzien.
Met horten en stoten reguleerde de spelling zichzelf in de periode 1200-1800. De winnende varianten zijn in de negentiende eeuw vastgelegd door, zoals Molewijk ze noemt, serieuze spellingwerkers als Adriaan Kluit, Matthijs Siegenbeek, L. A. te Winkel en Matthias de Vries. Van die regulerende werking geeft Molewijk het woord thuis als voorbeeld. De varianten t’huys, thuys, t’huis legden het af tegen de vorm thuis. „Wanneer de mensheid slechts uit logisch denkende mensen had bestaan, waren na de overwinning van het regulisme alle spellingtwisten uitgedoofd”.
Siegenbeek
Helaas, nadat de spelling enigszins gestandaardiseerd was, kwamen er mensen die telkens iets wilden veranderen aan de spelling. Die kracht noemt de schrijver het spellingcontraminisme. Het kenmerkende van die kracht is dat, nodig of onnodig, altijd spellingvoorstellen worden gedaan. Het zijn voorstellen van mensen bij wie de ontwerpdrift een soort dwangneurose is. Ze olijven knutselen, zoals schooljongens eindeloos kunnen knutselen aan hun bromfiets, terwijl daar niets aan mankeert.
Spellingwetenschap bestaat volgens de schrijver niet. Echte taalkundigen zeggen tenslotte ook dat de spelling niets met de taal te maken heeft. Het verschijnsel spelling wordt door Molewijk kort toegelicht voordat hij begint aan zijn historisch overzicht. In de Middeleeuwen waren spellingproblemen niet aan de orde. De eerste spellingstrijd begon in de periode 1550 tot 1804. Spellingvoorstellen uit die tijd moesten echter niet gezien worden als knutselarij, maar als het serieus werken aan een nog niet bestaande norm.
De eenheid in de spelling kwam tot stand door het werk van Siegenbeek. Molewijk steekt zijn waardering voor Siegenbeek niet onder stoelen of banken. Bilderdijk dacht er anders over:
Het onbedwongen hart en ’t redenlijk verstand Moest bukken in de Spraak; voor Siegenbeekschen band.
In de negentiende eeuw kwam „de zegepraal van het spellingregulisme”. De periode 1891 tot 1940 kenmerkte zich echter door de structurele inzet van de derde kracht: het spellingcontraminisme. In 1891 publiceerde de hbs-leraar R. A. Kollewijn zijn artikel ”Onze lastige spelling. Een voorstel tot vereenvoudiging”. Een groot deel van zijn voorstellen werd overgenomen in de spelling-Marchant (1934). Met enige wijzigingen kwam die spelling onder invloed van de oud-minister van onderwijs Bolkestein terecht in de Spellingwet van 1947.
De twintigste eeuw kenmerkt zich door eindeloos veel debatten over de spelling. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is men met een nimmer aflatende ijver bezig geweest met de spelling. Vandaar dat de helft van Molewijks boek gewijd is aan de periode van spellingchaos en knutselarij.
Gelovigen
”Spellingverandering van zin naar onzin”, dat helaas ontsierd wordt door spelfouten (of zetfouten?), geeft een schat aan informatie over de meest uitlopende spellingkwesties. De schrijver is in staat om over de taaie discussies een boeiend boek te schrijven. Dat heeft enerzijds te maken met het anekdotische karakter van het boek en anderzijds met de emotionele betrokkenheid van de schrijver bij zijn onderwerp. Het is geen wetenschappelijk werk. Dat hangt waarschijnlijk samen met zijn opvatting dat wetenschap en spelling niets met elkaar te maken hebben. Daar verschillen de meningen nogal over. Ook al zou spelling niets met wetenschap te maken hebben, dan nog moet het mogelijk zijn een wetenschappelijk verantwoord historisch overzicht te geven van de spellingontwikkeling.
Het boek wemelt verder van de ongenuanceerde en sterk relativerende opmerkingen. Spellingveranderaars worden spellinggelovigen genoemd, die primair door dromen, obsessies en verzinsels worden voortgestuwd. Een impliciet vooroordeel over gelovigen? Spellingveranderaars zijn volgens Molewijk net zo hardnekkig als leden van een religieuze groep (Jehova’s getuigen) die bij ons blijven aanbellen met verhalen dat de mensheid pas 4000 jaar voor Christus is geschapen. In de Middeleeuwen was er geen spellingoorlog. „Wie sterker door de theologie dan door zijn eigen dialect is gefascineerd, formuleert eerder standpunten over engelen dan over spelling”. Zulke vergelijkingen en opmerkingen zijn discutabel. De auteur gaat trouwens in zijn enthousiasme over het eigen gelijk soms te ver en dat is niet bevorderlijk voor de evenwichtige historische beschrijving.
Molewijk legt de nadruk op de spontane ontwikkeling van de spelling en wijst op het willekeurige karakter van veel wijzigingsvoorstellen. Zijn benadering is misschien niet in alle opzichten evenwichtig. In essentie heelt hij toch gelijk. De jongste spellingwijziging is daar een voorbeeld van.
N.a.v ”De Spellingcommissie aan het woord”, door Anneke Neijt e.a.! uitg. SDU, Den Haag ISBN 9012081475; 165 bkz; ƒ 29,90. ”Spellingverandering van zin naar onzin (1200-heden)” door G. C. Molewijk; SDU, Den Haag; ISBN 9012068525! 582 blz.; ƒ 89,90.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1997
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1997
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's