Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de ruisende kuil

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de ruisende kuil

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Hij heeft mij uit een ruisende kuil, uit modderig slijk opgehaald”.

Psalm 40:3a

David mag in deze Psalm een ogenblik terugzien. Terugzien op zijn leven, terugzien op de weg die de Heere met hem heeft willen houden. Als God een mens laat terugzien, een terugleiding geeft, dan kan het niet anders of de mens wordt bij zijn afkomst bepaald. God laat hem of haar dan zien wie en wat de mens was. Zijn vorige staat en toestand komen weer helder voor ogen.

Ook na ontvangen genade wordt Gods volk bij tijden en ogenblikken teruggeleid in zijn ellendestaat, ja, bij zijn doodstaat bij vernieuwing bepaald. Wat werd er een benauwdheid geboren toen God hen voor het eerst hun verlorenheid deed inleven. Wat een roepen en kermen om genade en verlossing. Wat een uitzien en verlangen of het God nog mocht behagen naar hen om te zien. In vers 2 lezen we: „Ik heb den-HEERE lang verwacht”. In de berijmde Psalm staat erbij: „in mijnen druk”.

Daar was druk en benauwdheid. En vanuit die benauwdheid, uit de diepten der ellenden, werd geroepen. Het wonder voor zo’n hulpeloze ziel was: Hij heeft Zich tot mij geneigd en mijn geroep gehoord. God neigt Zijn oor voor en tot de klachten van zulke tobbers en zuchters. En al denken wij dat God het niet hoort en al fluistert de satan ons dat in, David mocht weten met ai Gods volk: God hoort en verhoort. Hij verlost en redt Want Hij hoort het geroep van Zijn ellendigen.

Leert Gods Woord ons niet „Deze ellendige riep, en de HEERE hoorde; en Mij verloste hem uit al zijn benauwdheden”. Och, dat een arme ziel er nog eens moed en troost uit mocht putten.

David wist waar hij vandaan kwam, uit een ruisende kuil! Een ruisende kuil met modderig slijk. Daar was hij uitgehaald. En had God hem daar niet uitgehaald, dan was hij daar omgekomen, weggezakt in de modder, gestikt Moe was David daar dan ingekomen? Wel, die ruisende kuil met modderig slijk is een beeld van onze staat van zonde en ellende waarin we terechtgekomen zijn door onze diepe val in ons aller verbondshoofd Adam. En onze val is eigen schuld!

Wegzakken, wegzinken, omkomen in je armoe en ellende is eigen schuld. Maar wie dat ziet, voelt en ervaart, begint te roepen: Gena, o God, gena! Verlos mij, red mij! Heere, help mij, want ik verga! Omkomen is sterven; en onbekeerd en onverzoend sterven, is verloren gaan. Dat was Davids toestand voordat God naar hem omzag en hem aangreep om hem eruit te halen.

Dit zullen al Gods kinderen moeten erkennen: Mijn staat voor God was een verloren staat, ik was verdoemelijk voor God. Als Hij niet naar mij had omgezien, dan was ik weggezakt, omgekomen, reddeloos verloren geweest De toestand in de ruisende kuil was hopeloos. Hoe meer je werkt om eruit te komen, des te verder je wegzinkt Modder geeft geen houvast, eruit opklimmen is onmogelijk. Geliefden, ziet u het beeld van een gevallen zondaar in zijn ellendestaat? Alle pogingen om zichzelf te verlossen baten niet!

Zij moeten verlost worden door een Ander. Alleen Gods almachtige genade redt van de dood. Er moet er Eén afdalen in de kuil. Of er moet er Eén in Zijn nederbuigende goedheid een hand uitsteken Die ons aangrijpt, vastpakt en vasthoudt en ons eruit trekt.

De hulp moet van Boven komen. Een mens kan wel vallen, maar niet weer opstaan. Onze zondeval is een dodelijke val. We hebben ons in het duister gezondigd en we kunnen het nooit meer licht maken! Is dat uw smartelijke beleving al eens geworden? Heeft dat niet het besef gewekt dat het van uw kant dan hopeloos is, ja, een verloren zaak? Is er toen niet een roepen geboren uit de diepte?

Maar ach, zegt er een, allemaal waar, maar daarmee was ik nog niet verlost! Nee, want alleen als Gods koorden van goedertierenheid en barmhartigheid om ons heen worden geslagen en de Heere ons optrekt en eruit trekt en ons vaste grond onder de voeten geeft, ja dan, dan mag ik weten en zeggen: „En Mij heeft mij uit een ruisende kuil, uit modderig slijk opgehaald!”

O, wat een wonder, wat een goedertierenheid en goedheid Gods, want daar had ik geen recht op, dat had ik niet verdiend. Moe is het toch mogelijk dat God naar zulk een diep gevallen mensenkind heeft omgezien? Naar recht had God aan hem voorbij kunnen gaan. God zou geen onrecht doen als Mij mij liet liggen in mijn verlorenheid. Als ik voor eeuwig moest wegzinken in die ruisende kuil van doem en vloek, in de afgronden der hel.

Bent u daar wel eens terechtgekomen? Op die plaats waar de zondaar zegt „Heere, U bent eeuwig vrij van mijn bloed; dat ik verloren lig en verloren ga. Is eigen schuld!”

Geliefden, daar komt een onbekeerde zondaar nooit Weet u wie daar wel komt op die plaats? Een ontdekte zondaar, die de schuld thuis kreeg en zijn verlorenheid kreeg in te leven. Naar recht verloren.

Maar als God hen door Zijn Heilige Geest de ene zaak heeft geleerd, dan zal Mij ongetwijfeld op Zijn tijd en wijze hen ook de andere zaak leren. Namelijk dat God niet alleen rechtvaardig is, maar om Christus en In Christus ook genadig en barmhartig is. Wanneer gaan ze daar iets van verstaan? Wel, wanneer ze voor het eerst in hun leven door de uitlatingen van de liefde Gods zien dat er een weg ter ontkoming is. Ais de liefde Gods gevoeld wordt Daar en dan, wanneer de koorden van Gods eeuwige liefde om hen heen geworpen worden.

Hoe is dat mogelijk? Wel, God zond Zijn Zoon. En Jezus Christus is afgedaald in onze nood en dood, ja, in dip ruisende kuil van zonde en ellende. Mij is dieper afgedaald dan de grootste zondaar ooit zinken kon. O, wat een wonder, om nooit te vergeten. Aangegrepen, opgehaald. Een Godsdaad en een Godswonder. Moort u het goed, leest u het goed? Opgehaald, niet zichzelf opgehesen. Het staat te vrezen dat duizenden, miljoenen mensen, behorend tot het juichend christendom dat zingt van verlossing, zichzelf hebben verlost zonder ooit door God verlost te zijn geweest Geliefden, David had het Gode zij dank anders geleerd. Luister nog eens naar de tekst „Mij heeft mij… opgehaald!”

Hij - mij! Toen werden zijn voeten op een rotssteen gesteld. De Rotssteen, het beeld van Christus. De Kerk wordt uit alle zonde en ellende verlost en gefundeerd op het enige, Gode welbehaaglijke fundament Jezus Christus. In en door Hem ontvangt de Kerk vergeving en verzoening. Als David terugkijkt in de kuil, dan weet hij weer wie hij was in zijn droevig eertijds, in zijn armoe en ellende.

Dan ziet hij weer wie hij was buiten Christus. Toen was het een eeuwig omkomen. Mij zal nooit vergeten wie hij was en blijft in zichzelf. Daarom Is een gedurig gedenken nodig en is een gedurige terugleiding Gods volk niet onbekend. Om te zien wie ze waren, maar ook wie ze door genade geworden zijn. Uit hoe grote nood en dood hen de Heere verlost heeft.

Mag u door genade David dit reeds nazeggen, of zit u nog midden in de kuil? Hoe zit u dan in de kuil? Met doodsnood? Dan hebt u geen rust en bent u roepende gemaakt Of zit u er net alsof er niets aan de hand is? Bedenk, een onbekeerd mens weet niet van nood en dood, van zonde en schuld, alhoewel een onbekeerd, godsdienstig mens er aardig over mee kan praten, maar het is in zijn leven nog nooit nood geworden, nog nooit dreigde men om te komen en verloren te gaan.

Men bespreekt verloren gaan en men bespreekt verlost worden. David kende het echter zieisbevindelijk en daarom kon hij onze tekstwoorden uitspreken en ervan zingen: „En Hij heeft mij uit een ruisende kuil, uit modderig slijk opgehaald”. Dat zieisbevindelijk te kennen, wens ik u en jou van ganser harte toe!

Zijn machtig’ arm beschermt de vromen

En redt hun zielen van den dood;

Hij zal hen nimmer om doen komen

In duren tijd en hongersnood.

In de grootste smarten

Blijven onze harten

In den HEER gerust

‘k Zal Mem nooit vergeten.

Hem mijn Helper heten.

Al mijn hoop en lust!

Ds. C. L. Onderdelinden, Oldebroek

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1995

Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's

Uit de ruisende kuil

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1995

Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's