Kohlbrugge over Psalm 45: „Louter en alleen Christus en Zijn gemeente”
Heel de Schrift bevat heel de Christus. Vanuit dit oogpunt schreef Kohlbrugge zijn dissertatie over Psalm 45. Het boekwerk is sinds vandaag voor het eerst in het Nederlands te lezen. De officiële presentatie heeft plaats op de conferentie van de Vrienden van dr. H. F. Kohlbrugge. Meer dan anderhalve eeuw heeft de vertaling intussen op zich laten wachten. Kohlbrugge verdedigde zijn studie om precies te zijn op 4 juni 1829, ’s middags om 12.00 uur, aan de Universiteit van Utrecht en behaalde daarop de doctorsgraad.
Vóór de promotie had onze jonge Hermann Friedrich geen makkelijke tijd achter de rug. Hij moest keihard werken in de zeepfabriek van zijn vader, in Amsterdam. Ook had hij een oogkwaal, die hem soms dagen achtereen in een donkere kamer aan bed kluisterde. Daarenboven studeerde hij in de ijselijke kou van zijn studeerkamer of in de schemer en de hitte van de potasovens in de fabriek.
Bovendien had hij een van de bitterste teleurstellingen uit zijn jonge leven achter de rug. De proponent (kandidaat tot de Heilige Dienst) H. F. Kohlbrugge mocht namelijk geen dominee worden. Hij werd met veel pijn en moeite afgezet in de Hersteld-Lutherse Kerk van Amsterdam naar aanleiding van een klacht over de ‘moderne’ theologie van een van de predikanten. Dit bezorgde hem veel haat en tegenstanders. Ja, zelfs zijn toekomstige bruidje, Catharina Louise Engelbert, ried hem, tegen haar eigen overtuiging in maar gedwongen door haar voogd, zijn aanklacht in te trekken.
Hij deed het niet. Uiteindelijk bleek er geen plaats te zijn voor deze uitermate begaafde jonge theoloog. Wat dit voor zijn psychische en zieleleven betekend heeft, is moeilijk te peilen. Geestelijk werd hij wonderlijk staande en gaande gehouden. Hij dichtte:
Moet ik eraan en van de baan’ ik zal den Heer’ verbeiden. Doet zoo gij wilt. God is mijn schild. Die zal mij wel geleiden.
Daar zat de jonge student. Hij had vader plechtig aan diens sterfbed beloofd om doctor in de theologie te worden.
Zonder duiten
Maar nu: zonder inkomen, ongetrouwd, geen werk. Hoe moest dat verder? Hij bad op een dag toen hij haast zonder geld was: „O God, Gij weet, dat ik om Uwe waarheid lijde, wilt Gij mij door honger laten sterven, zoo geschiede Uw wil. Maar wilt Gij mij tot Uwe eer nog laten leven. Uwer is beide al het zilver en goud der wereld”.
Daarna las hij Lukas 12 en was zeer getroost. Diezelfde dag ontving hij een zak met de smakelijkste tabak (Kohlbrugge rookte inderdaad zijn pijpje!) en van voor hem onbekende hand ontving hij een bankbiljet van 25 gulden. „Over alles had ik zegen, en alles strekte zeer lang”.
Toch had hij rust nodig. Daarom vatte hij het idee op zijn proefschrift te gaan schrijven in Utrecht. Overigens, alles in geloof, „hebbende nauwelijks zoveel geld over om de reiskosten goed te maken”. Later, toen Kohlbrugge veel verdiende, moest zijn vrouw hem waarschuwen dat hij niet zo aan geld moest hangen. Zo makkelijk als hij nu kon missen, zo moeilijk in de tijd van bloei.
Rond de jaarwisseling van 1827/1828 kwam hij in Utrecht. Bij de mandenmaker Serton in de Donkere Gaard tegenover de Dom. Daar is dit proefschrift geschreven. Het plekje is nog een tijd als het “Kohlbruggehuisje” bekend geweest en later door een van Kohlbrugges vrienden, bankier Kol, aangekocht als curiositeit. Het gebouw is in 1938 door brand verwoest.
Omringd door engelen
De periode van studeren was een zeer wonderlijke tijd. Een tijd waarin de Heere bewees dat Hij Zijn kinderen nimmer laat omkomen „in duren tijd, noch hongersnood”. Op een dag had Kohlbrugge geen bruikbare pen meer om te werken aan zijn studie en geen geld om er een te kopen. Hij zuchtte tot de Heere om uitkomst. Toen hij naar buiten liep, vond hij direct een prachtige pen midden op straat, zo voor zijn voet. Alsof de engelen die hadden neergelegd en voor de paardenhoeven hadden bewaard.
Op een ander moment in zijn leven had hij slechts 12 centen in kas en als schuld 40 gulden. Het zweet stond hem in zijn handen. Hij kreeg een ingeving om bij de Hernhutters in Zeist te gaan kijken. Daar ontmoette hij een man die hem terugbracht naar Utrecht en hem de volgende dag bezocht.
Na diens vertrek drukte het gebrek hem enkele dagen zwaar op het hart, maar de Heere was als doof. Toen vond hij, pas „na een geloovig gebed”, in de hoek van de kamer vijf goudstukken van tien gulden. Zo spreekt hij van diverse andere wonderlijke verhoringen en voorzieningen des Heeren. „Zóó zorgt God”.
„Gewoonlijk ontving ik net zoveel als ik behoefde en de Heere heeft ook bij mij Zijn Woord vervuld, hetgeen wij lezen in Markus 10:29-30, zoo dat ik na mijn afzetting meer inkomen had, dan voor dezelve”.
Bijzonder begaafd
Kohlbrugge was een buitengewoon begaafd theoloog, schreef ik reeds. Hij kende vele oosterse talen, Hebreeuws, Aramees, Syrisch, Arabisch, enzovoorts. Hij had een uitgesproken liefde voor vergelijkende taalstudie. Daarbij was zijn kennis van Grieks en Latijn buitengewoon.
Deze gaven zijn ook in deze periode opgevallen, want door bemiddeling van de Engelse predikant te Amsterdam, ds. Bosworth, werd de student aangeboden om Classical-tutor te worden van het Homerton College. Daar bedankte hij voor Hij was door een Ander geroepen.
Zijn begaafdheid geldt voor alles Israël. Weinigen wisten zo veel over de instellingen en gebruiken en de godsdienst van Israël als hij. Zijn kennis van het Hebreeuws en Aramees was fenomenaal. Hij discussieerde nota bene met de rabbijnen in hun eigen taal over de Godheid van Christus. Bovendien bewijst Kohlbrugge in al zijn werken een groot kenner van het Verbond der genade te zijn. - Het is te hopen dat er ooit nog eens een studie over het Verbond bij Kohlbrugge zal verschijnen.
Daarnaast was hij kind aan huis in het werk van de rabbijnen. Kortom, het Oude Testament werd zijn ‘thuis’. Hij leefde met en in de profeten. Wellicht mede doordat zijn vader hem eens had gezegd dat als hij de vijf boeken van Mozes zou bestuderen, hij genoeg had om de Christus te leren kennen. Dat vinden we ook terug in het onderwerp van zijn proefschrift.
Ontdekking
Zelf schrijft hij dat hij tijdens een ziekteperiode als nooit tevoren getroffen werd door het woord van de profeet. Christus, zijn lieve Borg, liet hem zien en maakte hem plots duidelijk, terwijl hij de Evangeliën las, waarom de apostelen zo ijverig in Mozes en de profeten studeerden. Vandaaruit hebben zij namelijk de raad Gods tot zaligheid en de in Christus verschenen genade gekend en herkend.
Het werd voor hem zijn “hermeneutische sleutel”, dat is de sleutel waarmee de gehele Schrift geopend en gekend dient te worden. De gehele Heilige Schrift spreekt van en predikt de Christus. Vandaar dat hij niet mee kon met de mening dat de ene Psalm wel Christus bevatte en de andere niet, of de ene historie wel Christus bevatte en de andere niet. Heel de Schrift bevat heel de Christus.
Uiterst actueel
Het ware te wensen dat allen die zich heden ten dage gereformeerd noemen, dit standpunt zouden delen. Velen zien in grote delen van het Oude Testament nog slechts historische stof of bijvoorbeeld in het Hooglied een huwelijkslied en niet meer. Zo wordt het Oude Testament losgemaakt van en ondergewaardeerd aan het Nieuwe. Zo ook ontstaat de voedingsbodem voor die verfoeilijke vleselijke Israël-theologie heden ten dage, buiten Christus om.
Dat is nimmer Kohlbrugges bedoeling geweest. Ook toen was het een bijzondere ontdekking. Want het was in de theologie gebruikelijk om het Oude Testament te verklaren vanuit het Nieuwe Testament. Kohlbrugge nam zich voor om te bewijzen dat het Nieuwe gelezen dient te worden vanuit het Oude, in de lijn van de Heere Jezus, de apostelen en de vroege christenen.
Niet zomaar
De promotie ging niet zonder tegenwerking. In de Bazuin van 21 januari 1864 staat er dit over: „Een professor in de theologie aan de Utrechtse Academie zeide in het jaar 1829 tot een doctorandus, die hem zijn dissertatie gebracht had over Psalm 45, waarin Christus als de Bruidegom en de Kerk als de bruid werd aangewezen: Mijnheer! Schrijf een andere dissertatie, want het zou schande zijn voor de Utrechtse Academie, indien iemand op zulk een stuk in de 19e eeuw aan onze Academie het doctoraat had gehaald”.
Het antwoord was: „Professor, ik schrijf geen andere; men moet mij dan maar laten vallen”. De doctorandus kon bijna geen paranimf krijgen, maar promoveerde cum laude (met lof), terwijl de jonge lieden zeiden: „Hij had “summa” (met de hoogste lof) moeten krijgen”. Het bericht is getekend „Een Ooggetuige”. Daarbij hebben nog anderen getracht de promotie te verhinderen. De Heere heeft het verhoed en Kohlbrugge werd doctor in de Godgeleerdheid.
Eenheid testamenten
Kern van dit proefschrift is,de verhouding tussen Oude en Nieuwe Testament. Zij vormen een onverbrekelijke en onveranderlijke eenheid. De Raad Gods (ook wel de Wet Gods en elders het Verbond der genade genoemd) is door Mozes geopenbaard, door de profeten nader verklaard en in Christus vervuld. Het Oude Testament predikt louter de Christus.
Dit past Kohlbrugge toe op Psalm 45. In deel twee is een hoofdmoment de bespreking van de allegorese. Is allegoriseren (vergeestelijken) toegestaan of niet? Dan gaat hij in -via onder anderen R. Lowth- op Gods “antropopatie”, de Heere Die Zich menselijkerwijs openbaart. Hij neemt heel helder afstand van een verkeerde “allegorese” en dwaalzieke vergeestelijking.
Maar hij bewijst daarbij dat er in de openbaring des Heeren door het Woord overduidelijk een geestelijke of mystieke verklaringswijze is gelegd door de Heere Zelf. De lijn van Psalm 45 is die van Christus en Zijn Bruidskerk. Anders zou Paulus een domkop en bedrieger zijn.
Waardering
Doctor in de Godgeleerdheid. Nooit een leerstoel gehad. Maar nog steeds, en vandaag zelfs in toenemende mate in onze gereformeerde gezindte, een leraar der kerk, wiens werk met geestelijke vrucht en zegen bestudeerd wordt. Die ook als theoloog steeds meer plaats krijgt. En wiens werk het ook waard is om steeds opnieuw bestudeerd te worden.
Kohlbrugges werk bevat diepe schatten. Terecht beschreef dr. W. Aalders eens dat zo er ooit een reveil onder ons zou ontstaan, de werken van deze doctor aan de wieg daarvan zouden liggen. De Vereniging tot Uitgave van Gereformeerde Geschriften en De Banier wensen we van harte geluk met deze bijzondere en ook fraaie uitgave.
Drs. C. van Ginkel en diens assistenten niets dan lof voor de voortreffelijke vertaling en de wijze waarop een zeer moeilijk project is voltooid. Moge de Heere deze dissertatie nog voor zeer velen tot zegen doen zijn. En moge Hij ook zo nog door Kohlbrugge tot ons spreken nadat deze gestorven is. Ten slotte: de inleiding en het tweede deel zijn voor een breed publiek leesbaar.
Het 55 gulden kostende boekwerk (H. F. Kohlbrugge, Een commentaar op Psalm 45) verscheen bij Uitgeverij De Banier in Utrecht.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 maart 1995
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 maart 1995
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's