Van Baltensz tot Bekker
Een boekbeoordeling in twee zinnen
G. Kool
Frans Baltensz is een warhoofd. Daar zijn zeventiende-eeuwse tijdgenoten van overtuigd. Het is te merken aan de boeken die hij het licht doet zien. Die worden daarom zelfs verboden. Niet ten onrechte, vindt men in later tijd, want er is werkelijk geen touw aan vast te knopen. Een van hen die tot een dergelijk verzuchting komt, is de bekende voorganger Woutherus Bekker.
Frans Baltensz woont in het begin van de zeventiende eeuw in Dordrecht. Volgens sommigen is hij een zoon van een zekere Balthens Fransz, ooit kapitein van de Watergeuzen en een van degenen die hebben meegewerkt om Dordrecht uit de handen van de Spanjaarden te bevrijden.
Misschien heeft Frans wel iets van het strijdbare van zijn vader geërfd. Helaas echter mist hij diens inzicht. Frans blijkt geïnteresseerd in godsdienst, maar — opnieuw helaas — laat hij zich leiden door een van de grootste ketters uit de reformatietijd, namelijk David Joris. Wat hem in de werken van deze dwaalgeest aantrekt weten we niet, wel dat Frans op zijn eigen wijze verder theologiseert en meent dat de Bijbel op de meest willekeurige wijze verklaard kan worden.
'Sinnenloos schrift'
Om zijn inzichten meerdere bekendheid te geven zet hij zich aan het schrijven en in 1635 komt een boekje van hem uit met de titel Gulden kleinoodt, streckende tot verclaringhe van het l^de capittel des Evangeliums Johannis. Baltensz is zelf de uitgever en heel royaal voorziet hij zijn medeboekhandelaren van exemplaren.
Dat valt niet zo goed. De kerkenraad en de magistraat hebben het geschrift namelijk niet geapprobeerd en de exemplaren worden in beslag genomen. Het boek wordt ook in een vergadering van de Dordtse kerkenraad voorgelezen, maar dat laatste blijkt nog
helemaal niet zo mee te vallen. De lezers en de hoorders begrijpen er niets van en de broeders besluiten dat het 'een hersen-, sinneloos schrift' is, waaruit 'geen verstand in 't alderminste' kan 'gevat of geraapt worden'. Over de schrijver is men nog korter, men verklaart hem voor 'seer swack ende kranck van herssenen'. Het wordt Baltensz dan ook verboden om een door hem gepland vervolg uit te geven.
Dat ontmoedigt hem niet. Onder de titel Samaritane ofte Spieghel der Godtsvreesentheyt en eerbaerheyt komt hij in 1648 rnet zijn verklaring van het 4e, Ie, 13e, 3e, 5e, 6e, Je, 8e en ge hoofdstuk van het Evangelie van Johannes. De lezer ziet het al: in het voorbijgaan wordt de apostel even 'verbeterd' wat betreft de volgorde van de hoofdstukken in zijn bijbelboek. Dat is niet het enige waarmee het onvermogen van Baltensz geïllustreerd wordt, want begrijpelijk in het boek zijn alleen die passages waarin de schrijver tekeer gaat tegen de wereldlijke en de kerkelijke overheden. Die zijn daar natuurlijk niet van gediend en opnieuw wordt het boek verboden.
Knip-en plakwerk
Een tijdlang is het dan ook moeilijk te verkrijgen, maar na de dood van Frans Baltensz, en dat moet na 1648 zijn, blijkt dat er toch vraag is naar zijn geschrift. Het is het gevolg van een merkwaardig praatje dat de ronde doet in Dordrecht. Volgens de zegslieden heeft Baltensz ooit het originele manuscript in stukken geknipt en heeft hij daarna de fragmenten volstrekt willekeurig achter elkaar geplakt.
Is het waar? Waarschijnlijk niet. Wat wel waar is, is dat door zijn acties de Nederlandse taal met een uitdrukking verrijkt wordt en wel met de spreuk: 'Dat is op zijn Frans Baltensz', waarmee aange geven wordt dat een en ander het gevolg is van een uitermate verwarde geest.
Bekkers oordeel
Er verstrijken eeuwen. Omdat het boekje er op het eerste gezicht uitziet als een 'oude schrijver' vindt het kopers, lezers echter niet. Er komen ook exemplaren in de handen van voorgangers die tot de kleine kerkgeschiedenis gerekend worden. Een van hen is Woutherus Bekker.
De op 9 februari 1821 aan de Nieuwe Markt 337 te Rotterdam geboren Bekker doet in december 1839 belijdenis in de Nederlandse Hervormde Kerk, maar verzoekt op 2 maart 1842 zijn naam te schrappen uit het lidmatenregister. Hij is inmiddels onder het gehoor van de prediking van de kruisdominee Cornelis van der Oever gekomen, waar hij onderwijs krijgt voor zijn ziel. Na benauwde maanden van zielenstrijd, mag hij zich het eigendom van Christus weten. Zijn opgaan
onder het gehoor van Van den Oever wordt door zijn ouders niet getolereerd, thuis is de situatie onhoudbaar. Bekker verlaat tenslotte zijn ouderlijke huis en na een voettocht van veertien uren door de barre sneeuw komt hij bij een zekere J. Kuijper, woonachtig op de Middenstraat 78 te Weesp. Daar krijgt hij een kamer aangeboden.
Bekker voelt zich geroepen om Gods Woord te gaan uitdragen en belegt vanaf begin 1845 kerkdiensten in Kuipers woning. Op II april 1850 treedt hij in het huwelijk met Maria. Kuijper, zij verhuizen naar Amsterdam In het najaar van 1850 wordt hij vaste voorganger van de vereniging 'Waarheid in practijk', waar hij diensten belegt in het kerkgebouw 'Nazareth' aan de Barndesteeg 23. Hier begint Bekker Baltensz geschrift te lezen. Hij houdt er echter snel weer mee op en schrijft in zijn exemplaar: Grooter onzin heb ik nimmer onder mijnen ogen gehad in een gekkenhuis zou eigenlijk dit te huis behooren.' En de datum: Sept. 1850'. Lange tijd blijft Bekker in Amsterdam. Hij schrijft er vele brochures die hij zelf uitgeeft. 55 publicaties verschijnen er van zijn hand, in totaal 3800 blz. Het zijn preken, verklaringen, brieven, gedichten, overdenkingen, tijdredes en levensbeschrijvingen. In tegenstelling tot Frans Baltensz spreekt Bekker zich wel altijd gereformeerd en ondubbelzinnig uit. Zijn woordkeuze daarbij is bepaald niet zachtzinnig maar wel helder en duidelijk. Verder studeert Bekker veel en uit zijn geschriften blijkt dat hij een uitgebreide bibliotheek heeft. Hij citeert onder anderen Alleine, Augustinus, Baxter, Borstius, Boston, Brakel, Brandt, Bunjan, Galvijn, Coccejus, Coles, Comrie, de Erskines, Fruytier, Van der Groe, a Kempis, Koelman, Luther, Owen, Saldenus, Smijtegelt, Teellink, Trigland, Tuinman, Voetius, Wilcocks en Witsius. Wat zal de reden zijn geweest dat hij ook de pennenvrucht van Baltensz weer ter hand neemt? Dat het boek hem weer niet bevalt, wordt opnieuw duidelijk. Nu schrijft hij erbij: Vele dwaasheden heb ik in boeken gevonden, doch de inhoud van dit boek overtreft alles'. En het jaartal:1879.
Alles bij elkaar genomen typeert Bekker het geschrift van Baltensz in twee zinnen heel treffend. Zijn oordeel verschilt verder nauwelijks van dat van de kerkenraad van Dordrecht.
Overlijden
Nog negen jaar zal Bekker voorganger blijven: in 1888 staakt hij het preken. Na een verblijf in Westzaan waar zijn vrouw op 1 januari op de leeftijd van 73 jaar overlijdt, vertrekt hij in juli 1895 als weduwnaar naar Emmerich. Op 5 juni 1896 overlijdt Bekker in het nabijgelegen dorpje Eken ten huize van Theodor Johann Mauritius Vermaas.
Bekkers geschriften overleven hem. Net zoals het onleesbare werk van Frans Baltensz die schrijver eeuwenlang heeft overleefd. Dat van beiden nog boeken voorkomen in de antiquariaten is dan ook het enige wat hen nog verbindt. Want wat de inhoud betreft is er nooit enige overeenstemming geweest.
Bekkers werken worden de laatste jaren weer opnieuw uitgegeven door J. Zwagemaker, die ook een integratiewerkstuk schreef over Woutherus Bekker, waarbij hij begeleid en beoordeeld werd door Prof. dr. A de Reuver. De datum van Bekkers overlijden werd doorj. Zwagemaker ontdekt in Standesamt Elten l8g2-ig02 akte nr. 4.0 te Emmerich.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2008
Oude Paden | 48 Pagina's