Het vertrek van ds. J. Wisse van de Theologische School van de Christelijke Gereformeerde Kerk (1906)
Soms lijken die twee elkaar uit te sluiten, wetenschap en vroomheid, theorie en praktijk, leer en ervaring. Voortrekkers die hebben gepleit voor harmonie tussen de wetenschap van de theologie en de vroomheid binnen de gemeente van Christus waren de docenten J. Wisse en F.P.L.C. van Lingen. Samen hebben zij hun schouders gezet onder de opleiding van toekomstige predikanten. Dat zij dat beiden op hun geheel eigen manier deden, veroorzaakte een niet geringe verwijdering tussen de eerst zo nauw bevriende broeders.¹
Archivarisch onderzoek
Op de laatstgehouden synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken, gehouden te Zierikzee (1995) konden de deputaten voor de kerkelijke archieven melden dat de restauratie van het synodaal archief vorderingen maakte. Het is bekend, dat het vooroorlogse kerkelijke archief in het gebouw van de gemeente te Rotterdam (C.) werd bewaard. Het Duitse bombardement van Rotterdam in 1940, dat een einde maakte aan de Meioorlog, betekende ook het verlies van een zeer groot gedeelte van het archief van de generale synode van deze kerken. Uit piëteit voor het verleden werd het metalen kistje, dat tijdens het Duitse geweld aan hoge temperaturen was blootgesteld bewaard. Slechts een verkoolde massa papier restte nog van het synodaal archief.
Vele jaren bleef het restant in een kluis bewaard, totdat een moderne restauratie-methode kon worden aangewend. Zij maakte het mogelijk om grote delen van het aan extreem hoge temperatuur blootgestelde papier toch zodanig te bewerken, dat grote delen ervan weer leesbaar werden. Het werk eraan werd met zorg verricht door de heer B. van Sehaik te Culemborg. Hij kon van zijn werk op tie bovengenoemde synode verslag uitbrengen. Het is mogelijk om van sommige historische zaken een duidelijker beeld te ontvangen. Dit geldt ook van Het vertrek van ds. J. Wisse uit Den Haae naar Zierikzee in 1906. Hij nam in dit jaar een tweede beroep aan naar de gemeente waar zijn vriend uit zijn studiejaren, ds. P.J. Wessels. had gestaan.
Predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk
Ds. Jacobus Wisse Czn. werd op 9 oktober 1843 te Oostkapelle geboren. Hij studeerde aan de Theologische School te Kampen, waar hij op 18 juli 1873 zijn candidaatsexamen deed. Zijn eerste gemeente was die van Dordrecht (Kuipershaven). Hij werd er op 19 oktober 1873 bevestigd door ds. C. van Proosdij. Na 21 maanden vertrok hij naar Sliedrecht. waar hij naar eigen getuigenis, met zegen arbeidde. Eind 1878 werd hij te "s-Gravenhage beroepen. Hij deed er op 9 maart 1879 zijn intree in de gemeente, waar vóór hem ds. J.G. Smitt had gewerkt. De overgang naar de residentie viel hem zwaar. Maar de gemeente won zijn hart. Hoe sterk de band was bleek met de loop der jaren. Wisse beschikte over de gave om de boodschap van het evangelie op een zeer bevattelijke manier tot de hoorders te brengen. Hij was pastor op en onder de preekstoel. Het ambtsjubileum, dat hij in 1898 vierde werd een teken van de onderlinge verbondenheid van de herder en zijn gemeente.
Intussen was er heel wat gebeurd. De van oorsprong tot de Kruisgemeenten behorende gemeenschap werd onder leiding van Wisse samengevoegd met de Christelijke Gereformeerde Kerk. De landelijke vereniging van 1869 kreeg eerst in het begin van 1892 in "s-Gravenhage haar beslag. Het zal mede daaraan toe te schrijven zijn. dat de Vereniging van 1892 tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsch Gereformeerde Kerken, in Wisses gemeente niet met enthousiasme werd begroet. Wisse zelf aarzelde lange tijd. Maar een beslissing, die in geloof en gebed was genomen, bracht hem in de zomer van 1892 samen met ds. F.P.L.C. van Lingen. in de kleine kring, die besloot om niet met de landelijke Vereniging mee te gaan en te blijven wat men was: Christelijke Gereformeerde Kerk. Deze gang van zaken betekende dat de band met de gemeente, die Wisse tot nu toe in de residentie had gediend, slechts werd versterkt. Samen met ds. Van Lingen. verbonden in een vriendschap als van David en Jonathan, gaf hij leiding aan het kleine, maar snel groeiende kerkverband. Hij was geregeld voorzitter van de generale synode, voerde de redactie van het officiële weekblad van de Christelijke Gereformeerde Kerken en gaf daarbij vele uren college aan de opnieuw opgerichte Theologische School. Intussen verwaarloosde hij zijn gemeente allerminst. In prediking en pastoraat bleef hij haar dienen, dikwijls ver boven zijn krachten.
Het vertrek van ds. J. Wisse
Zijn vertrek uit Den Haag betekende voor die gemeente een gevoelig verlies. Ds. Wisse had met die gemeente lief en leed gedeeld sinds de moeilijke dagen, waarin hij besloot niet met de Vereniging mee te gaan.
Hij had de gemeente werkelijk gebouwd door zijn eenvoudige en evangelische prediking. En tegelijk had hij, samen met ds. F.P.L.C. van Lingen de schouders gezet onder de opleiding van toekomstige predikanten. De laatste was officieel als docent aan de Theologische School verbonden, geïnstalleerd en al. Ds. Wisse had zeker niet minder arbeid besteed aan de opleiding. Hij verzorgde vrijwel alle theologische vakken, behalve de exegetische. Maar hij was predikant gebleven van de gemeente. De taak die op hem lag was zwaar. Méér dan eens had zijn kerkenraad het curatorium gewezen op het onhoudbare van deze positie. Maar geld was er niet en men zag geen mogelijkheden om tegemoet te komen aan de wensen van de kerkenraad, die hun dominee onder de werkdruk zagen zuchten.
Groeiende spanningen
Ds. Van Lingen daarentegen kon zich geheel wijden aan zijn taak, die voornamelijk lag op het terrein van de talen en de exegese. Voor die vakken was hij uiterst bekwaam. Hij vond zelf ook dat zijn pakket het voornaamste en belangrijkste was van de gehele opleiding. Wat dit aangaat bestond er een verschil van inzicht tussen Wisse en Van Lingen, dat later nog ter sprake moet komen. Hun onderlinge verstandhouding was niet helemaal harmonieus te noemen. Er was in de zomer van 1902 een conflict geweest tussen beide broeders, dat nog al diep ingreep en dat het samenwerken voor een tijd onder hoge druk zette. Het stond in verband met de uitgave van Van Lingens Schriftverklaring, die in afleveringen verscheen. De Wekker was daarbij betrokken geraakt en Wisse kwam met Van Lingen in aanvaring. De moeilijkheden konden echter op een curatorenvergadering worden bijgelegd. In een communiqué aan de lezers van De Wekker, werd bekend gemaakt dat de kwestie was bijgelegd en dat Van Lingen die op de synode van 1902 zijn docentschap had neergelegd, op ernstige aandrang had besloten om zijn werk nog voort te zetten.
Afkoeling
Maar de relatie tussen de twee vrienden, eens als die tussen David en Jonathan beschouwd, was veranderd. Er was van weinig samenwerking sprake, wellicht mede te verklaren uit de verschillende werkomstandigheden. Wel gaf Van Lingen in 1906 op de synode te kennen dat hij voor een samenspreking wel te vinden was.
Men vraagt zich af, wat de aard was van de weinig vloeiende verhouding tussen de broeders. Het is op dit punt dat de ontcijfering van de archiefstukken van de generale synode, waarvan hierboven sprake was, enig nader licht verschaft. Ook nu blijkt de zaak echter niet ten volle reconstrueerbaar.
Zoveel is evenwel duidelijk dat de broeders niet meer in alle opzichten on speaking terms waren. Als Van Lingen zegt dat hij voor een samenspreking te vinden was, lijkt het duidelijk dat er geen gesprek plaatsvond. Van Lingen had de handen vrij voor zijn vakken. Wisse had een grote gemeente en zijn pastoraat eiste hem ook op, hetgeen hij ervoer als een tekort schieten in de arbeid die hij voor de school had te doen en die hem even zwaar woog als Van Lingen.
Dogmatiek en predikkunde waren hem toevertrouwd, zware vakken, naar hijzelf te kennen gaf, en voor de praktijk van het kerkelijke leven van grote betekenis. Wisse had behoefte aan meer armslag om zich aan die vakken beter te kunnen wijden. Zijn kerkenraad drong, zoals we zeiden op maatregelen aan, maar de curatoren deden niets om de situatie wezenlijk te veranderen.
Wisse neemt een tweede beroep aan
Toen het curatorium er echter wél voor zorgde, dat anderen benoemd werden, was voor Wisse de maat vol. Hij was er de man niet naar om zichzelf aan te bieden voor een officiële voltijdse aanstelling als docent. Het werk werd hem te veel en nu anderen wél een officiële plaats kregen, zag hij geen andere weg, dan het aanvragen van een tweede beroep naar Zierikzee.
Het curatorium kon weinig anders doen, dan in de zaak berusten. Men stuurde aan Wisse in de zomer van 1906 nog een spoedboodschap om hem 'tot een conferentie met het curatorium' uit te nodigen. Hij stuurde het volgende antwoord: 'De tijd der conferentie is voorbij, volgt ter synode.’
Toen de synode echter werd gehouden te Utrecht (1906), bleek ds. Wisse thuisgebleven te zijn. De vergadering werd geopend. Er heerste een gedrukte stemming. Allerlei ingewikkelde kwesties inzake de School der kerken moesten worden opgelost, maar ds. Wisse, aan wie de kerken zoveel te danken hadden, was er niet bij.
Comité-besprekingen
In deze situatie heeft de synode in comité vergaderd. In De Wekker van 3 augustus 1906 (19e jaargang, No. 9) is echter in het verslag van de synode het volgende bericht opgenomen van de zitting van 26 juli 1906: "Zitting van Donderdagmorgen.
Evenals op den vorigen dag is deze zitting gewijd aan zaken die in comité behandeld moeten worden. Het navolgende mogen wij echter uit die vergadering in comité aan al de leden onzer Kerk meêdeelen:
De Synode, gehoord Ds. Wisse, op hare uitnoodiging in haar midden verschenen, gehoord de broederlijke besprekingen met Ds. Wisse gevoerd en de toelichting door het Curatorium inzake het vertrek van Docent Wisse gegeven, verklaart dat Docent Wisse niet anders heeft kunnen handelen dan gehandeld is, ontslaat Docent Wisse op de meest eervolle wijze als Docent aan de Theol. School, onder hartelijke dankbetuiging voor de vele en gewichtige diensten door hem als Docent aan onze T.S. bewezen.’
Wel of niet officieel?
Het is zonder meer vreemd te noe men, dat het hierboven weergegeven bericht wél in De Wekker is te lezen, maar dat er omtrent hetgeen in de publieke zitting werd medegedeeld aan 'al de leden onzer Kerk', met geen woord gerept wordt in de uitgegeven Notulen van de synode.
Nog merkwaardiger doet het aan, wanneer onder het Wekkerverslag, van de hand van Docent De Bruin, te lezen valt (nadat er eerst een lijstje van benoemde deputaten in het vooruitzicht is gesteld):
‘Ook maken wij onzen lezers opmerkzaam, dat bovenstaande mededeelingen geen officieel karakter dragen.’
Daarmee was in feite uitgesproken, dat de mededeling over het 'op de meest eervolle wijze' aan Wisse verleende ontslag evenmin als officieel mocht worden beschouwd. Geen mededeling in de Notulen, wél een be richt in De Wekker, dat echter uitdrukkelijk geen officieel karakter draagt. Kunnen de nu gedeeltelijk ontcijferde comité-notulen ons iets meer licht verschaffen?
Reconstructie
De ontcijfering van de comité-notulen van de synode van 1906 laat meer licht vallen op de verhouding aan de Theologische School.
Er was wel verschil tussen hun beider positie. De ene docent was, als vrijgestelde, officieel geïnstalleerd en in staat om zich geheel aan zijn taak te wijden. De ander was door het werk in de gemeente overbezet. Hij was nimmer officieel bevestigd. Met het oog op het vele werk dat hij te verrichten had was hij herhaaldelijk door zijn kerkenraad in bescherming genomen. Maar de signalen die de kerkenraad meer dan eens liet horen bij het curatorium verdwenen in de lucht. Nu werd er in 1906 wel een jonge docent benoemd, ds. P.J.M, de Bruin. Maar dit betekende geen verlichting voor de taak van Wisse. ledere poging van zijn kerkenraad om gehoor te vinden en de positie van zijn dienaar dragelijk te maken mislukte.
Wisse voelde zich in dit alles ongelukkig. Hij kon zichzelf niet aanbieden. Niemand die zichzelf respecteert, solliciteert immer naar een docentschap, zo meende hij. Bovendien was hij van mening geweest, dat een eerder door de synode genomen besluit hem in staat had kunnen stellen zich van de gemeente los te maken om zich geheel aan zijn taak te wijden. Maar nu de toestand zo lag en bleef liggen, was de situatie voor hem onhoudbaar geworden.
Dilemma: praktisch óf wetenschappelijk?
Achter dit alles ging toch ook de bekoelde verhouding schuil met Van Lingen. Deze kon terugzien op een leven als docent, eerst jaren lang in Zetten aan het door hem opgerichte gymnasium. Later aan de School, die voor zijn besef in het verlengde lag van zijn eigen activiteiten in het verleden. Van Lingen ging wel uit preken, maar hij was niet officieel aan een gemeente verbonden, zoals Wisse.
Hun onderlinge verstandhouding was bekoeld, zo zagen we reeds. Zij ontmoetten elkaar niet veel, zij spraken weinig met elkaar. Maar dat het niet boterde was wel bekend. Een persoonlijke vervreemding had zich voorgedaan.
Deze hing op haar beurt ook weer samen met een verschil in visie op de opleiding. Wisse was de man van de praktijk. Hij moest de studenten leren preken. Daarbij was hem de groep van dogmatische vakken toegewezen. Hij had daaraan zonder meer de handen vol, omdat het, naar zijn eigen zeggen een al te uitgestrekt terrein was dat bijna onoverzienbaar moest heten.
Op de synode van 1906 kwam Van Lingen met de opmerking dat hij graag zou willen wijken. Hij bedoelde daarmee, dat hij zijn plaats wilde afstaan aan Wisse.
Het was niet de eerste keer dat Van Lingen te kennen gaf dat hij zijn werk wilde beëindigen. Meermalen had hij gedreigd zijn docentschap op te geven, met name wanneer men in de kerken té praktisch ging denken. Hij stond voor een stevige, wetenschappelijke opleiding. Kwam die in gevaar dan zou hij vertrekken.
Stond het met Wisse anders? In geen enkel opzicht. Wisse wilde echter dat de studenten in een rechtstreeks contact met de gemeenten zouden staan en dat zij, juist door bijvoorbeeld in een vroeg stadium uit preken te gaan, gevormd zouden worden. Al deze dingen kwamen op de synode ter sprake. Eindelijk kreeg Wisse de gelegenheid om al deze dingen eens openlijk te zeggen: 'Dankbaar ben ik voor de gelegenheid mij geschonken om mijne gevoelens hier uit te spreken. Dankbaar ook om de vele blijken van liefde in al die jaren ontvangen. Gaarne wil ik mede helpen om school en kerk uit de moeilijkheid, door mijn vertrek ontstaan, te redden.’
Drie studenten gezakt voor het examen
Dat er inderdaad moeilijkheden waren van niet geringe aard, blijkt uit het feit, dat juist veertien dagen voor de synodale bijeenkomst, waar Wisse eindelijk eens kon zeggen wat hij op zijn hart had, drie candidaten voor hun eindexamen waren gezakt. Op 12 juli 1906 werd dit examen afgenomen. Het betrof studenten, die zich nog onder leiding van Wisse hadden voorbereid en die nu juist naar het oordeel van het curatorium in diens vakken zich bijzonder zwak toonden.
Het curatorium deelde aan de kerken mee op 20 juli 1906 dat de drie studenten niet tot candidaat bevorderd konden worden en dat bij wijze van grote uitzondering in september nog eens een examen zou worden afgenomen. Zij mochten in de acht weken die volgden, niet uit preken gaan, opdat zij zich des te beter op het examen zouden kunnen voorbereiden.
Het waren de studenten H.C. Binee, L. de Bruyne en P. de Groot. Een van hen protesteerde per brief, in de kerk kwam zelfs een soort actie op gang, maar het curatorium hield voet bij stuk, ofschoon het duidelijk bevreesd bleek, dat ter synode deze zaak aan de orde zou komen.
Voor Wisse zelf was dit een treurige geschiedenis, te meer, omdat de studenten een herexamen kregen in de dogmatiek, het vak dat hij had gedoceerd. Hoe zat het eigenlijk, vroeg hij zich in De Wekker af (19e Jrg., 1906, No. 8, 27 juli).
Op 27 juli, de dag na het gesprek dat op de synode werd gevoerd, verscheen er van Wisses hand een bericht in De Wekker. Het moet reeds vóór de synode zijn geschreven. Hier uit Wisse zich op een voor hem karakteristieke wijze. Wij leren er Wis-
se uit kennen, zoals hij vanuit Zierikzee toen tegen de Sciiool aankeek met alles wat er gebeurde. We zien hoe hij de gezakte studenten een hart onder de riem stak. Zou hij niet gedacht hebben dat ze die studenten op de korrel namen omdat hij geen goede colleges had gegeven?
De lucht opgeklaard?
In De Wekker van 3 augustus 1906 verscheen van de hand van ds. J. Wisse een terugblik op de gang van zaken bij het examen van zijn discipelen. Zij waren voor het examen gezakt en hadden voor dogmatiek een herexamen gekregen. Zo luidde althans de officiële uitspraak van het curatorium. Toen er over deze dingen commotie ontstond, werd de terminologie bijgesteld. Men sprak nu over een voortgezet examen.
In zijn lijfblad constateerde Wisse dat de examenweek, evenals die van de synode veel stof tot bespreking had opgeleverd. 'Wie zulke vergaderingen bijwoont, of precies op de hoogte is, van wat er verhandeld is, heeft onwillekeurig indrukken gekregen, die óf gunstig óf ongunstig zijn.’
Wisse schetste de situatie zoals deze zich aan hem voordeed: Velen hadden van de examenweek een zeer ongunstige indruk overgehouden. De kerken hoopten een drietal candidaten te krijgen en men kreeg er niet één. Maar men mocht nu ook weer niet een al te ongunstige impressie hebben. Wie een beetje nadacht over de kwestie zou moeten toestemmen dat de curatoren werkelijk niet een kleine periode van acht weken zouden hebben vastgesteld om opnieuw de candidaten aan een proef te onderwerpen, indien ze allemaal bijzonder dom waren geweest. Het zou daarom ook heel wat beter zijn geweest, wanneer het curatorium aan de kerken zou hebben meegedeeld, dat het examen zou worden voortgezet over enkele weken. Het was vanzelfsprekend beter wanneer ook dit niet noodzakelijk zou zijn geweest, maar nu was er toch alle hoop, dat er slechts sprake was van een kortstondige teleurstelling. Wie een beetje oog had voor de grote eisen van de tegenwoordige tijd zou wel kunnen begrijpen, dat er bij ieder examen wel eens een zwakke broeder zit. Maar het zou nog veel erger zijn wanneer iemand zou moeten worden afgewezen vanwege onrechtzinnigheid. 'En hiervan was gelukkig bij onze studenten geen sprake.’
Bijsturen
Zo trachtte Wisse vanuit Zierikzee bij te sturen. Het waren ten slotte zijn jongens, die men op zijn vak had laten zakken. Dat het hem stak, is te begrijpen. Wellicht ook, omdat er eens een student was geweest, die had verkondigd dat hij bij Wisse op college over de dogmatiek er niets van begrepen had. De man werd ernstig berispt. Maar school er iets in van een signaal?
Docent Van Lingen was niet de man om college in de dogmatiek te geven. Hij kwam daar ook wel openlijk voor uit. Tien jaar voordat deze hele zaak speelde, kwam in Utrecht op de kerkenraad een klacht binnen over een artikel in De Wekker van Van Lingens hand. Deze had geschreven dat Jacob bij Pniël wedergeboren was. Dat strookte niet met wat men in het algemeen onder wedergeboorte verstond. Ouderling Wessels uit Utrecht, de broer van de Zierikzeese, wist zich bij die gelegenheid te herinneren, dat bij het verdelen van de vakken in de beginperiode van de Theologische School, het curatorium uit voorzorg de dogmatiek niet ondergebracht had bij Van Lingen.
Deze beschuldiging kostte Wessels zijn ouderlingschap en zijn lidmaatschap van de gemeente, dat hij overigens ook uit anderen hoofde op het spel had gezet. Maar wat was er waar van al die dingen? Wisse had de kerkenraad van Utrecht kort en goed geadviseerd om Wessels kerkelijk te behandelen. Hij kon zich van diens voorstelling omtrent de vakkenverdeling in 1894 niets herinneren. Maar het was wel duidelijk dat Van Lingens voorkeur niet uitging naar dogmatiek, zoals nog blijken zal.
Het ‘voortgezette’ examen vond plaats op dinsdag 11 september en nu was de uitslag van het examen van verblijdende aard. Toen in aansluiting aan het examen de curatorvergadering werd gehouden en de notulen werden gelezen, zat ds. J. Wisse, nu niet als docent maar als curator, te luisteren. Wat hij hoorde uit de notulen deed hem de vraag stellen, 'of de candidaten alleen zwak waren in de Dogmatiek'. 'Daarop wordt geantwoord, dat ze even zwak waren in de exegese doch omreden de tijd van voorbereiding voor het herexamen kort was en de dogmatiek een zeer belangrijk vak is voor de prediking en catechisatie, is om laatstgenoemde reden tot herexamen uitsluitend in de Dogmatiek besloten. Ds. Wisse is met deze toelichting voldaan'. En daarmee leek de zaak van tafel. Als curator heeft ds. J. Wisse de kerken nog actief gediend tot 1909. Sindsdien komt zijn naam nog voor onder de secundi-curatoren.
De rectorale rede van F.P.L.C. van Lingen
Voor de cursus 1906/'07 was Van Lingen op uitdrukkelijk verzoek van de pasbenoemde docent P.J.M, de Bruin aangewezen als rector. Bij de opening van de cursus hield Van Lingen zijn ook in druk uitgegeven rede over Wasdom.
Wie van de moeilijkheden die de Theologische School geteisterd hadden, op de hoogte is, herkent het standpunt van Van Lingen bij meer dan één passage. Hij was het die er voor gezorgd had dat het peil van de opleiding hoog was. Van meet af aan had hij de kwaliteit bewaakt. Daaraan was veel gelegen, vooral toen in de kerken geluiden werden vernomen, die in dit stuk van zaken een bedreiging vormden voor de School. Terecht merkte hij op dat men aan de School alleen kon leren 'hoe men studeren moet'. Daarbij vroeg hij ook aandacht voor de voortgang in de studie. Daarin moest ook wasdom zijn, 'in 't bijzonder voor hen, die den naam dragen van dienaren des Woords. Wij kunnen het in onze dagen niet meer doen met de kennis van voor 25 jaren. Ook hierin moet vooruitgang zijn. Blijft deze achter dan wordt het schade voor het geheel.’
Van Lingen bepleitte vooral een toenemen in vroomheid, in gebed, in ootmoed. Hij wilde deze deugden met name bij zijn studenten aanprijzen. En hij gaf te kennen, 'dat hij wellicht meer piëtist was dan menigeen, die tot eigen eer er voor ijvert en den moed mist om met open vizier te strijden en te zeggen: “gij zijt die man.’”
Van Lingen hield, zoals hijzelf toegaf, een oratio pro domo, een krachtig pleit voor zijn eigen vakken. Hij beschreef de toestand in de theologische vakken echter in minder gloedvolle taal. Hij sprak over zijn eigen vakgebied als het allernoodzakelijkste en het heerlijkste: de exegese.
Maar die andere vakken? Hij hoorde er over spreken als over schoolse geleerdheid, waarvan een doodslucht uitging. Maar dat raakte hem niet, omdat hij de bijbelse vakken had te geven. Overigens distantieerde Van Lingen zich van deze scherpe kritiek. Niettemin hield hij ook nu zijn standpunt vast: studenten behoorden niet al te vroeg uit preken te gaan. En men behoorde ook niet te zwichten voor het roepen uit de kerken: 'praktische oefening! preeken, preeken!' Tot dit roepen had Wisse te veel het oor geneigd.
Historia morborum
Ook bij Van Lingen riep de terugblik op het achterliggende jaar een somber beeld op. Het was voor hem een geschiedenis van ziekten. Van Lingen mocht zich graag, wel eens te veel voor wie het alles nog eens leest, in het Latijn uitdrukken: een historia morborum, een historie van krankheden. Of hij de toon van de ziekentrooster kon vinden? Hij achtte wat in de kleine kring was omgegaan te zeer bekend dan dat hij er op wilde ingaan. 'Ik heb veel meer behoefte aan historici sanationis.' Genezing!
Zij zou tot stand kunnen komen door de arbeid van de pasbenoemde docent De Bruin. En inderdaad, de komst van deze nieuwe kracht aan de School betekende in zekere zin een nieuw tijdperk.
Ds. J. Wisse had aan De Bruin de allereerste colleges gegeven toen deze als student uit Kampen, zich meldde in Dé"n Haag. Ds. Van Lingen herkende in hem ook een discipel, wiens benoeming voor hem de vervulling van een hartenwens was. De nieuwe generatie meldde zich. En het oude ideaal zou nimmer opgegeven worden.
Soms leken die twee elkaar uit te sluiten: wetenschap en vroomheid, theorie én praktijk, leer en ervaring. Bij tijden was er zelfs sprake van een wankel evenwicht. Maar het is onze overtuiging dat de spanningen die zich op het laatst voordeden tussen Wisse en Van Lingen, ten diepste niet samenhingen met de harmonie die men zocht te bewaren tussen de wetenschap van de theologie en de vroomheid binnen de gemeente van Christus.
Minder fraai
We zagen dat de werkdruk voor Wisse in het laatst ondragelijk hoog werd. Van Lingen voegde De Bruin toe bij het uitspreken van zijn rede: "Openhartigheid en broederlijk overleg zij tusschen ons." Was Wisse misschien in zijn oog niet openhartig geweest? Maar aan wie lag het dan dat er van een werkelijke ontmoeting tussen broeders op het laatst geen sprake meer was?
De Bruin had geen gemeente. 'Aan hem, " zo zei Van Lingen, 'was geene gemeente boven den schoonheid opgedragen." Daarom verwachtte Van Lingen dat De Bruin tijd zou hebben om over het geestelijk welzijn van de studenten te spreken. Hij verwachtte van hem dat een verzoek daartoe niet zou afstuiten op het bekende 'geen tijd, " dat Wisse blijkbaar te vaak had moeten zeggen.
Daar zoeken wij de oorzaak, dat broeders naast elkaar kwamen te staan. 'Geen tijd'. Hoe verwoestend kan dit zeggen in een kleine kring werken! Voor Wisse was dit evenwel een volkomen verklaarbaar argument, gezien zijn roeping in de gemeente. En of het zo fraai was van Van Lingen om bij gelegenheid van het uitspreken van zijn rectorale rede op deze manier zijn naar Zierikzee vertrokken broeder in herinnering te roepen?
Samen, en toch ieder op eigen manier
Van Lingen hoopte op een broederlijk samenwerken, nu een gemeente tenminste geen rechtstreeks beroep op zijn collega De Bruin zou kunnen doen. Dat zou indirect ten goede kunnen komen aan alle gemeenten. En die hadden het hard nodig om. wanneer ze naar de Theologische School keken, te kunnen zeggen: waar liefde woont gebiedt de Heer de zegen. Want als de liefde daar ontbrak, hoe zou ze in de kerken gevonden kunnen worden?
Drie jaren later had ook ds. F.P.L.C. van Lingen zijn ontslag ingediend. De synode aanvaardde het met vermelding van de grote verdiensten die hij had gehad voor onderwijs en kerken, zoals zij eerder hetzelfde had gedaan ten opzichte van ds. J. Wisse. Beiden hebben, elk op eigen manier, de kerken gediend, waarbij soms de accenten enigszins verschillend werden geplaatst.
Had die verscheidenheid móeten leiden tot vervreemding? Niet noodzakelijkerwijs, zeggen wij. Beiden hebben gepleit voor het samengaan van wetenschap en vroomheid, praktijk en theorie. En beiden hebben, op een geheel eigen manier een onschatbare betekenis gehad voor het werk aan de Theologische School van de Christelijke Gereformeerde Kerken: op hun eigen manier. Laten wij dat aan deze twee voortrekkers gunnen, van harte zelfs. We willen het ons zelf niet laten ontnemen: deze eigen manier om gestalte te geven aan wat naar de Schriften bijeen behoort in School en Kerk, wetenschap en vroomheid.
Aantekening
I. Herziene en uitgebreide versie van enkele artikelen in De Wekker, Kerkblad van de Christelijke Gereformeerde Kerken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1996
Oude Paden | 40 Pagina's