Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE KANTTEKENINGEN BIJ DE STATENVERTALING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE KANTTEKENINGEN BIJ DE STATENVERTALING

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het komt me voor, dat er de laatste jaren een herleefde belangstelling gekomen is voor de "kanttekeningen" bij onze Statenvertaling. Voor en na de Tweede Wereldoorlog was die belangstelling vaak gering te noemen. Persoonlijk ben ik in het bezit van de driedelige Statenbijbel met kanttekeningen, uitgave Kok te Kampen, gekomen, als predikant van de gemeente Waddinxveen (1951-1958), toen de plaatselijke hervormd-gereformeerde jongelingsvereniging besloot dit standaardwerk af te schaffen, en men er mij een plezier mee dacht te doen door het mij aan te bieden. Tevoren waren de kanttekeningen mij praktisch onbekend, terwijl ik in 1957 toch al ruim 15 jaar predikant was.

Onbekend maakt onbemind. Welk een schat van bijbelkennis hgt in genoemde kanttekeningen besloten. Elk meelevend kerklid, stellig elke ambtsdrager, en onder hen ongetwijfeld elke predikant behoort een Statenbijbel, en dan met kanttekeningen te bezitten; niet bij wijze van sieraad voor de boekenkast, maar om die desnoods dagelijks op een bepaald punt te raadplegen. Ons onderwerp is een viertal vragen meegegeven, die van scherpzinnigheid getuigen. Over elke vraag wil ik graag wat zeggen, al zal ik niet bij elk punt even lang stilstaan. Vraag 1 luidt: "Vormden kanttekeningen in een vertaling een nieuw verschijnsel?" Het antwoord is kort en bondig: nee! Denk maar aan de onmiddellijke voorgangers van onze Statenbijbel. Dat waren immers de zgn. Liesveldt- en Deux-Aes-Bijbel?

Toen ik mij in Achterbergs pastorie bezig hield met het herschrijven van Teellincks stichtelijke geschriften, gevoelde ik er de noodzaak van om een bijbeluitgave te bezitten, zoals vader Teellinck in zijn dagen ook kende en gebruikte. Voor eenmaal plaatste ik een advertentie in een dagblad, waarin ik vroeg om oude boeken in perkamenten banden.

Er kwam zegge en schrijve één brief op, maar die ene brief loonde de moeite. Een Kamper verzamelaar kon mij onder andere de eerste druk van onze Statenbijbel en een Deux-Aes-Bijbel, uit resp. 1637 en 1582 aanbieden. Wijlen prof. Grosheide wijst er ergens op dat in de middeleeuwse bijbeluitgaven vaak "glossen", dus verklaringen, in de bijbeltekst ingeschoven werden. Maar dat vindt men in de 16e-eeuwse bijbeluitgaven van Liesveldt en Deux-Aes niet meer. Daarvoor in de plaats kwamen er korte notities aan de kant. Ze vermelden de inhoud van de perikope. Ook zijn er verwijzingen naar parallelle schriftgedeelten of verwante teksten. Die kanttekeningen droegen van meetaf al een reformatorisch karakter. Beroemd is de aantekening uit de Liesveldtbijbel van 1542 bij Kol.1:2: "Genade, dat is vergeving der zonden door Christus; vrede, dat is die in ons is, te weten dat wij zeker geloven door Christus zahg te zijn". Zulk een bijbeluitgave heeft Jacob Liesveldt zelf de marteldood gekost.

Inmiddels waren genoemde aantekeningen, vergeleken bij die uit onze Statenbijbel, vrij gering en niet zo uitvoerig. Uit het reeds geciteerde artikel van prof. Grosheide, in de eerste druk der Christelijke Encyclopaedic, handelend over de "kanttekeningen" (Deel 3, p.284v.) krijgen we niet de indruk, dat de professor er erg in gehad heeft, dat de zgn. Deux-Aes-Bijbel een vertaling was van de zgn. Lutherbijbel.

U moet niet denken, dat "Deux-Aes-Bijbel" een officiële naam voor enige Bijbel is. Deze benaming gaat terug op de kanttekening bij Nehemia 3:5, waar we lezen: "Bij hen bouwden die van Thekoa: doch hare geweldigen en brachten haren hals niet ten dienste harer heeren". De kanttekening bij het woord "geweldigen" luidt: "De armen moeten het cruyce dragen/ de rijcke en geven niets: Deux aes en heeft niet/ six cincq en geeft niet/ quater dry die helpen vry". Dat wil zeggen: de armen kunnen, en de rijken willen niet helpen, maar de hulp komt van de middenstand. Een wel wat vreemde "vertoning", dat een bepaalde bijbeluitgave naar een speelkaart genoemd is. Dat was uiteraard geen officiële naam. Die luidt, blijkens de titelpagina in mijn editie van 1582: BibHa: Dat is, de Gantsche Heylighe Schrift/ grondehek ende trouwelick verduitschet".

Prof. Grosheide heeft er wel op gewezen, dat die vreemde kanttekening bij Nehemia 3:5 afkomstig is van Bugenhagen, een tijdgenoot van Luther. Nu gaan we eens nadenken over de tweede vraag: "Welke uitgangspunten golden voor de kanttekeningen van de Statenvertaling?". Daarover kunnen ons allereerst de "Acta" van de Nationale Synode van Dordrecht, in de jaren 1618/19 gehouden, nader inlichten. Op de achtste zitting, dinsdagmiddag 20 november 1618, is dienaangaande het volgende bepaald:

1. "Dat sy altijdts bij den oorspronckelicken text sorghvuldelick blyven/ ende de maniere van spreken der oorspronckelicke talen so vele de duydelickheyt ende eyghenschap der Nederlantsche spraken can toelaten/ behouden".
2. "Dat sy voor yeder boeck ende capittelen/corte ende pertinente inhoutselen stellen: ende allesins aende cant de gelijckstemmende plaetsen der Heylige Schriftuere aenteyckenen".
3. "Dat sy eenighe corte verclaringen daer by voegen/ daer mede reden gegeven worde vande oversettinghe inde duystere plaetsen: maer de waernemingen der leer-puncten daerby te voegen/ is geoordeelt noch noodigh/ noch raetsaem te syn".

De uitleg of exegese mocht dus niet a priori ingegeven worden door de dogmatiek. Ook alle leerstellige polemiek diende uit de kanttekeningen geweerd te worden. Daar heeft men zich over het geheel genomen wel aan gehouden, hoewel soms niet onduidelijk bepaalde dwaalleer wordt aan- en afgewezen.

Er is, door de jaren heen, wel eens wat over, of beter naar aanleiding van de kanttekeningen geschreven, maar het eigenlijke onderzoek dient nog te beginnen. Hoe zal een eventueel boek, getiteld: "De theologie van onze Statenvertalers" eruit zien? Zouden we ons daarin kunnen vinden en herkennen?

De nieuw-testamenticus uit Leiden, wijlen prof. G. Sevenster, heeft zich al met de geschiedenis der kanttekeningen bezig gehouden. Hij kwam tot de ontdekking, dat behalve Calvijn en Beza, vooral beïnvloeding te bespeuren valt van de Herbornse hoogleraar: Johannes Piscator, die zelf de Bijbel geheel opnieuw vertaald heeft, en tal van leerzame commentaren de wereld inzond, en hoe langer hoe meer de gereformeerde leer bleek te zijn toegedaan. In het algemeen liet prof. Sevenster zich in lovende zin over "onze" Kanttekeningen uit, in de woorden: "(Wij mogen in het voorbijgaan wel opmerken, dat bij een bestudering van de kantteekeningen ook steeds de grote helderheid in de formulering treft)".

Als u vraagt, wie de schrijvers van de kanttekeningen waren, dan luidt het antwoord: tegelijk met het vertalen van het Oude Testament schreven Johannes Bogerman en Willem Baudartius ook de kanttekeningen. Het Nieuwe Testament is vertaald door de twee Leidse hoogleren Anthonius Walaeus en Festus Hommius, die beiden ook voor de kanttekeningen hebben gezorgd. De derde vraag luidt: "Betekende de uitvoering ervan tevens een theologische stellingname?". Het antwoord moet, meen ik, voluit bevestigend zijn. Men kan niet anders verwachten na een zo principiële synode, als te Dordrecht gehouden. De vertalers/kanttekenaars namen hun uitgangspunt in de gereformeerde leer inzake de Heilige Schrift, formeel en materieel. Van Schriftkritiek is hierbij geen spoor te vinden. Wil men van tekstkritiek spreken, dan kan daarvan -zij het sporadisch- wel eens sprake zijn, omdat de oorspronkelijke bijbeltekst, in het Hebreeuws en Grieks, via verschillende codices tot ons gekomen is, en het ene handschrift wel eens afwijkt van het andere. Dat kan en zal zich vooral voor het Oude Testament voordoen, omdat de tekst alleen in medeklinkers bewaard bleef, terwijl de erbij behorende klinkers door de Joden mondeling zijn overgeleverd.

Als voorbeeld van tekstkritiek zou ik kunnen noemen: Romeinen 12:11: "Dient den Heere". Kanttekening 49 wijst erop: "Anderen lezen in het Grieks voor (= in plaats van) Kurio, d.i. Heere, Kairo, dat is de tijd; in zulken zin gelijk Ef.5:16, Kol.4:5".

Als gelovige wetenschappers en wetenschappelijke gelovigen zijn onze Bijbelvertalers zeer eerbiedig en zorgvuldig met de bijbeltekst omgegaan. Zij hebben gewikt en gewogen. In de kanttekeningen zien we, op hoe verschillende wijze een bepaalde tekst kan vertaald en dus verklaard worden.

Zo komen in Prediker 2:8 voor "snarenspel" nog drie andere verklaringen in aanmerking. In kantt.26 lezen we: "Het Hebreeuwse woord wordt nergens anders gevonden dan hier, daarom wordt het zo verschillend overgezet".

De opstellers waren zo door en door gereformeerd, dat hier en daar bij voorbeeld de taal van de Heidelbergse Catechismus doorklinkt. Ik citeer bij Prediker 7:29, uit kantt.65, dat de mens "zichzelf en al zijn nakomehngen, door het ingeven van de duivel en door moedwillige ongehoorzaamheid" in de ellende gebracht heeft. Diezelfde Heidelberger beluister ik ook inzake "de goede werken", bij de verklaring van Deuteronomium 24:13 wanneer in kantt.20 de uitdrukking "Het zal u gerechtigheid zijn" aldus vertolkt wordt: "God zal het houden voor een goed werk der barmhartigheid, dat Hem in den Messias aangenaam is, als "uit waar geloof en tot Zijn eer gedaan, naar Zijn wet", die een richtsnoer is der gerechtigheid, waarnaar zij die door het geloof gerechtvaardigd zijn, Gode ter dankbaarheid schuldig zijn te wandelen". In de kanttekeningen vrorden door onze vaderen -zowel dogmatisch als kerkhistorisch- de grenzen naar alle kanten strak getrokken. De oecumenische symbolen worden tot en met Chalcedon (451 na Christus) aanvaard, en dus de ketterijen van Arius, Pelagius, Nestorius en Eutyches -om er slechts enkele te noemen- afgewezen. Vooral de uitleg van het laatste bijbelboek levert veel kerkhistorisch materiaal op. Het pausdom met haar priesterhiërarchie, zeven sacramenten, tradities en heiligenverering vindt strenge bestrijding; hoewel niet steeds daar waar men het verwachten zou (ik denk in dit verband aan de leer van de transsubstantiatie, die, naar we zouden denken, bij de instellingswoorden van het Heilig Avondmaal genoemd en bestreden had moeten worden!).

Hoewel men de naam "remonstrant" nergens leest, wordt hun leer, waar en wanneer het maar pas geeft, bestreden en weerlegd. Ik noem slechts een enkel voorbeeld, namelijk kantt.29 bij Efeze 1:9, waar de tekst luidt: "Hetwelk Hij, namelijk God, voorgenomen had in Zichzelven"; daarbij wordt dan opgemerkt: "Of, voorgesteld; dat is: zonder daartoe door iets buiten Hem bewogen te zijn, of iets in de mensen te hebben "voorzien", dat Hem daartoe zou hebben kunnen bewegen, maar heeft dezen raad alleen genomen uit Zijn eigene wijsheid, genade en barmhartigheid, Rom.11:34-36".

De dwaalleer der Wederdopers vindt al zeer weinig bestrijding in de kanttekeningen. Ik weet niet één voorbeeld te noemen, hoewel ik bij de Bergrede (Matth.5-7), in Romeinen 13 (inzake het ambt der overheid) en in teksten rondom de Heilige Doop rondgekeken heb. Dan wordt de schriftuurlijke, en dus gereformeerde leer puur positief behandeld. Met name tegen de rooms-kathoUeken en remonstranten vindt men in de kanttekeningen tamelijk veel strijdmateriaal.

In "Niets kan haar glans verdoven", de herdenkingsuitgaven van de GES 1987, heb ik tal van voorbeelden van Rome-bestrijding aangegeven. Daarnaar moge ik hierbij dus verwijzen. Zo naderen we ons vierde en laatste punt: "Waarde van de kanttekeningen voor de bijbellezer". Hier zou heel wat stof onder te brengen zijn. Eerst zien we terug op het recente verleden van de eeuwwisseling.

Zelfs in mijn jeugd, na de Eerste Wereldoorlog, waren er nog wel mensen, soms ernstige christenen, die bezwaar hadden tegen het maken van een foto. Onze vaderen hadden zulke bezwaren niet. Anders zouden wij hun portretten niet in de boeken kunnen terugvinden. Zeker, fotografie bestond toen nog niet, maar toch wel de portretkunst. Een en ander ligt immers in hetzelfde vlak. Welnu, hadden onze voorvaderen enkele generaties geleden de kanttekeningen goed gelezen en gekend, dan hadden zij niet zo afwerend tegenover een foto gestaan.

Ik citeer nu wat we lezen bij Deuteronomium 4:16: "Opdat gij u niet verderft en maakt u iets gesnedens, de gelijkenis van enig beeld: de gedaante van man of vrouw". Zulke beelden zijn ongetwijfeld "verboden -zegt de kanttekening- tot enig religieus of godsdienstig gebruik", maar volgens de kanttekening betreft dit niet' 'het burgerlijk, nodig en matig gebruik van schilderijen, beelden, kaarten en munten".

Wanneer we ons nader bezinnen op de waarde van de kanttekeningen, zou ik er allereerst op willen wijzen, dat het nooit in de bedoeling der vaderen lag, dat wij aan die kanttekeningen dezelfde waarde en betekenis toekennen als aan de Schrift zelf. Onze vaderen waren wel met veel genadehcht bedeeld. Bij hen vergeleken zijn wij stellig slechts "nachtpitjes", zoals wel eens uitgedrukt wordt. Maar op "onfeilbaarheid" boogden zij niet.

Nut en waarde van het gebruik der kanttekeningen hangen mijns inziens af van de opzet, bedoeUng en geestelijke instelling van de lezer. Waartoe gebruiken wij ze? En hoe staan we er tegenover? Staan we er soms boven? Of denken we al vooruit, dat ze voor geen enkele verbetering vatbaar zijn? Benaderen we ze wel met een, wat Calvijn noemde, "docilis", een leergierig hart, in de gehoorzaamheid des geloofs?

Alleen op die laatste manier zal men het meest profijt van de kanttekeningen kunnen trekken. De kanttekeningen alleen zijn niet voldoende voorbereidingsstof voor de predikant om er een preek mee te maken, en al evenmin voldoende stof voor de leerkrachten om hun bijbellessen voor te bereiden. Maar we kunnen er wel veel nut en voordeel van hebben. Soms stellen bepaalde kanttekeningen teleur vanwege hun geringe inhoud. Ook leven we thans in een geheel veranderde samenleving. Op de vragen van nu geven de vaderen van toen, 350 jaar geleden, niet steeds een adequaat antwoord. Dat mogen we die vaderen niet kwalijk nemen ook. De waarde van de kanttekeningen zie ik in diverse dingen.

1. Ze nodigen uit en nopen tot een genuanceerd Bijbellezen. Al hebben ze de strijd tegen de remonstranten achter zich, toch stellen zij de leer der uitverkiezing niet steeds voorop. Zo lazen we, bij Leviticus 17:11, over het bloed van Christus, als het onbevlekt Lam, dat Hij op het altaar des kruises "voor de mensen geslacht moest worden". Er had ook kunnen staan: voor "de zondaren", en ook: voor "Gods uitverkoren kinderen". Onze vaderen waren geen doordrammers; zij kenden en beoefenden een genuanceerd schriftgebruik. Ik denk in dit verband ook aan het woordje "hel". Dat woord kan soms ook "graf" betekenen. In Hanna's lofzang, 1 Sam. 2:6 ("de Heere doet ter helle nederdalen") betekent het woord "hel": "de uiterste benauwdheid", of (vergelijk Gen.37:35) "het gevoel van Gods toorn".

2. Onze vaderen beoefenden een geestelijke Schriftverklaring. Daarmee bedoel ik: zij trachten de geestelijke zin en betekenis van de Schriftwoorden na te speuren en op te sporen. Zij zochten de waarheid, en niet "achter" de waarheid. Ook hielden zij zich niet op met vergeestelijking, want als leerhngen van Calvijn hadden ze geleerd, dat vergeestelijken een uitvinding van de duivel is.

Alleen daar waar en wanneer de Schrift zelf ons erin voorgaat, durfden zij "allegorese" toe te passen: de koperen slang, de tocht door de Rode Zee, het huwelijk van Adam en Eva (Ef.5:32), de zondvloed (1 Petrus 3:20) en nog enkele andere meer behoren ongetwijfeld tot de "dingen", die volgens Gal.4:24 "een andere beduiding hebben"; dus het zijn dingen, die wel een historische zin en betekenis hebben, maar die ook nog afbeeldingen zijn van geestelijke zaken. Onze vaderen hebben ook heel Salomo's Hooglied allegorisch, zinnebeeldig verklaard. Maar dan ligt er wel een sterk verschil tussen de sobere uitleg van Udemans en de allegorieën, zoals U die bijvoorbeeld bij Johannes d'Outrein vindt. Onze vaderen stonden een geestelijke Schriftverklaring voor. Het woordje "geestelijk" treft u tientallen malen aan in de kanttekeningen, evenals in de preken en geschriften van Calvijn. Onze vaderen lazen trouwens het Oude Testament in het licht van het Nieuwe. Zij knoopten het woord van de Zaligmaker goed in hun oren:"Die (Oud Testamentische geschriften) zijn het, die van Mij getuigen". Ik denk in dit verband aan Ezra's gebed in hoofdstuk 9:15: "O HEERE, God Israels, Gij zijt rechtvaardig". Kantt.27 legt het woord "rechtvaardig" aldus uit: "Die Zijn verbondsbeloften houdt, om des Messias' wil. Die aan Uw rechtvaardigheid voor des volks zonden zal voldoen". De uitlegging, ook die van het Oude Testament, is vaak Christocentrisch. Zo is er, bij 1 Kon. 2:4 (aanteke ning 9) sprake van "de gehoorzaamheid des geloofs" (ook echt zo'n Calvijnse uitdrukking!), "welke gehoorzaamheid de Heere niet aanziet in haar natuur, naar welke zij hier nog gebrekkig is, maar naar Zijn genade in Christus, in Wie zij volmaakt is. Kol.2:10".

3. De Drieëenheid Gods wordt overal fier, onomwonden beleden. Ja, de Naam HEERE (met hoofdletters) duidt de Drieënige God aan: de Vader, in de Zoon, door de Heilige Geest (op Deut.28:58). Klare getuigenissen voor Gods Drieëenheid vinden de kanttekenaars in de doop van de Heere Jezus in de Jordaan (Matth.3), voorts in de apostolische zegenbede van 2 Kor. 13:13. Ook 1 Joh.5:7 bevat een klaar getuigenis van de Heilige Drievuldigheid, de Arianen van vroeger en de Vrijzinnigen van thans ten spijt. Tenslotte citeer ik in dit verband nog wat we lezen bij Ps.36:10: "In Uw Licht zien wij het Licht". Kantt.l3 luidt: "Dat is, als Gij ons door Uw Heilige Geest verhcht, en Uw Vaderlijk aanschijn in den Messias vertoont, dan bekomen wij het rechte verstand van Uw genadewerken en genieten wij een levende troost en hartelijke blijdschap". Welk een rijke genadekennis ligt er in deze ene zin opgesloten.

4. Door een bovennatuurlijke geboorte, d.w.z. door de wedergeboorte uit de Heilige Geest, ontvangt de mens een toegang tot het heil, in Christus geopenbaard en aangeboden. De kantt.(no. 39) bij 1 Kor.15:45 spreekt zelfs van een "bovennatuurlijke wedergeboorte" in tegenstelling met de "natuurlijke voortteling". Soms slaat daarbij het woord "wedergeboorte" op de eerste instorting van het nieuwe, geestelijke leven, maar ook ziet hetzelfde woord wel eens op de "heiligmaking"; diezelfde betekenis van het woord "wedergeboorte" is al in Calvijns geschriften te vinden; ze brenge ons niet in verwarring. Ja, je zou op grond van de kanttekeningen, ik denk aan hetgeen we bij Lev.26:12 lezen, van een heils-orde kunnen spreken. De "verlichting" gaat dan voorop, daaraan verbonden zijn dan roeping en wedergeboorte, en deze worden gevolgd door "rechtvaardiging" en "heiligmaking". Zo kan de kanttekening no.43, bij Titus 2:14, zeggen dat wij "door den Geest der wedergeboorte verlost worden van de heerschappij der zonde en ongerechtigheid".

Hier aangekomen roep ik mijzelf een "halt!" toe. Zo ongemerkt glijden we van de exegese over in de dogmatiek. Ook voor de dogmatische inzichten en opvattingen van onze vaderen zijn de kanttekeningen bijzonder leerzaam. Over tientallen onderwerpen zou ik het met u kunnen hebben. Misschien kan er bij de discussie nader op worden ingegaan.

In het blad van de GBS heb ik reeds enkele, meer dogmatische onderwerpen aangesneden. In de laatste jaargangen van het periodiek "Standvastig" kunt u een aantal artikelen van mijn hand vinden. Nogmaals, hier ligt nog een groot veld ter onderzoeking braak. In de weg van Gods providentie wordt het wellicht nog aan een uwer gegeven dit brede terrein af te bakenen en te onderzoeken. De stof is het over-waard. Zo'n onderzoek mag nooit "doel-op-zich" worden. Steeds sta ons voor ogen: "HEER' ai, maak mij Uwe wegen, door Uw Woord en Geest bekend". Het dient te gaan om het beter verstaan van de "ere Gods" en het waarachtige "heil van onze medemens".

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 27 januari 1988

Driestar bundels | 115 Pagina's

DE KANTTEKENINGEN BIJ DE STATENVERTALING

Bekijk de hele uitgave van woensdag 27 januari 1988

Driestar bundels | 115 Pagina's