Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DS. BERNARDUS SMYTEGELT EN DE TRAPPEN IN HET GEESTELIJK LEVEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DS. BERNARDUS SMYTEGELT EN DE TRAPPEN IN HET GEESTELIJK LEVEN.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waardig om te herdenken

D.V 6 mei 1989 is het 250 jaar geleden dat ds. Smytegelt na een 50-jarige ambtsbediening is gestorven. Het is de moeite waard om daar aandacht aan te besteden: Gedenkt uw voorgangers die u in het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandel", Hebr. 13:7.

De afval is heden ten dage schrikbarend. Wat moeten wij doen? Wel, we zouden de Almachtige moeten smeken om voor afval bewaard te worden, we zouden het geloof van onze voorgangers behoren na te volgen. Ook Smytegelt is een van hen. Door het geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.

De uitkomst van zijn wandel is vrede. Vrijdag, 5 dagen voor zijn dood riep hij uit: "Mij is zeer bange". Maar naderhand: "Heere, ik beveel mij aan Uw barmhartigheden en genade, die vele zijn. Die Gij kunt bewijzen zonder krenking van Uw volmaaktheden, dewijl Uw gerechtigheid in Christus voldaan is. Medelijdende Hogepriester algenoegzame, noodzakelijke, enige, (....)". Verder kon hij niet meer. Enkele dagen later zei hij tegen zijn opvolger Ds. De Beveren: "O, wees toch getrouw aan God, de waarheid, de gemeente en uw consciëntie. En als wij zullen geloofd en beleefd hebben de kracht van onze religie.... dan zal het einde wél zijn." Men hoorde hem nog zeggen: "Ik sterf in het geloof'. Het is mijn voornemen om aan de hand van Smytelgelts werken een onderzoek te doen naar de trappen in het geloof.

Onderscheid in zielsgestalten en gaven

Smytegelt leert, dat God een groot onderscheid in de gestalten van het zieleleven van een gelovige stelt. De genade-staat in alle vromen is vast, maar de gestalten veranderen gedurig. "De één leeft ver van God, de ander nabij. De één wordt treurig geleid, de ander blijde. De

één leeft in verlating, de ander in 't licht. God stelt ook onderscheid in gaven. Hij deelt een iegelijk mee gelijk Hij wil. God stelt ook onderscheid in de tijd van bekering." (Het gekrookte riet, 103e preek, blz. 259).

Trappen in de genade

In de genoemde preek stelt Smytegelt, dat er trappen in de genade zijn: "De één is een gekrookt riet, de ander een pilaar en eikeboom. De één is een eerstgeboren kindetje, de ander een jongeling, de ander een man en vader.... Maakt God dan onderscheid, moeten wij 't dat ook niet doen? ”

De geloofstrappen van het genadeleven nemen een aanvang bij de levendmaking, of inwendige roeping, of wedergeboorte. Dit leven heeft zijn groei. Smytegelt vergelijkt het bij het zaad der ontvangenis, bij inenting in een stam, waarvan de groei door de winter wordt onderbroken, bij het werpen van zaad in de akker, bij plantengroei, wat dertig-, zestig-of honderdvoudige vrucht voortbrengt, bij het opgaan van de zon, afgewisseld door de nacht, wolken, enz., bij een wassende maan, bij mestkalveren, bij een gebouw wat opgetrokken wordt, bij de natuurlijke groei van het menselijke lichaam, bij een kind, een jongeling een vader in Christus, bij een pilaar voor land en kerk.

De wasdom van bovengenoemde beelden wordt soms gekenmerkt door zichtbare verandering van het ene moment op het andere. Zoals bijv geboorte, huwelijk, het verschijnen van de zon, e.d. Soms is deze groei geleidelijk, zoals de langzame opgang van de zon, het wassen van de maan, de groei van een kind. Zo is 't ook in het geestelijk leven, 1 Kor. 13:1 1 en Efeze 4:16.

Onderscheid tussen nabijkomend en zaligmakend werk

Het kleinste ware begin van het geestelijk leven kan, volgens Smytegelt, niet beter beschreven worden dan in onderscheiding van het algemene werk des Geestes. In de prekenserie van het Gekrookte riet besteedt hij 10 van de 144 preken om de schriftuurlijke kentekenen van beide te geven. "De Geest werkt die algemene overtuigingen door middel van de prediking, zodat er een huis, een stad, en een land soms van gewaagt. Ook door middel van oordelen,

zegeningen, een ziekbed, Gods straffen over goddelozen, het voorbeeld van godzaligen e.d. De Geest werkt soms grote gaven in degenen die verloren gaan. Ze worden verlicht. Ze worden schrander in het Woord. Ze smaken de hemelse gaven. Ze zien dat de Zaligmaker zo noodzakelijk is. Ze hebben een proefje van het beminnelijke, wat er in de Heere Jezus is. Hoe gewillig en ontfermende Hij is. Het is moeilijk om te zeggen, hoe ver iemand verlicht kan zijn en nog het ware missen, en wat de kleinste trap van genade is.”

De eerste trap in de staat der genade

Smytegelt vraagt: "Wat is de staat der genade? Het is die ontfermende staat in dewelke de Drieënige God op zeker stondetje, in de eeuwigheid in Zijn Raad bepaald, de uitverkorenen vrijmachtig, genadig, krachtdadig komt over te brengen tot een andere staat in hun hart, gestalte en daden.”

Hij noemt "drieërlei slag" van mensen: de eerste "slag", zijn zulken die van der jeugd aan veranderd zijn. Hen tweede "slag" zijn zij, die heel burgerlijk zijn opgevoed en van een zacht, meegaand humeur zijn. De derde zijn zij, die twintig, dertig, veertig jaar oud geworden en dan van God gegrepen zijn. Hij wijst zijn hoorders erop, "dat wij levende bewijzen en proeven uit het Woord, in ons hart moeten zoeken of we in de staat der genade zijn". Hij vervolgt - en hierdoor wordt Smytegelt getypeerd - : "Laat ons onszelf voor God ter toets roepen en laat ons zien, als ons hart getuigt dat de kentekens in ons zijn en Gods Geest getuigt het ons niet, hoever wij dan op ons hart, volgens de kentekenen, staat kunnen maken. U ziet hier het hoofddoel in zijn kenmerkenprediking.

De eerstbeginnenden noemt Smytegelt "jonge kindertjes in Christus, gekrookte rietjes, rokende lemmetjes, zwakke lammetjes, een allertederst spruitje”.

Als kentekenen van hen noemt hij onder ander: "Zij treuren over hun zonden, roepen en wenen om God, kleven de Heere aan, kiezen op hun knieën de dienst des Heeren, kunnen voor God niet bestaan, zijn zo verslagen van hart, klagen over hun verharde hart, hebben een dorst naar Gods Woord, verachten de wereld, liefde tot de vromen, zo'n hoogachting voor God, een tere consciëntie, voelen zich dodig en bezet met zulke sterke verdorvenheden, moedeloos en ongelovig vanwege hun grote zonden, geslingerd over hun staat, allerlaagst en

klein in eigen ogen, houden hun werk verdacht, zijn zo donker en bestreden, kermen om genade.”

Zwak in het geloof

Zoals er verschil is tussen een zuigeling en een kind wat lopen kan, zo behandelt Smytegelt de eerstbeginnenden anders dan hen, die enige vordering hebben, maar zwak in 't geloof zijn. Daarom zegt hij: "Als gij wist dat gij een gekrookt riet waart, dan waart gij geen gekrookt riet meer. De Heere vertoont de zwakken onder tortelduifjes, kleine kindertjes, jonge boompjes. Ze zijn dikwijls zwak in hun bidden, in hun liefde, in hun moed, in hun lijdzaamheid, in hun hoop, in hun geloof. De Heere moest zeggen: Waar is uw geloof, kleingelovige? ”.

Onder kleingelovigen verstaat Smytegelt gewoonlijk degenen, die bekommerd zijn over hun zonden, maar werkzaam zijn met de Heere Jezus. Eén van de mooiste preken uit Een woord op zijn tijd is de 26e preek uit deel 2. Hij noemt het een kort begrip van het geestelijke leven. Na de keuze van het nieuwe leven, de verbrijzeling des harten, overgave van hart en hand aan den Heere, de werkzaamheden in bidden, wenen, enz., vervolgt hij: "Dat verkeerd werken mishaagt God (....). Ziet gij wel dat ik met u verzoend moet worden door voldoening? Niet door tranen, gestalten of deugden? Ziet gij de Middelaar wel, dat gij Die nodig hebt? (....) Weet gij geen Middelaar? Daar is er evenwel Een. Wil ik Hem aan U ontdekken? Daar doet God dan de Middelaar voor hun ogen komen. En zij zien de Koning in Zijn schoonheid, in Zijn Namen, naturen, staten en weldaden (....).

Wat doen ze dan met hun gestalten? Zij wijzen God niet meer op hun gestalten, tranen, deugden, kentekens. Daar 't geloof in 't hart is verdwijnen al die dingen. Op Wien wijzen zij dan? Op den Heere Jezus....”

De tweede trap in de genade: jongelingen

Smytegelt kenmerkt de groei des geloofs als een geleidelijke groei, met onderscheiden kenmerken. Een kind in de genade is werkzaam overeenkomstig zijn kindse natuur, een man heeft dat teniet gedaan, hij is daaraan gestorven. "Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind.... wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik teniet gedaan hetgeen eens kinds was", 1 Kor. 13:11. De tussentijd tussen een man en een kind is de jongelingschap.

Thans noemt Gods volk die wasdom des geloofs, waardoor men een jongeling in Christus wordt een heenwijzing naar Christus, een ontsluiting van Hem in het Woord, een ontdekking van de Weg, een openbaring van Christus in het Evangelie, een Persoonsopenbaring van de Tweede Persoon naar de ziel. Naarmate de ontdekkingen van Christus helderder zijn, wordt de benaming ook krachtiger, Joh. 1:51 en 52. Dit is zeker, er gaat een afsnijding van eigen werken, bidden e.d. aan vooraf. Smytegelt is niet scherp in de afsnijding. Voor deze tijd soms te gevoelsmatig. Vandaar dat Ds. Fraanje weieens zei: Smytelgelt ploegt niet diep, maar wat hij omlegt is goed." Hij was echter wél levendig. Hij bepaalt geen

systeem. Maar hij beschrijft meestal de zielswerkzaamheden of onderhandelingen des geloofs, die uit de ontdekking van de Midde vloeien. Hij doet dat dikwijls in de vorm van een samenspraak tussen de Heere en de ziel. Niemand vatte het zo op dat Christus met een hoorbare stem tot de ziel spreekt. Christus opent de Schrift en opent het oog der ziel om de Parel van grote waarde daarin te zien schitteren. Daarbij geeft de Heere een toegang aan de genadetroon, waardoor die Evangeliewaarheden in de ziel gedrukt worden.

In zijn verklaring van de zevende zondag van de Heidelbergse Catechismus beschrijft Smytegelt de werkzaamheden, die plaatsvinden nadat de Geest de Middelaar klaar voor ogen had gesteld: "(••••) Ik neem u aan om niet. Ik wil geen wet en evangelie vermengen. Dit is die gelovige onderhandeling. Dan komt God en Die geeft een andere daad. En dat is het vertrouwen. Daar beginnen ze zich op de Middelaar neer te leggen, als op een Rots. Zal ik wel beschaamd worden? zeggen ze. Mijn leven, dood, lichaam, ziel, tijdelijke en eeuwige belangens, ik geeft het al in Uw hand. Maak het met Uw knecht en met Uw dienstmaagd om Uws Naams wil. Daarop zeggen ze: Mij dunkt, ik voel, daar komt een steunen en leunen op de Heere. Daar komt zulk een kalmte. Vader, geven nu niet al de profeten getuigenis, als iemand in Uw Zoon gelooft dat Gij zijn zonden vergeven zult? Ik geloof in Uw Zoon. Hebt Gij ze mij dan ook vergeven? Geest van God, hebt Gij het geloof ook niet in mij gewrocht? Daar beginnen ze lieflijk te leunen op haren Liefste.”

De derde trap in de genade: vaders in Christus

Er zijn mannen in de genade, en vaders. Het eerste ziet op de vastheid van de genadestaat, de "vaders" zien bovendien op de vruchtbaarheid. "Al had gij tienduizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders", 1 Kor. 4:15.

Kenmerken van de vaders in Christus zijn: "De verzekering door het getuigenis des Geestes, die met onze geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn. De voorsmaak van de eeuwige heerlijkheid. Stil, bedaard, en met onderwerping wensende, met Paulus, om ontbonden te worden en met Christus te wezen.”

De verzekering in de genade

Alle gelovigen worden verzekerd van hun verloren staat, van de

noodzakelijkheid van Christus, van de waarheid uit Gods Woord. Ten opzichte van hun genadestaat en hun uitverkiezing onderscheidt Smytegelt een middellijke en onmiddellijke verzekering: "De middellijke verzekering is door middel van het Woord te lezen, te onderzoeken, te horen prediken, te bemediteren. God brengt Zijn kinderen naar het Woord. Zij zien die kapittelen daar al die klare kentekenen in zijn van genade (....) En ze zeggen: zo moet ik in nederigheid en in vrijmoedigheid voor Uw alwetendheid zeggen: ik ben al jaar en dag zo geweest, of, ik ben nog zo.”

”De onmiddellijke verzekering is niet buiten het Woord, maar Woord en Geest stemmen hierin overeen. God doet ze zien de genade Gods in haar. God doet ze zien hoe het begon, voortgang had in zijn groei en grootte. Ik zie de dingen die van God geschonken zijn. Wel, zegt God, gij zijt Mijn kind, Mijn uitverkorene. Dan doet God ze zo smelten. En ze is in zulke opwekking, dat ze niet weet of het in of buiten het lichaam geschiedt.”

Wat de andere kenmerken van het vaderschap in de genade betreft, de voorsmaak en het verlangen naar de eeuwige zaligheid, schrijft Smytegelt: "Daarop wordt dan als de hemel geopend. En 't is min of meer alsof ze met een hoorbare stem hoorde zeggen: Gij zijt Mijne, Mijn kind en erfgenaam.... Ik wordt gepijnigd door verwondering over de nieuw geopenbaarde schatten van Jezus en Zijn omhelzingen

De kennis van God de Vader

Nóg een eigenschap van vaders in de genade is de verzoening met God de Vader, en een verborgen omgang, in kinderlijk vertrouwen, met hun Vader in de hemel. In Eens Christens heil en sieraad, 12e preek, zegt hij: Wij werken het minste met de eerste Persoon als Vader, ; wél als God. Maar werkt gij er wel mee als Vader? Ach, dat i zo duister dat wij niet weten, hoe dat wij het beginnen zullen. Is er dan niets van ontdekt? Ach ja, de godzaligen zien dat teveel over het hoofd. In Matth. 3:17 zegt de Vader: aar is Mijn Zoon, daar rust Ik in. Zijt gij in Hem? Dan is het wel.”

Op een levendige en innige wijze beschrijft Smytegelt de werkzaamheden der gelovigen (óók de zijne!) omtrent God de Vader. Zo onderwees de Heere Jezus ook Zijn discipelen. Maar Jezus wijst hen gelijk op een diepere kennis van God de Vader, Joh. 14:19 en 20. Di kennis ontvingen de discipelen na Zijn opstanding. Ook Maria, Joh.

20:17. Paulus bad tot God de Vader om die kennis te schenken aan Gods volk te Efeze. In hoofdstuk 2:18 noemt hij het: Openbaring in Zijn kennis"; dat is: auwkeurig leren kennen, ervaren, erkennen, inzien; zie ook Efeze 3:14-21.

De oudvaders noemden dat een extra-ordinaire bewerking van Gods Geest, die maar enkelen geschonken wordt. De eerlijkheid gebiedt te vermelden dat bij Smytegelt het punt gemist wordt dat Gods kinderen evenals de discipelen, met een geopenbaarde Christus de dood in moeten. Bijgevolg ontbreekt dan ook die diepere kennis van God de Vader en van de Persoon des Heiligen Geestes. Ik hoop dat u mij begrijpt. Smytegelt was innig in zijn beschrijving van het werk des Geestes, in z'n hoop op de zalige opstanding en het eeuwige leven. Maar dat zijn andere artikelen. Dit is ook geen vreemde leer, of ontspoorde bevinding, want de Schrift is er zeer duidelijk in. Die geestelijke gang wordt onder andere afgeschaduwd door Jacob te Pniël, nadat de Middelaar in Bethel geopenbaard was; in het jubeljaar; de vrijheid van de doodslager na de dood van de Hogepriester; Boaz' afhandeling van Ruths rechtzaak in de poort. Paulus spreekt er meermalen van, onder ander in Kol. 2:2, enz.

Zie hiervoor ook bijvoorbeeld Pleun Klein in De vijf zalen van Bethesda, blz. 115, waar hij opmerkt, dat er enkele oude godzaligen zijn die uit de onderhandeling en de overgave van de ziel aan Christus, de huwelijksvoorwaarden vaststellen. Hij licht dan toe dat het huwelijk niet gesloten wordt door geloofsonderhandeling, maar gerechtelijke (versta een verzoende gerechtigheid) afhandeling.

Groeiproces van de Nieuw-Testamentische Kerk

Deze wasdom is aan veel afwisseling onderhevig geweest. Smytegelt toont dat aan in zijn catechismusverklaring van zondag 48: Uw Koninkrijk kome". "God zal dat doen komen: penb. 18:2, de tweede val van dat Beest (de Antichrist), als God de Joden zal toebrengen. Dan zullen ze komen toevloeien en dan zal de volheid der heidenen ingaan en geheel Israël zalig worden, Rom. 11:2”.

Wij zien in de historie dat er een ontwikkeling plaats vond in de bevindelijke kennis van onze geloofsleer. De Heilige Geest verlichtte de Reformatoren zodanig dat ze de zuivere grondslag aan het licht brachten. Maar de Geest liet ruimte over voor ontwikkeling van bepaalde punten, wat de predikanten der Nadere Reformatie verder hebben uitgewerkt. Het behaagde God om in later tijd sommigen

diepere bevinding te geven van de onderscheiden zielsgestalten op het smalle pad naar de hemel.

Waardering van Smytegelt

Na zijn dood oordeelde de Classis Walcheren in 1742, dat "zijn preken met stichting gelezen kunnen worden en dat er overal blijken in zijn van 's mans innige godsvrucht. Maar als Smytegelt zélf de uitgever was geweest, zou hij dezelfde uitdrukkingen en bewijzen niet overal gebruikt of behouden hebben." Comrie schrijft dat Smytegelt weergaloos is voor minder-geoefenden die op de praktijk gezet zijn. Het oude volk in onze stad Middelburg zei vroeger tot de ouderlingen: "Je moet veel Smietegelt leze op de preekstoel, dan bereik je iedereen". En dan bedoelden ze: in de oorspronkelijke stijl. Heeft God één predikant meer gezegend na zijn dood dan vader Smytegelt? Ook voor de meest geoefenden! En als wij genade hebben in de ogen des Heeren, zijn we hier met hem verenigd in de Geest en zullen hiernamaals in de zalige eeuwigheid God alleen de ere geven, die Hij eeuwig waard is te ontvangen.

W Westerbeke.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1989

Criterium | 101 Pagina's

DS. BERNARDUS SMYTEGELT EN DE TRAPPEN IN HET GEESTELIJK LEVEN.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1989

Criterium | 101 Pagina's