Uit een ruisende kuil …
En Hij heeft mij uit een ruisenden kuil, uit modderig slijk opgehaald, en heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld, Hij heeft mijn gangen vastgemaakt. Psalm 40:3
Geliefde lezer(s), we weten dat het leven van David, de dichter van deze psalm, vol moeite en verdrukking was. David heeft daar beelden voor gebruikt. Hij spreekt in het derde vers van een ruisende kuil, van modderig slijk. De schaapherders groeven putten die van boven heel smal waren en van onderen breed. We kunnen dit terugvinden in de geschiedenis van Jozef, toen hij moest verkeren in zo’n put. Als het regende, dan kwam het water van bovenaf de put binnen en dat veroorzaakte dan een geweldig geruis.
Dat wordt hier allebei aangehaald: een ruisende kuil en dan staat erachter: uit modderig slijk. Dus onderin die kuil ontstond modderig slijk. Eigenlijk staat hier twee keer hetzelfde: modder en slijk.
Ditzelfde komt ook terug in de geschiedenis van de profeet Jeremía. In Jeremía 38 lezen we dat Jeremía in de kuil werd neergelaten. Die kuil was zo modderig, dat als hij niet op tijd daaruit verlost was, hij omgekomen zou zijn. In de modder zinkt men weg.
U begrijpt wel, dat de omstandigheid van dat modderige slijk, zoals het in deze psalm beschreven wordt, uitzichtloos is. We weten dat David uitwendig in moeite was, maar in zijn innerlijk leven was dat niet minder. Er staat niet voor niets een ruisende kuil en modderig slijk.
Als we dat nu eens toepassen op onszelf, dan vinden we daarin ook de verloren staat van de mens getekend. Waar hebben we onszelf in gebracht? Jozef werd erin geworpen en Jeremía met zelen neergelaten. Maar voor elk mens geldt dat hij zichzelf in zulk een vreselijke staat gebracht heeft. Wat is het erg, als onze ogen daarvoor gesloten zijn! De mens weet niet hoe ellendig, nooddruftig en naakt hij van nature is.
David kwam erachter dat hij zichzelf nooit uit die put zou kunnen verlossen. Hij was erin gezonken. Hij zakte hoe langer hoe dieper in die put weg. Er wordt een omstandigheid getekend, waarin het een afgesneden zaak is om ooit daaruit verlost te worden. Het is niet voor niets dat Ebed-Melech, de Moorman, zich haastte naar de koning, want hij zal gedacht hebben: nog even en dan is de profeet Jeremía omgekomen in de modder.
Er is in deze Psalm ook sprake van een roepen. Want in het tweede vers staat: Ik heb den HEERE lang verwacht; en Hij heeft Zich tot mij geneigd en mijn geroep gehoord. Hier wordt gesproken van: een geroep. Als de Heere genade verheerlijkt in het leven van een mens, dan komt hij er eerst achter in welk een toestand hij verkeert. Dat zal hem toch zeker niet onberoerd laten, er zal dan een roepen geboren worden uit de diepten der ellenden. Een roepen, of de Heere Zich nog over zulk één zou willen ontfermen in gunst en in genade. Het leven dat uit God is, trekt op Hem aan. Toch is het in het geestelijke zo, dat er nooit redding uit die kuil komt, als we in die kuil niet werkelijk een verloren mens voor God geworden zijn. We moeten omkomen, om behouden te worden door een Ander, Die Zich buigt over die ruisende kuil en die gans ellendige mens daar ziet zitten en hem wil ophalen.
Dat is een teken, dat er een weg der verlossing is en dat het waar is wat er staat in het achtste vers, dat er Eén gekomen is met een: Zie, Ik kom. Waar is Christus niet in geweest en wat heeft Hij niet doorgemaakt? Er is weleens gezegd: Reeds in de raad des vredes heeft Hij de Zijnen zien liggen op de bodem van de hel. Maar vaak wordt vergeten dat Hij daar in moest gaan, om de Zijnen te kunnen verlossen met een eeuwige verlossing. Dat er een moment is gekomen, dat Hij kroop als een worm en geen man. Toen is Hij werkelijk die kuil ingedaald, waarin de mens zichzelf gebracht heeft. En wat denkt u, toen Hij daar hing aan het vloekhout des kruises? Daarom kan Hij de Zijnen uit een ruisende kuil en uit modderig slijk ophalen. Wat is het een wonder, als dat mag gebeuren! De mens is onmachtig om zichzelf te verlossen; hij zakt alleen maar dieper weg.
Wat een wonder is het toch als de mens zo getrokken mag worden en overgebracht wordt vanuit de duisternis in het wonderbaar licht. Als hij Hem mag aanschouwen, Die in de kuil moest komen, om zulken te verlossen die daarin zijn.
En heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld. Een rotssteen is het tegenovergestelde van modderig slijk. Ik hoef u niet te vragen wat met die rotssteen wordt bedoeld. De rotssteen is Christus. Hij is het toch in het bijzonder, van Wie in deze Psalm zo overvloedig getuigd wordt. Hij heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld. Dat is vastigheid en als dat er is, dan is er geloof. Dan mag ik een ogenblikje vaststaan en alles uit handen geven. Dan mag ik aanschouwen dat al mijn zonden en ellende op Hem gelegd zijn, op die dierbare Borg en Middelaar. Dan is het een Rotssteen, waarin de ziel vastigheid mag krijgen.
Maar het is wel zo, als dat gebeurt, dan weet men niet in hoeveel putten men na die tijd weer terecht kan komen. En ik kom er nooit vanzelf uit, want het blijft elke keer weer een wonder als ik er uitgehaald word. Hij heeft mij uit een ruisende kuil, uit modderig slijk opgehaald.
Geliefde lezer(s), het volk des Heeren wordt hier op aarde door vele verdrukkingen geleid. Wat is het dan toch een eeuwig wonder, als de Heere dan toch bij tijden en ogenblikken die vastigheid in Hem doet gevoelen, voor één die in de modder staat. Die het vat, die vatte het! Het is niet te begrijpen, maar het moet beleefd worden door genade: Hij heeft mijn gangen vast gemaakt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's