Stempels op het leven van Comrie
Wat heeft hij gedaan? Het is een belangrijke vraag om een levensgeschiedenis te schrijven. Een andere vraag is minstens zo belangrijk. Waarom heeft hij het zo gedaan? Deze vraag willen we proberen te beantwoorden ter gelegenheid van de 250e sterfdag van de predikant Alexander Comrie.
Over Comrie (1706-1774) is al veel geschreven. Het is niet de bedoeling om dat nu te herhalen. In feite is zijn levensgeschiedenis snel verteld. De Schot van geboorte kwam als twintiger naar Rotterdam, werkte enige tijd in de handel en kreeg begeerte om zijn leven te besteden in de dienst des Heeren. Enkele geldschieters zorgden ervoor dat hij voor predikant kon studeren. Dat deed hij in Groningen en Leiden.
Op 1 mei 1735 werd Comrie bevestigd in Woubrugge. Daar zou hij ook blijven, tot zijn emeritaat in 1773. De gemeenteleden wisten het na verloop van tijd wel; hun predikant was een man van de studeerkamer. En van de binnenkamer! Door middel van zijn preken bedreef Comrie pastoraat en gaf hij leiding aan het zielenleven. Ruim anderhalf jaar woonde Comrie nog in Gouda, waar hij op 10 december overleed, 250 jaar geleden dus. Hij werd bijna 68 jaar.
Jeugd
De Schotse afkomst heeft als eerste een stempel gezet op Comrie. Hij vond het een voorrecht om via zijn moeder af te stammen van de godvruchtige prediker Andrew Gray. De preken van de broers Erskine en van Boston zetten eveneens een stempel op zijn leven. Comries aandacht voor het genadeverbond en zijn liefelijke evangelieprediking laten dat zien.
Een ander stempel uit zijn jonge jaren is minder bekend, maar niet minder belangrijk. Comrie hoorde van jongs af in catechismusverklaringen waarschuwen tegen de theologie van de Engelse prediker Richard Baxter. Deze schreef uitnemende boeken over het pastoraat, maar nam een middenpositie in tussen remonstranten en gereformeerden. Deze middenpositie leende Baxter vooral van theologen uit de school van Saumur, in Frankrijk. Wel, deze zinnen verklaren veel van Comries geschriften. De predikant van Woubrugge was ontzaglijk bang voor een prediking die niet opkomt uit Gods welbehagen als bron van de zaligheid. Dan krijg je een prediking waarin de gelovende mens bijdraagt aan zijn zaligheid. En dat is zo wankel, ja, ten diepste onteert het Christus, Die niet alleen een Middelaar van verdienste is, maar ook van toepassing.
Oude dag
Tegenover de Leidse hoogleraar Jan Jacob Schultens, met wie Comrie hevig in de clinch lag, verklaarde Comrie dat hij zijn oog ‘gestadig’ had op de theologie van Saumur. Hij was er bang voor, ook heel persoonlijk! Een half jaar voor zijn sterven schreef Comrie een brief aan een vriend, de Dordtse predikant Jean Louis Verster. Enigszins vertwijfeld wierp hij in de brief de vraag op: Kom ik nog op mijn oude dag op de Franse school? Met andere woorden, word ik alsnog meegezogen met een leer van Saumur, een leer waarin de mens meewerkt aan zijn eigen zaligheid? Blijkbaar had Comrie zichzelf leren kennen. Na een leven van onderzoek van Gods Woord, pal staan voor de zuivere leer, was hij niet aan zichzelf toevertrouwd. Tot zijn sterven toe moest hij door de Heere worden vastgehouden!
Hoe werkt dit stempel op Comrie door in zijn prediking? In al zijn preken klinkt door dat zalig worden een zaak is van vrije genade. Zo heeft Comrie het persoonlijk beleefd, al weten we niet veel over zijn persoonlijk geestelijke leven.
Rechtvaardigmaking
In de loop van de jaren ging Comrie steeds meer nadruk leggen op het Godswerk in de waarachtige bekering, juist tegenover remonstrantse of half-remonstrantse invloeden.
We noemen nu het bekendste thema waaruit dit blijkt. Altijd al leerde Comrie de grote betekenis van de rechtvaardigmaking van de zondaar, toegerekend door God, ontvangen door een waar geloof in Christus. Zijn tweede preek in de ”Eigenschappen des geloofs” is daar een uitnemend voorbeeld van.
Na verloop van tijd ging Comrie meer nadruk leggen op de rechtvaardigmaking van eeuwigheid, ofwel de rechtvaardigmaking vóór het geloof. Dat kwam niet in plaats van de rechtvaardigmaking door het geloof, maar was er een nadere uitwerking van. Want, waar komt dat geloof vandaan? En waar ligt het fundament van de rechtvaardigmaking? In de eeuwigheid!
Dit eeuwigheidsaspect is niet altijd goed begrepen. Juist om de rechtvaardigmaking van eeuwigheid is Comrie bekritiseerd. Terwijl hij met dit leerstuk niet iets nieuws bracht. Onder andere de bekende Engelse theoloog John Owen is op dit punt een leermeester voor Comrie geweest.
Universiteiten
Met een intense zorg voor het welzijn van de kerk moest Comrie toezien hoe een middenweg tussen de gereformeerde en remonstrantse leer zijn spoor trok door de kerk in Nederland. En niet alleen door de kerk. Comrie zag deze invloeden ook aan de universiteiten. Juist daar werden predikanten opgeleid. Dat betekende dus dat de dwaalleer zich steeds verder zou verspreiden in de kerk van Nederland. En zo werd Comries zorg alleen maar groter.
Met name de universiteit van Leiden - Woubrugge ligt er ruim tien kilometer bij vandaan - was een probleem. Toen Comrie er zelf studeerde, waren er nog getrouwe Voetiaanse hoogleraren. Hun plaatsen werden echter ingenomen door professoren die ruimdenkender waren. Hij had vooral wantrouwen tegen de hoogleraren Alberti en Schultens.
Dit had nog met iets anders te maken, wat ook belangrijk is om Comries werk te verstaan. In de loop van de achttiende eeuw kreeg een meer verstandelijke, rationalistische theologie invloed in ons land. In Frankrijk was er de meer radicale verlichting, in Nederland spreken we wel over de ‘reformatorische verlichting’. De gereformeerde leer werd gecombineerd met verlichte ideeën. Comrie verdacht met name de Leidse hoogleraar Joannes Alberti hiervan. Zulk onderwijs zorgde ervoor dat er steeds meer verlichte predikanten op de preekstoelen kwamen. En daar lag Comrie, met zijn vriend Nicolaus Holtius, van wakker. Zo raakten ze betrokken bij een conflict rond de Zwolse predikant Antonius van der Os. Voor Comrie was deze een schoolvoorbeeld van een eigentijdse, verlichte theologie. Dit conflict waaierde enorm uit, omdat Van der Os in Leiden had gestudeerd. Zijn hoogleraren hielden hem de hand boven het hoofd. En dat was voor Comrie een bewijs dat het grondig mis zat met de theologische faculteit in Leiden. We kunnen wel zeggen dat een zekere moedeloosheid zich van hem meester maakte, een moedeloosheid die we ook aantreffen bij zijn tijdgenoot Theodorus van der Groe (1705-1784).
Oudvaders
Zagen Comrie en Van der Groe het te somber in? De geschiedenis heeft uitgewezen van niet. De kerk in Nederland zonk steeds verder weg in een oppervlakkige godsdienstigheid. Tekenend is dat geschriften van oudvaders steeds minder werden herdrukt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de ”Redelijke Godsdienst” van W. à Brakel of de catechismusverklaring van J. van der Kemp, boeken die generaties hadden gestempeld. De stroom herdrukken droogde steeds verder op. Na het sterven van Comrie in 1774 werden ze nauwelijks meer gedrukt.
Toch gaf de Heere de kerk niet geheel over aan zichzelf. Er was een overblijfsel naar de verkiezing van Gods genade.
Dat kwam in het bijzonder 60 jaar na het sterven van Comrie aan het licht. Het was de tijd van de Afscheiding. Er bleek toch behoefte te zijn aan de zuivere prediking van Gods Woord. Toen werden ook de oudvaders weer herdrukt. De Heere dacht aan Zijn genade. Dit moge ook onze verwachting zijn, als we opnieuw in een tijd van geestelijk verval leven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 2024
De Saambinder | 24 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 2024
De Saambinder | 24 Pagina's