"Harry" was een Swifterbanter
Huismoeder/archeologe doorzoekt bodem van de Noordoostpolder
EMMELOORD - Wies Kreukniet is halverwege de veertig en huismoeder in Emmeloord. In haar vrije tijd doolt ze over akkers en velden op zoek naar de resten van ons verleden: vuistbijlen, speerpunten en aardewerk. Wies is amateurarcheologe en dat uitgerekend in de Noordoostpolder, met zijn vijftig jaar zo ongeveer het jongste stukje Nederland.
Zo'n drie keer per week trekt Wies haar kaplaarzen aan, duikt in een regenmantel en gaat gewapend met plastic zak voor de vondsten -„je weet nooit"- op pad. Ze dwaalt niet zomaar door de Noordoostpolder, maar selecteert van tevoren de archeologisch interessante plekjes aan de hand van gedetailleerde luchtfoto's en oude kaarten. Daarop is duidelijk de loop van de rivier de Vecht te zien, die vroeger door het Poldergebied stroomde. En langs die verdwenen rivier bevinden zich sporen van de Swifterbantcultuur.
Een paar eeuwen voor Christus woonde in Nederland een volk van boeren, dat woonde en leefde van planten, noten en de opbrengst van hun kleine akkertjes. Hun dorpjes bouwden ze op hoger gelegen land vlakbij de rivier: voedsel voor de deur, maar veilig voor het water. Als door zware regenval of storm het water van de Vecht te hoog steeg, trokken de Swifterbanters verder. Die trektocht is eenvoudig te gaan omdat het volk de loop van de rivier volgde.
Wies was al jong geboeid door oude voorwerpen: „Ach, iedereen heeft wel een hobby; de een spaart suikerzakjes, de ander postzegels. Ik spaarde fossielen. Dat begint met een steentje dat je op het strand vindt. Een ander zou denken: Mooi ding. Maar later wordt het weggegooid. Ik niet. Ik wilde meer weten en hoe meer ik wist, hoe leuker ik het vond.
Toen ze in 1984 op kavel P14 bij Schokland met opgravingen begonnen, bleek het nieuwe land oude vondsten te bevatten. In de krant las ik dat er oude voetstappen waren gevonden. Ik ben erop afgestapt en al gauw „was ik er niet meer weg te meppen", lacht ze vrolijk.
Voetstappen
Voor haar op tafel liggen foto's met daarop duidelijk waarneembaar de afdruk van een voet. Wies legt uit hoe die stappen duizenden jaren lang bewaard zijn gebleven: „Je moet dat vergelijken met iemand die net gedoucht heeft, de badkamer uitkomt en op het tapijt een natte voetafdruk achterlaat. Als je die afdruk direct met een dun laagje stof zou bedekken, zit hij er over een paar eeuwen nog. Zo is het ook met deze afdrukken gegaan. Zand heeft het spoor bedekt, tot wij de aarde laagje voor laagje wegveegden. Al schavend houd je dan een voetspoorvan een millimeter dik over. Iemand had daar 4200 jaar geleden gelopen. Nou, toen was onze nieuwsgierigheid gewekt".
Verwoed werd er verder gezocht. En niet tevergeefs, vertelt de Emmeloordse. „Vlakbij die voetsporen vonden we een oud geraamte. We duiden hem nu aan als "Harry". Gevonden skeletten geven we altijd een naam, al kan een nummer natuurlijk ook. Je kunt moeilijk roepen: „Maak jij dat ene skelet, nee, niet die, die andere, even schoon!" Wel heel uniek hoor, zo'n vondst. Vooral als je ook al gebruiksvoorwerpen en voetsporen gevonden hebt. Dan heb je een compleet leefwereldje.
Harry
"Harry" was een Swifterbanter. Over die cultuur is heel weinig bekend: je moet zelf proberen te bedenken waarom ze dingen op een bepaalde manier deden of waar de vondsten toe dienden. Bij vondsten uit de Middeleeuwen bij voorbeeld ligt dat heel anders. Veel voorwerpen uit die tijd zie je terug op schilderijen in musea. Dat onbekende ontdekken, dat is heel spannend, al blijven er altijd genoeg vraagtekens over".
Om antwoorden op enkele van die vragen te krijgen, sloot Wies zich in 1989 aan bij de AWN, de Archeologische Werkgroep voor Nederland, een vereniging die de werkzaamheden van amateur-archeologen in Nederland coördineert en begeleidt.
Interessante ontdekkingen worden meteen doorgespeeld naar de Universiteit van Amsterdam en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) uit Amersfoort, instanties waarmee de AWN nauw samenwerkt. „Mensen die alleen werken, vinden misschien wel waf', verklaart Wies haar AWN-lidmaatschap, „maar negen van de tien keer weten ze niet eens wat het is. Een knecht van een boer hier in de buurt heeft twee bijlen gevonden. Nou, die staan dan een tijdje op de schoorsteen, maar ja, dan is zijn vrouw het afstoffen zat en gooit ze ze weg. Dat is zo jammer. Al hadden we er maar een foto van gehad..." Feller: "Dingen verdwijnen als mensen alléén werken. Daarom ben ik bij de AWN gegaan. Als je bij een grotere club hoort, overkomt je dat niet. Dan kun je door experts later uitzoeken of iets waardevol is".
Schaatsen van bot
„Zo langzamerhand is het wel een vergaande tic geworden", biecht Wies, die de Flevolandse afdeling van de AWN coördineert, een tikkeltje schuldig op. „Je wordt steeds enthousiaster. Gaat vragen stellen aan deskundigen: wat is het, uit welke cultuur? In sommige potjes ontdekten we dat er strootjes waren meegebakken. Dat is heel kenmerkend voor een bepaalde periode. Of je herkent versieringen".
Het boeiende aan archeologie vindt Wies dat het verleden erdoor tot leven komt; „Op school krijg je wel geschiedenis, maar dat is droge kost. Het zegt niets, die jaartallen en het ene mannetje dat het andere vermoordt. Het wordt pas leuk als je dingen uit die boekjes in je eigen streek terugvindt. Schaatsen van bot bij voorbeeld. Bij elke vondst heb je weer een stukje van de legpuzzel, begrijp je weer iets meer van het verleden. Het is boeiend daaraan mee te werken. De puzzel is nog lang niet af; dat is voor de mensen na ons. Met hun nog modernere apparatuur. Die mensen zullen trouwens wel in een deuk liggen om hoe wij de Swifterbantcultuur zagen". Meesmuilend: „Zo van: Leuk geprobeerd".
Lang niet alles is in de bodem bewaard gebleven. De tijd heeft veel voorwerpen aangetast en terpen zijn afgegraven om het land te bebouwen. Wies begrijpt dat wel; „Mensen hebben er niet altijd oog voor. Een huis, ja, daar tel je geld voor neer, maar voor iets dat in de bodem zit, dat je niet eens kan zien? Wat moet je met die ouwe scherven, met de rommel van een ander? Wij proberen zoveel mogelijk te redden, maar Flevoland is eigenlijk te groot voor ons groepje van zes.
De Noordoostpolder is nu ingeklonken, waardoor veel dingen uit de veengrond nu langzaam naar boven komen. Dat zal met de rest van Flevoland, dat nu nog onder een dikke laag klei zit, ook gebeuren. Het is dus een kwestie van geduldig afwachten".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 13 mei 1992
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van woensdag 13 mei 1992
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's