Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Patriottenbeweging en geschiedschrijving

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Patriottenbeweging en geschiedschrijving

Bezinning-Achtergrond

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een woord ter gelegenheid van de oprichting van de Vereniging van Christen-Historici op 23 septemtyer jl.

De Franse Revolutie van 1789 is vorig jaar internationaal herdacht. Het kan ons bekend zijn dat aan deze wereldhistorische gebeurtenis het tijdperk van de zogenaamde Verlichting is voorafgegaan. In deze tijd kwam tegelijk met de toenemende nadruk op de soevereiniteit van de rede ook de gedachte van de voll< ssoevereiniteit\o\ ontwikkeling. Dit Verlichtingsdenken zocht op rationele wijze naar politieke vormgeving en naar bevrijding van bepaalde, als knellend ervaren banden in kerK staat en maatschappij. Dit democratiseringsstreven staat onder ons bekend als de Patriottenbeweging.

Herwaardering en eerherstel

Momenteel is in de geschiedschrijving een tendens te bemerken naar herwaardering van deze Patriottenbeweging. "Van verguizing is

thans geen sprake meer. Het eerherstel der patriotten is algemeen, lijkt hier en daar zelfs in verering om te slaan, " schrijft dr. G.J. Schutte. "De gruwelen van de Franse Revolutie worden niet meer als enige, logische en onvermijdelijke consequentie van het achttiendeeeuwse vernieuwingsstreven gezien." Al hebben de hierbij betrokken gedreven hervormers, hun eigen rationalistisch optimisme ten spijt, "uiteraard niet de hemel op aarde gebracht", de diepe beroeringen van deze tijd tonen toch aan hoe de mensheid "met vallen en opstaan met de diepste levensvragen bezig was".'

Waren de toenmalige problemen dermate onoplosbaar, zo vragen wij, dat hiertoe een zo bloedige en catastrofale omwenteling als die van 1789 gerechtvaardigd was? Had Groen van Prinsterer dan ongelijk toen hij schreef: "Geen omkeering werd vereist, hervorming zou mogelijk zijn geweest"^? Of moeten wij zijn politieke tegenstander Thorbecke bijvallen die beweerde, "zoozeer als eenig land, behoefden wij omwenteling."^?

Het is echter de vraag of bij nauwkeurige toetsing van de feiten de eenzijdige nadruk op de onontkoombaarheid van de revolutionaire ontwikkeling, zoals deze in de moderne geschiedschrijving tot uitdrukking komt, dient te worden gehonoreerd. Neem alleen maar het punt dat de revolutie de vereniging van kerk en staat als één van de voornaamste gebreken aanwees van het ancien regime. Het revolutionaire staatsrecht betekende niets meer of minder dan een diepingrijpende breuk met de historische ontwikkeling en het nationaal verleden.

Nationaal verval en nationale afval

Wij zullen over het tijdsbeeld van de achttiende eeuw hier niet al te zeer in bijzonderheden treden; daar zijn voldoende naslagwerken over verschenen. Momenteel wordt de toenmalige economische recessie minder ernstig voorgesteld als vroeger werd aangenomen." In plaats van de vrachtvaarders werden onze landgenoten de geldschieters van ons werelddeel. Politiek kon de Republiek zich niet handhaven onder de grote mogendheden, vooral

niet toen de traditionele Engelsgezinde staatkunde van koning-stadhouder Willem III werd verlaten voor een alliantie met Frankrijk. Vooral tijdens de Vierde Engelse Oorlog (1780- 1784) die groot nadeel toebracht aan onze handel, werden wij door deze Fransgezinde politiek ernstig gedupeerd.

Ernstiger was echter de omstandigheid dat de achttiende eeuw niet alleen een tijd van nationaal verval, maar ook een tijd van nationale afval is geweest. Het was een tijd dat de "Catechismus der Natuur" van de geleerde ds. J.F. Martinet meer invloed kreeg dan de Heidelbergse Catechismus, zoals ook in onze tijd de Groenen meer indruk maken dan Groen. Tegen de ontluikende vrijgeesterij in kerk en staat hebben de "kampioenen van de gereformeerde orthodoxie", Alexander Comrie en Nicolaas Holtius, op niet mis te verstane wijze hun stem verheven, tenwijl ook de biddagpreken van Theodorus van der Groe in dit opzicht geen onzeker geluid laten horen. De hier genoemde getrouwe predikers stierven respectievelijk in 1774 en 1778, en Van der Groe in 1784, voordat de binnenlandse troebelen uitbraken.

De toenemende tolerantie was bijzonder bevorderlijk voor de verspreiding van nieuwe, traditie en gezag ondermijnende denkbeelden. Deze vonden inzonderheid ingang bij de verlichte, meer ontwikkelde en gefortuneerde burgerij, die weinig of geen medezeggenschap had in de zaken van kerk en staat. (Het onontwikkelde proletariaat, veelal het "grauw" of het "gepeupel" genoemd, viel over het algemeen nog buiten de gezichtskring). De aanhang van de Patriottenbeweging werd dan ook grotendeels gerekruteerd uit de kringen van de zogenaamde dissenters: remonstranten, doopsgezinden, rooms-katholieken en in mindere mate ook luthersen en joden, die, omdat zij geen lid waren van de bevoorrechte gereformeerde kerK van openbare ambten waren uitgesloten. Hierbij mag niet over het hoofd worden gezien dat de regerende en staatsgezinde regentenaristocratie als

de traditionele erfgenaam van de bestrijders der gevreesde (gereformeerde) "predikantenheerschappij" kan worden aangemerkt. Loevestein contra Dordt en Oranje!

Het streven naar volkssoevereiniteit

Niet alleen de positie van de Gereformeerde Kerk, ook die van het Oranjehuis werd door deze ontwikkeling ernstig bedreigd. "Een haast mythisch maar in elk geval zeer diep vertrouwen in Oranje als beschermer van de gewone man, breidel van regenten-overmoed, handhaver van de gereformeerde godsdienst en redder van het land kenmerkte de Oranje-gezindheid."'' De stadhouder kon altijd nog rekenen op de Kerk en het hervormde volK "die zich bewust bleven dat Maurits hen in 1619 aan de overwinning had geholpen."^ (Dat zit de huidige historici nu nog dwars!)

Binnen de Patriottenbeweging werkte de leer van de volkssoevereiniteit als katalysator. De aristocratische vleugel - de regenten-oligarchie - hanteerde deze leer slechts voor de leus teneinde het 1990/3

stadhouderlijk gezag afbreuk te doen. Toen het "gevaarlijk wapen der volksoppermagt"' ook tegen hen werd gekeerd, ontstond er enige bezinning. De democratisch-gezinde vleugel richtte zich niet alleen tegen de stadhouder, maar tegen de bestaande orde, feitelijk ook tegen de regenten-aristocratie. "Die verdoemde pruiken, ik kan ze niet velen, nog minder dan den Prins!" riep de democratische voortrekker J.D. van den Capellen tot den Pol eens uit.^

De radicale of democratische richting kreeg binnen de Patriottenbeweging steeds meer de overhand. Politieke clubs en wijkvergaderingen in vele steden en dorpen, een oproerige en democratisch-gezinde pers met talrijke bladen en pamfletten etc. leidden tot ernstige gezagsondermijning en verstoring van de openbare orde. De oprichting van zogenaamde exercitie-genootschappen - een para-militaire organisatie - zogenaamd in het leven geroepen tegen buitenlandse vijanden en ten behoeve van de ordehandhaving, was in wezen tegen de oranjegezinde schutterijen en tegen het stadhouderlijk gezag gericht. Mede ten gevolge van een weifelend stadhouderlijk bewind en een verdeelde Staten-Generaal werd ons land aan de rand van een burgeroorlog gebracht.

De aanhouding van Prinses Wilhelmina bij de Goejanvenwellesluis markeerde een voorlopig eindpunt van deze revolutionaire ontwikkeling. De interventie van Pruisen, in 1787, die tot tijdelijke restauratie leidde, kon echter de omwenteling niet keren. Het jaar 1795 bracht door tussenkomst van het Franse leger de democratische Patriotten aan de macht en de verwezenlijking van de Bataafse RepublieK zij het dan ook onder Franse voogdij. "Welk een ideaalstaat was niet die der Bataven!" zo was er eerder in de patriotse pers verkondigd.^ Welnu, wie de geschiedenis van de Bataafse Republiek nagaat met haar interne venwikkelingen, haar herhaalde staatsgrepen en haar uiteindelijke ontreddering moet met de scherpzinnige Groen tot de conclusie komen: "Nooit was het volk inderdaad magteloozer dan sedert het in naam souverein was."'°

In de Bataafse Republiek werd in theorie de volkssoevereiniteit venwezenlijkt, maar wel tegen de hoge prijs van een formidabele oorlogsschatting, tegen het verlies van de gereformeerde kerk als bevoorrechte (niet als heersende) kerk, van het Oranjehuis, van onze kolonieën en van onze nationale zelfstandigheid. Was de realisering van de volkssoevereiniteit deze hoge prijs wel waard? Als men de hedendaagse geschiedschrijving wil geloven, moet deze vraag bevestigend worden beantwoord.

Internationale of nationale interpretatie

"Er zit in de huidige vaderlandse gescheidschrijving een sterk anti-orangistische, anticalvinistische tendens, " constateert dr. R.H. Bremmer." Ook bij de beoordeling van de Patriotten-beweging komt deze tendens tot uitdrukking.

Tegen het einde van de vorige eeuw verscheen van prof. H.T. Colenbrander een gedocumenteerd driedelig werk over de Patriottenbeweging. '^ Deze historicus zocht de verklaring van de gebeurtenissen vooral in de doonwerking van internationale machtstegenstellingen in de Republiek en zag in de woordvoerders van de Patriotten-beweging slechts marionetten in de handen van vreemde mogendheden, i.e. Frankrijk.

In de loop van deze eeuw kwam echter prof. P. Geyl met een nationale interpretatie, waarbij hij het patriottisme verklaarde als een belangwekkende hervormingsbeweging van eigen bodem." Bij de totstandkoming van de Bataafse Republiek was er echter sprake van een "bedaarde" revolutie. Evenals minister Thorbecke is hij van mening dat door een vernuftig geconstrueerde grondwet de al te gewelddadige consequenties van de volkssoevereiniteit dienen te worden geneutraliseerd.

De historicus C.H.E. de Wit kantte zich in een sociale interpretatie zowel tegen Colenbrander als tegen Geyl. Het emancipatiestreven van de burgerij was volgens hem de drijvende kracht van de Patriottenbeweging. In 1965 promoveerde deze geleerde op een proefschrift getiteld: "De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland, 1780-1884." De ondertitel

hiervan luidde: "Kritisch onderzoek van een historisch beeld en herwaardering van een periode."

Volgens de promovendus zijn de grondslagen van het moderne Nederland na langdurige strijd "tussen oud en nieuw" in de jaren 1780-1848 gelegd. Het "kernmoment" - de Bataafse Revolutie werd daarom door Thorbecke "onze grootste omwenteling" genoemd. Het verblijf van de - ± 40.000 - in 1787 gevluchte patriotten in het revolutionaire Frankrijk werd een "leerschool in de democratie" en de strijd hiervoor werd bij de Grondwetsherziening van 1848 met de gewenste uitslag bekroond.'"

De visie van Simon Schama

Ook buitenlandse historici hebben zich met de Patriottenbeweging bezig gehouden. Een geleerde die zich op dit terrein een naam heeft verworven, is de Engelsman Simon Schama. Hij studeerde aan de universiteit van Cambridge en is momenteel hoogleraar aan de Harvard University (U.S.A.). In 1977 verscheen zijn magistrale werk "Patriots and Liberators". Van deze foliant verscheen dit jaar een uitstekende Nederlandse vertaling, in totaal 859 fijnbedrukte pagina's.'^ Men staat versteld van de grote deskundigheid, uitgebreide bronnenstudie en heldere schrijftrant van deze buitenlandse historicus. De ondertitel van zijn boeiend geschreven werk "Revolutie in de Noordelijke Nederlanden, 1780-1813" maakt ons echter wel wat behoedzaam.

De schrijver, die er eerlijk voor uitkomt grote dank te zijn verschuldigd aan de reeds genoemde C.H.E. de Wit, zegt dat de patriotten gedreven werden door het ideaal van de

"nationale wedergeboorte" en van de "wedergeboorte van een ongekunstelde democratie" (99). Hij stelt dat, hoewel over het algemeen wordt opgemerkt dat het de patriottenbeweging "op noodlottige wijze aan een Oldenbarnevelt of Hugo de Groot heeft ontbroken", de vaandeldragers van de revolutie (Daendels, Pieter Vreede, Gogel, zelfs de would-be patriot Lodewijk Napoleon) "allemaal mannen van groot kaliber" en "indrukwekkende persoonlijkheden" zijn geweest (15).

Hij spreekt over Nederland als een land "waar de pekelzonden" van de uitverkorenen meer en meer leidden tot politiek gezichtsverlies (102) en dat het democratiseringsproces werd bemoeilijkt door "dweperige calvinistische predikanten", die het volk op het hart hadden gedrukt "dat God in de persoon van de stadhouder een plaatsvervanger had aangesteld" (76), terwijl de "aarts-calvinistische historicus Groen van Prinsterer" ervan overtuigd was "dat een revolutie per definitie het werk van goddelozen moest zijn." (106).

Schama steekt dus zijn zienswijze niet onder stoelen of banken. Maar waar hij bijna totaal aan voorbijgaat, is de functie van de gereformeerde religie, van de kerk en van de predikanten. Het is alsof deze uit het wereldbeeld zijn verdwenen. Een gegeven dat karakteristiek is voor de huidige historiografie?

De inzet van christenen en predikanten

Wij kunnen ons persoonlijk dan ook moeilijk verenigen met de adhesiebetuiging aan de opvattingen van Simon Schama, zoals deze door dr. H. van der Hoeven is geformuleerd.'^ Reeds vóór Colenbrander had, volgens deze schrijver, Groen van Prinsterer zijn afkeuring uitgesproken over de patriotten en over hun Fransgezindheid, die hij in verband bracht met de opkomst van het ongeloof en met het principe van de volkssoevereiniteit.

"Dergelijke oordelen kom je in de historische wetenschap niet meer tegen, "concludeert de schrijver. "Natuurlijk staat het ieder vrij om vanuit zijn eigen levensovertuiging een oordeel te hebben over de gebeurtenissen van die jaren; het gaat niet om het anti-revolutionaire beginsel, dat zich richt tegen de principes van de (Franse) revolutie. Maar ons oordeel dient rekening te houden met de omstandigheden van die revolutietijd, met de motieven die ook vele oprechte christenen bewogen om zich in te zetten voor verandering." (Wij cursiveren). Waren het echter wel zulke oprechte christenen, die zich inzetten voor deze emancipatiebeweging? Als men slechts een blik slaat in de vurige Patriottenbladen als de "Politieke Kruyer" of "De Post van den Neder-Rhijn", moet men constateren dat door deze "vrienden van verlichting en verdraagzaamheid" niet alleen haat wordt geventileerd tegen het Oranjehuis, maar dat ook openlijk de spot wordt gedreven met de "Dordtsche kerkleer" en het "predestinatiegeloof"." De zogenaamde Patriottische Catechismus weerspiegelt pure blasfemie!'^

Zelfs een niet-gereformeerd schrijver in het blad "De Denker" kan "het vloeken en schelden op de Fijnen niet langer verdragen". Velen riepen volgens hem om strijd: "Wagt u voor de Fijntjes, 't is een slegt volk, een hoop schijnheilige guiten en eerloze bedriegers, 't is regt canaille!"'^ Hoe stadhouder Willem V in de patriotse organen werd uitgemaakt voor een Alva en een Nero mag als bekend worden verondersteld.

"We doen deze patriotten onrecht door hen met ongeloof in verband te brengen, " beweert dr. Van der Hoeven. "Dat speelde wel in Frankrijk, maar nauwelijks in Nederland, waar trouwens ettelijke predikanten tot de voormannen van de beweging behoorden."

Wij krijgen uit de bronnen echter de indruk dat het getal patriotsgezinde predikanten gering is geweest. ^° Zij waren over het algemeen geestvenwanten van de doopgezinde ds. F.A. van der Kemp, die zijn patriotse beginselen van de kansel verkondigde en vervolgens op zondag deelnam aan de oefeningen van de exercitiegenootschappen. Of van de Hervormde Maartensdijkse predikant (later professor) J.H. van der Palm, die de volkssoevereiniteit via preekstoel en vrijcorps verbreidde en na zijn vlucht in 1787 bij de omwenteling van 1795 weer in de voorste gelederen stond van de revolutionaire Patriotten.

Tot dit genre predikanten behoorde evenwel niet ds. J. Scharp te Rotterdam, volgens wie de patriottenbeweging uit oproer en heerszucht was geboren en die haar openlijk heeft veroordeeld. Dat was dan ook de reden dat hij na de omwenteling van 1795 als predikant werd afgezet, evenals die 15 Amsterdamse predikanten, de helft van het hele stedelijke predikantenbestandl

Het anti-christelijke der revolutionaire filosofie

Als bij de Patriottenbeweging "vele oprechte christenen" en "ettelijke predikanten" betrokken zijn geweest, dan mag hier wel de vraag naar het principiële gehalte van de betrokkenen worden gesteld. "Als de schatting van ds. Scharp juist is, " zo lezen wij bij dr. C. Huisman, "die stelt dat 7/8 van de patriotten tot de dissenters behoorden, zodat 1 /8 van gereformeerden huize was, dan was het gedeelte der Hervormde Kerk dat sympathiek tegenover de patriottenbeweging stond niet erg groot."^' Ook de godsdienstige woordvoerders van deze beweging lardeerden hun revolutionaire retoriek met een godsdienstig sausje. Hiervan zouden opmerkelijke voorbeelden zijn te geven. Laat ons echter in dit opzicht nimmer de waarschuwing van Groen vergeten: "In dit ö/yna christelijke, in dit scrt/ynbaar christelijke, ligt het bij uitnemendheid anti-christelijke der revolutionaire filosofie."^^

Het mag ons wel ernstig verontrusten dat een gedocumenteerde christelijk-historische visie zo weinig meer meespreekt in de opinievorming. Daarom heeft de onlangs opgerichte

Vereniging van Christen-Historici (VCH) in dit verband een belangrijke taak te vervullen.^^ Men gaat vaak te veel af op de feiten-/nterpretóf/e van toonaangevende historici als bijv. de democratische socialist en agnosticus Geyl, de rooms-katholieke Rogier en de marxist Romein. Voor deze geleerden Is de betekenis van de gereformeerde religie, zonder welke de geschiedenis van ons Nederlandse volk niet is te verstaan, achter de wetenschappelijke horizon verdwenen. Volgens Geyl Is bijv. Groens christelijk-historlsche geschledbeschouwing "wetenschappelijk één grote vergissing"." Het mocht ons echter worden vergund diens "onwetenschappelijke" belijdenis te beamen "dat in de verzoening door Christus het middenpunt ligt der wereldgeschiedenis.""

W. van der Zwaag.

Noten

1. G.J. Schutte, "Van verguizing naar eerherstel. Het beeld van de patriotten In de negentiende en de twintigste eeuw", pag. 189, 192 in: "Voor Vaderland en Vrijheid". Onder redactie van drs. F. Grijzenhout, drs. W.W. Mijnhardt dr. N.C.F, van Sas. (Amsterdam 1987). 2. G. Groen van Prinsterer "Ongeloof en Revolutie", pag. 73. (Franeker 1951). 3. J.R. nort> ecke, "Historische Schetsen", pag. 97 ('s-Gravenhage 1872 % 4. Zie hien/oor het baanbrekende werk van J. de Vries, "De economische achteruitgang der Republiek In de achttiende eeuw" (Amsterdam 1959). De achteruitgang was relatief (vergeleken dus met de omliggende landen), niet absoluut. 5. G.J. Sctiutte, "Willem IV en Willem V", pag. 190 in: "Nassau en Oranje in de Nederlandse Geschiedenis" (Alpen aan de Rijn 1979). 6. C.H.E. de Wit, "De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland 1780-1848", pag. 18 (Heerlen 1965). 7. G. Groen van Prinsterer, "Handboek der Geschiedenis van het Vaderland" dl. II, pag. 557. (Veenendaal 1978). 8. Brieven van en aan J.D. van der Capellen tot den Pol, uitgegeven door mr H. de Beaufort", pag. 23 (Utrecht 1879). 9. Zie H.T. Colenbrander "De Patriottentijd", dl. I, pag. 258. ('s-Gravenhage 1897). 10. Handboek, a.w. pag. 683. 11. R.H. Bremmer "Van Opstand tot Koninkrijk", pag. 7. (Amsterdam 1969). 12. Zie noot 9. 13. P. Geyl, "De Patriottenbeweging. 1780-1787" (Amsterdam 1947). 14. Zie noot 6. Resp. op pag. 7, 37, 277. 15. Uitg. Agon. Oorspr. uitgave Londen-New York 1977. 16. H. van der Hoeven, "Een ongegeneerde... dikzak" in Reformatorisch Dagblad van vrijdag 4 augustus 1989. 17. Zie J. de Jong, "De Gereformeerde Kerk in de tweede helft der vorige eeuw en de revolutionaire woelingen In ons Vaderland", pag. 30 (Amsterdam 1894). 18. J. Hartog, "De Oranjepredikanten en hun tegenstanders", pag. 162 in: "Geloof en Vrijheid" (1875). Eveneens J. Hartog, "De Patriotten en Oranje van 1747-1787", pag. 165 w. (Amsterdam 1882). 19. De Denker V, pag. 353, Geciteerd bij J. de Jong, a.w. pag. 16. 20. Zie over de houding der predikanten laehalve J. Hartog ook R.B. Evenhuis, "Ook dat was Amsterdam" dl. IV, pag. 299 w. (Baarn 1874). Amsterdam telde alleen al 34 revolutionaire politieke clubs en 60 exercitiegenootschappen, die "vol doopsgezinden en rooms-katholieken" zaten. Nog een symptoom: De grote contra-revolutionair BllderdijK die voor en na de Revolutie zo'n belangrijke rol heeft gespeeld, wordt bijv. door Schama slechts twee keer genoemd tegen Evenhuls (in dl, IV alleen al) twintig keer! 21. C. Huisman, "Neerlands Israël. Het natiet)esef der traditioneel-gereformeerden In de achttiende eeuw", pag. 128 (Dordrecht 1983). 22. "Ongeloof en revolutie", a.w. pag. 298. 23. Zie het verslag van de oprichting In het Reformatorisch Dagblad van 25 september jl. onder het opschrift "Ctiristen-historici hebben deze tijd veel te zeggen". 24. P. Geyi, "Reacties" pag. 6 (Amsterdam 1952). 25. G, Groen van Prinsterer "Proeve over de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd", pag, 47, ('s-Gravenhage 1834),

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1990

De Reformatorische School | 68 Pagina's

Patriottenbeweging en geschiedschrijving

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1990

De Reformatorische School | 68 Pagina's