Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Afscheid van Sint Eusebius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afscheid van Sint Eusebius

Johan van Dommele: „Een organist moet het zaad van het Evangelie niet wegpikken”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Van Dommele, Van Dommele, je hoorde hem nooit rommele”. Zo dichtte iemand enkele weken geleden op het feest ter gelegenheid van het 200-jarige orgel in de Arnhemse Eusebiuskerk. Johan van Dommele is daar sinds 1959 organist. Nog even, want op 1 januari legt de 68-jarige organist die functie neer. Niet dat hij het dan welletjes vindt. Dat klinkt hem veel te negatief. Johan van Dommele acht de tijd gekomen dat hij zijn plek afstaat.

Johan van Dommele is verknocht met de Arnhemse Eusebiuskerk. Toen hij in 1959 in de Eusebius werd benoemd, waren er iedere zondag nog drie diensten. Vanaf 1973 veranderde dat. Nadat er een rib van het gewelf naar beneden was gekomen, volgde er een nieuwe restauratie van de kerk. Toen deze in 1983 opnieuw in gebruik werd genomen, werden er geen reguliere kerkdiensten meer gehouden. De ontkerkelijking had drastisch toegeslagen. Nu wordt er nog één kerkdienst per maand gehouden.

Inmiddels speelde Van Dommele in een SoW-wijkgemeente. Hij doet dat nog steeds. Nooit heeft hij een rondreizend bestaan geambieerd. Overigens gaat het hem wel ter harte dat de Grote kerk niet meer het centrum van de eredienst is. „Ik ben wel blij dat met allerhande activiteiten het gebouw, als monument met een heenwijzend karakter, in stand kan blijven”.

Van Dommele heeft in 1959 geen invloed gehad op de overplaatsing van het orgel vanuit de Hersteld Evangelisch Lutherse Kerk te Amsterdam naar Arnhem. Het vermaarde vierde klavier, dat Jan Zwart destijds door orgelmaker Bik liet plaatsen, kwam niet mee. Van Dommee kan niet zeggen dat hij dat jammer vond. „Dit Strümphler-orgel stuurt je niet bepaald de romantische hoek in. Ik vind het wel aardig dat Jan Zwart met die uitbreiding destijds het oorspronkelijke concept van Strümphler niet heeft aangetast. Daarmee toonde hij veel historisch besef”.

Maar Johan van Dommele is toch niet zo’n volbloed romanticus? „Ik vind dat in de muziek van Bach en Buxtehude het orgel het best tot zijn recht komt. Ik speel ook graag romantische orgelmuziek. Dat hoort bij mijn nieuwsgierigheid. Die strekt zich uit van de heel vroege orgelmuziek tot bij voorbeeld Messiaen. En daar zit heel wat tussen”. Dus ook Romantiek in de eredienst? „Ja, waarom niet! Maar Romantiek mag je niet verwarren met sentimentele dingen. Die horen nergens thuis, evenmin als uitspattingen. Wel vind ik dat je Romantiek die de wierooklucht ademt niet in de protestantse eredienst moet spelen”.

Nieuwsgierig

Van Dommele groeide op in het Wescbrabantse Klundert, waar zijn vader niet professioneel maar wel heel zorgvuldig het orgel in de gereformeerde kerk bespeelde. Johan van Dommele kreeg eerst les van de toenmalige organist van de Crote kerk in Breda. Daarna kwam hij bij Adriaan Engels aan het conservatorium terecht. „Ik vond dat die man zo prachtig in de kerkdiensten speelde. Eigenlijk deed hij dat heel onopvallend, maar wel zo intens muzikaal, dat ik daar onvergetelijke herinneringen aan bewaar. Toen ik tijdens mijn militaire diensttijd in Den Haag Engels in de Grote kerk hoorde, wist ik dat ik van hem les wilde krijgen”.

Engels schijnt een buitengewoon strenge leraar geweest te zijn? „Niet in die zin dat hij stond te schreeuwen of zo. Hij was wel buitengewoon precies. Zijn lessen verliepen ijselijk uniform. Het begon altijd met toonladders spelen en daarna een of andere etude. Pas daarna kwamen de stukken. Er waren mensen die daarop stukliepen, maar ik heb de grote mate van orde in het studeren als zeer positief ervaren. Een van de aardigste dingen die ik bij hem geleerd heb, is nieuwsgierig blijven naar de beweegredenen van componisten die een nieuw stuk brachten. Eén keer is hij nijdig naar mij uitgevallen. Ik vond een nieuw werk van Distier maar een pedaaletude. Adriaan Engels vond dat zo’n oordeel veel te oppervlakkig tot stand kwam. En hij had natuurlijk gelijk”.

Van Dommele volgde improvisadelessen bij Cor Kee. Via de kweekschool in Ede, waar hij schoolmuziek gaf, vond hij uiteindelijk zijn bestemming in Arnhem. Eerst als leraar in de vakken orgel en piano, later ook nog in de theoretische vakken. Nog weer later volgde een periode als adjunct- directeur. Ook zat hij nog een poosje op de stoel van de directeur. „Die laatste stoel paste mij niet. Ik had het gevoel het contact met het onderwijs te verliezen”. In 1988 ging Van Dommele met de vut.

De scheidende Eusebius-organist is ook actiefin de Gereformeerde Organisten Vereniging (GOV). „Kerkorganisten hebben het kerkelijk grensverkeer altijd goed onderhouden”, zegt hij. „Dat zie je ook in de Haarlemse Bavo, waar de vrijgemaakte Anton Pauw Klaas Bolt is opgevolgd. Nee, ik heb geen moeite met Samen op Weg. In organistenkringen voel ik me al heel snel thuis. Ik doe mijn best om goede muziekbijlagen bij het orgelblad van de vereniging te laten verschijnen. Smaakbepalend bezig zijn, vind ik heel belangrijk. Het nut van een organistenvereniging is organisten op het spoor te houden dat dicht bij de weg ligt. Dat vereist zorgvuldigheid. Dat geldt ook voor een predikant. Hoe belangrijk is het dat deze zich van een zorgvuldige woordkeus bedient. Dat gaat niet minder op voor een organist. Die mag evenmin zomaar wat aanrommelen”.

Johan van Dommele componeert in een tamelijk eigentijds klankidioom. „Ja, ik voel me daarin thuis. Een figuur als Dick Sanderman doet dat in een meer 18e-eeuwse stijl voortreffelijk. In een nog oudere stijl munt bij voorbeeld Bernard Winsemius weer uit. Ik vind dat schitterend. Maar de stijl van 1995, waarin ik het liever doe, is toch net zo legitiem als die van de oude heer Bach?”

Gaat het componeren Van Dommele gemakkelijk af? „Als het gemakkelijk klinkt, is het resultaat bereikt. Wel kost het soms veel denkwerk. In principe schrijf ik alleen maar als erom gevraagd wordt. Ik ben niet de componist die zo nodig een stuk moet schrijven om me daarmee te profileren. Als er behoefte aan is, dan hoor ik het wel”.

Orgelbouw

Van Dommele heeft ook geadviseerd bij orgelbouw. Wat denkt hij van de historiserende tendens op dit gebied? „Er wordt gelukkig weinig geëxperimenteerd. Het zou ook niet goed zijn om dat over de rug van kerkelijke gemeenten te doen”, zegt hij. Het verwijt klinkt wel dat orgels die volgens een 17e- of 18e-eeuws concept gemaakt worden toch weinig eigen gezicht hebben. „Als je geen ofte weinig idee hebt van een concept met een eigen gezicht, moet je dat ook niet gaan uitproberen. Bovendien heeft de 17e en 18e eeuw nog voldoende actualiteit voor de huidige instrumentenbouw. De vraag of wat toen gemaakt is ons vandaag nog wat te zeggen heeft, is voor mij onbetwist. Het Rerormatorisch Dagblad grijpt in zijn naam terug op de Reformarie. Waarom? Ik veronderstel dat dat is omdat wat toen gebeurd is in hoge mate actueel wordt geacht voor de huidige situatie.

Dat is bij orgelnieuwbouw niet anders. Toch zou het de moeite waard zijn om eens wat te experimenteren. Maar het heeft zijn begrenzing. Een viool heeft al eeuwenlang vier snaren, een klankkast en een strijkstok. Toch is het instrument al eeuwen zeer actueel. Ik denk dat je de actualiteit eerder moet zoeken in de muziek die erop gespeeld wordt. Experimenten op orgelbouwgebied waarbij opstellingen, pijpvormen en winddrukken zijn gemodificeerd, klinken in mijn oren voor geen meter. Een orgel moet in mijn visie in de eerste plaats voldoen aan de gemeentezangbegeleiding. Als het daaraan niet voldoet, is het niet doelmatig”.

In hoeverre is het persoonlijk geloofsleven van Van Dommele verweven met zijn vak? Er volgt een diep nadenken. Het lijkt of hij door die vraag enigszins in verwarring en verlegenheid wordt gebracht. „Ik zou het niet weten”, zegt hij aarzelend. „Dat is een moeilijke vraag. Ik denk niet dat je als organist een speciaal geloofsleven moet hebben. Je moet goed kunnen harmoniseren en goed in een orde van dienst kunnen denken. Het is in hoge mate een vak, zonder dat het afstandelijk is. Natuurlijk ben je met je hele innerlijk betrokken bij het werk in de eredienst. Maar je persoonlijk geloofsleven mag geen excuus zijn om rare dingen uit te halen. Evenmin mogen rare dingen op conto van je gevoel geschreven worden.

Je hebt verstand en hart gekregen. Die moeten goed met elkaar in evenwicht zijn. Wel moet je er als organist op bedacht zijn niet voor het vogeltje te spelen dat het zaad van het Evangelie wegpikt dat op de weg gevallen is. Ik moet helaas zeggen dat zoiets maar al te vaak voorkomt. Tijdens de sollicitatieronden voor een nieuwe organist in de Kamper Bovenkerk dit voorjaar heb ik als commissielid heel wat organisten gehoord die zichzelf profileerden. Er was meer sprake van zelfontplooiing dan dat men zich in dienst wilde stellen van het geheel”.

Toch lopen heel veel mensen weg met een dergelijke stijl. Hoe komt dat? „Omdat die stijl heel overzichtelijk is en de middelen herkenbaar zijn. Maar ten diepste is er eigenlijk geen verklaring voor. Het wordt wel eens toegeschreven aan de compenserende behoefte die een zeer orthodoxe prediking zou oproepen. Mogelijk dat een socioloog er een verklaring voor weet.

Geen strijder

Johan van Dommele weet zich zeer betrokken bij de keuze van liederen voor de eredienst. Bij de introductie en invoering van nieuwe bundels en liedboeken publiceerde hij artikelen over de achtergrond van teksten en melodieën. Bovendien componeerde hij de nodige bewerkingen. Ook heeft hij z’n zorgen op dit gebied. „Het oude Duitse kerkboek heette het ”Evangelisch Kirchengesangbuch”. Het nieuwe heet ”Evangelisches Gesangbuch”. De Kirche is verdwenen. Het is een breed samengestelde bundel geworden, waarvan niet alles in de kerk gezongen kan worden. Ik vind dat een verarming”.

Hij trekt een parellel met het Liedboek voor de Kerken. „De gereformeerden zouden niet meedoen als ”Stille nacht” er niet in zou komen. De hervormden hebben toen gezegd dat ”Ere zij God” er dan uit zou blijven. En zo is het gebeurd. Maar je ziet dat ”Stille nacht” nog altijd vele malen bekender en geliefder is dan andere veel sterkere liederen”.

Trekt Van Dommele straks ten strijde tegen ”Stille nacht”? „Ik ben geen strijder. Die behoefte heb ik niet. Het is wel goed dat er vechters zijn. Maar ik ben niet zo fanatiek. Je moet ook kunnen relativeren. Wij weten maar ten dele. Dat geldt op alle terreinen. Dat betekent niet dat je maar moet toegeven aan datgene wat men zo graag hoort. In de kerk moet je de taal van de kerk spreken. En de muziek heeft daarin zijn eigen tijd en plaats”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1995

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's

Afscheid van Sint Eusebius

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1995

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's