Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ondergang van het Groene Front

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ondergang van het Groene Front

Verdeelde landbouwlobby zoekt koortsachtig naar nieuwe koers

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De agrarische sector staat onder hoogspanning. Door slechte prijzen, strengere milieuregels en minder subsidies nemen de conflicten toe. De vanouds machtige landbouwlobby is sterk verdeeld over de te volgen koers. Het Groene Front valt uiteen.

De Nederlandse land- en tuinbouw ontwikkelt zich na de Tweede Wereldoorlog tot een van de paradepaardjes van de economie. In het beleid ligt de nadruk op het maken van zoveel mogelijk producten van een redelijk goede kwaliteit tegen lage prijzen. Dat is goed voor de internationale concurrentiepositie en voor de consument, is de gedachte.

Het beleid heeft effect. Ons land wordt na de Verenigde Staten en Frankrijk zelfs de op twee na grootste exporteur van landbouwprodukten ter wereld en bovendien is het voedselpakket in Nederland verhoudingsgewijs goedkoper dan in veel andere westerse landen.

Scherpe conflicten

Een belangrijke bijdrage aan de sterke positie van de Nederlandse agrarische sector levert de goede samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven. Door dit fijngeweven web tussen Kamerleden, ministerie van landbouw, landbouworganisaties. Landbouwschap, produktschappen, Rabobank en onderwijs-, voorlichtingsen onderzoeksinstellingen vormt de land- en tuinbouw een hecht bolwerk, dat gezien zijn macht het Groene Front wordt genoemd.

De kracht van het Groene Front spreekt tientallen jaren tot de verbeelding. „Veel mensen uit het buitenland roemen de relatie tussen de overheid en het bedrijfsleven in de Nederlandse agrarische sector. Ze bestempelen deze als uniek en ook zelf zijn we er trots op”, zei in 1990 toenmalig premier Lubbers.

Hoewel er anno 1990 nog zeker een kern van waarheid in deze lofuitingen zit, zijn ze toch niet helemaal meer op zijn plaats. Sinds eind jaren zeventig nemen de spanningen in het Groene Front toe. Door het ontstaan van melk- en graanoverschotten en groter wordende milieuproblemen moet het op een steeds hogere productiviteit gerichte beleid worden aangepast, hetgeen leidt tot scherpe conflicten in het agrarisch bolwerk.

Kop van Jut

Als “kop van Jut” dient vooral het ministerie van landbouw. Tientallen jaren vormt het departement het verlengstuk van de landbouwlobby in de politiek. Als er problemen zijn, kloppen de boeren en tuinders -soms tot ergernis van andere maatschappelijke groeperingenmeestal met succes bij hun minister aan.

Door de noodzakelijke beleidsombuigingen verandert echter de houding van het departement. De trefwoorden in het beleid worden markt, kwaliteit en milieu. De landen tuinbouw moet gaan werken tegen marktprijzen en producten van een betere kwaliteit gaan maken, omdat hierdoor beter ingespeeld kan worden op de wensen van de consument. Alleen op deze manier kan Nederland zijn positie als belangrijk exportland handhaven, vindt het ministerie. Bovendien dient er veel meer rekening gehouden te worden met de milieubelangen.

Bolknak

Het ministerie kiest bij de invoering van de ingrijpende beleidsombuigingen voor een hardere opstelling. „De tijd is voorbij dat de problemen in de land- en tuinbouw even bij een goed glas bier en een bolknak worden geregeld door de minister van landbouw en de voormannen van het Landbouwschap”, constateert de voorzitter van het schap, drs. J. Mares, in 1990 met enige weemoed.

Steeds meer komt openbaar dat het ministerie zich niet meer ziet als een onderdeel van het Groene Front, maar als een departement met een bredere verantwoordelijkheid. Duidelijk komt dit tot uitdrukking in 1989 toen aan de naam van het ministerie het begrip “natuurbeheer” werd toegevoegd.

De vaste kamercommissie voor landbouw, tientallen jaren het verlengstuk van de agrarische sector in de Tweede Kamer, maakt dezelfde verandering door als het departement. Zelfs het CDA, het politieke landbouwbolwerk bij uitstek, is voor een marktgericht beleid en de invoering van strenge milieuregels.

Cultuuromslag

De veranderende houding van de politiek stuit bij de agrarische sector op grote kritiek. Te meer daar de ingrijpende aanpassingen plaatsvinden in een periode waarin de inkomens van veel boeren en tuinders toch al onder druk staan. Door de hoge pro ductie en de toenemende intemationale concurrentie zijn de prijzen van verschillende belangrijke producten gedaald. Dat proces wordt door de invoering van een marktgericht beleid versterkt. Bovendien wordt het boereninkomen nog verder aangetast door de noodzakelijke milieu-investeringen.

Steeds meer bedrijven verdwijnen, waardoor het proces van schaalvergroting doorgaat. Dat is overigens geen nieuw verschijnsel, want sinds de oorlog neemt het aantal bedrijven jaarlijks met zo’n 3 procent af tot 116.184 in 1994. De laatste jaren is het saneringsproces iets versneld, met alle sociale, financiële en vooral ook emotionele problemen vandien.

Door de beleidsaanpassingen is de positie van de boeren en tuinders fundamenteel veranderd. Eerst waren ze koning op eigen erf, maar vooral sinds de jaren tachtig worden ze steeds afhankelijker van anderen. Door fiisies worden de supermarkten en agrarische coöperaties zoals zuivelconcerns en veillngen alsmaar groter, waardoor de agrariërs minder te zeggen krijgen. Veel boeren en tuinders kunnen deze cultuuromslag moeilijk verwerken.

Demonstreren

Vooral de Nederlandse overheid en de Europese llnie krijgen van de boeren en tuinders de schuld van hun verslechterde positie. Den Haag en Brussel worden de symbolen van al het kwaad dat over de land- en tuinbouw wordt uitgestort. Zo trekken in 1990 bijvoorbeeld boze akkerbouwers met hun trekkers naar Den Haag om te demonstreren tegen de lage graanprijzen. In de veehouderij stuit vooral het mestbeleid op felle protesten.

Bij het verzet tegen de beleidsombuigingen wordt soms duidelijk te hoog van de toren geblazen. Een voorbeeld is de door veel melkveehouders fel bekritiseerde invoering van de melkquota in 1984. Hierdoor stabiliseert niet alleen de melkproduktie, maar blijft ook de prijs op een redelijk peil. Een ander voorbeeld is de strengere regelgeving voor chemische gewasbeschermingsmiddelen waardoor de vervuiling wordt verminderd.

Ondanks felle kritiek op de overheid wordt de omslag in het beleid overigens toch op hoofdlijnen ge steund door de voormannen van de drie landbouworganisaties: de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (KNBTB), het algemene Koninklijk Nederlands Landbouw-Comité (KNLC) en de protestantse Christelijke Boeren- en Tuindersbond (CBTB). Zij erkennen dat de Nederlandse landbouw -gezien zijn belangrijke exportpositie- zich aan moet passen aan de ontwikkelingen op de wereldmarkt en dat strengere milieuregels onvermijdelijk zijn.

Landbouwschap

De ingrijpende veranderingen leiden tot grote spanningen in het Groene Front. Niet alleen de politiek, maar ook de voormannen van het Landbouwschap komen regelmatig onder een spervuur van kritiek te liggen van boze boeren en tuinders. Deze vinden dat het schap, tientallen jaren het boegbeeld van de landbouwlobby, hun belangen onvoldoende behartigt.

Het Landbouwschap is een uitvloeisel van de in de naoorlogse jaren totstandgekomen publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO). In een PBO proberen de werkgevers en werknemers gezamenlijk het beleid uit te stippelen voor een economische sector.

In het Landbouwschap hebben de KNBTB, het KNLC en de CBTB en de vakbonden FNV en CNV zitting. Het schap, waarin vooral de voormannen van de landbouworganisaties aan de touwtjes trekken, doet de belangenbehartiging richting de politiek en subsidieert onderzoek voor bijvoorbeeld het oplossen van het mestoverschot en de diergezondheidszorg. Het hiervoor noodzakelijke geld moet worden opgebracht door boeren en tuinders via een heffingensysteem.

Daarnaast zijn er productschappen. Hierin zijn ondernemingen georganiseerd van grondstof tot eindprodukt, ofwel “van korrel tot borrel” of van “fok tot kok”. Zo zitten bijvoorbeeld in het productschap voor zuivel de landbouworganisaties, vakbonden, zuivelindustrie en de handel. Gezamenlijk proberen zij de sector te versterken door onder meer het financieren van onderzoeksprogramma’s en reclames. Bovendien verrichten de productschappen zogenaamde medebewindstaken voor de overheid. In de zuivel gaat het dan om onder andere het controleren van de melkquota.

Boer Koekoek

Sinds de invoering van het Landbouwschap staat dit orgaan al ter discussie. Een groep ‘vrije boeren’ onder leiding van boer Koekoek weigert de heffing aan het ‘dwangschap’ te betalen. In maart 1963 komt het tot een uitbarsting als het Landbouwschap met hulp van de politie in het Drentse Hollandscheveld een aantal boerderijen van weigeraars ontruimt en verkoopt.

Ook van veel andere boeren en tuinders krijgt het Landbouwschap regelmatig forse kritiek. Dat geldt vooral als het schap er onvoldoende in slaagt om hun eisen in de politiek te realiseren. De voormannen krijgen dan de volle laag.

Veel agrariërs bepleiten een hardere opstelling van het Landbouwschap. Ze zien het schap als een compromis-orgaan dat met teveel halfzachte voorstellen komt. Er moet namelijk niet alleen een compromis met de vakbonden worden gesloten, maar ook moeten de voorstellen van de verschillende sectoren -tuinbouw, akkerbouw, melkveehouderij en intensieve veehouderijop elkaar worden afgestemd, terwijl de belangen soms tegenstrijdig zijn.

Boerenvakbond

De roep om de oprichting van een boerenvakbond wordt in de loop van de jaren tachtig steeds luider. Om dit te realiseren, pleit vooral het KNLC voor een fusie van de drie landbouworganisaties. Het meeste verzet hiertegen komt van de CBTB, omdat zij haar identiteit niet wil prijsgeven. lliteindelijk gaat de CBTB in 1994 toch overstag, zodat op 1 januari 1995 de nieuwe organisatie LTO-Nederland van start kan gaan. Voor een bezinning op ethische vraagstukken wordt de commissie Identiteit ingesteld. Tot dusver heeft deze echter nog nauwelljks van zich laten horen.

Het eerste jaar is voor LTO-Nederland geen groot succes. De achterban mort over gebrek aan herkenbaarheid. Tijdens de wateroverlast in 1995 maakt de LTO fouten bij het opstellen van de regeling voor schadevergoeding, waardoor de organisatie bij de agrariërs in het rivierenland veel krediet verspeelt. Te meer daar voorzitter Wien van den Brink van de Nederlandse Vakbond voor Varkenshouders (NVV) met zijn actie “Honderd procent” geweldig scoort.

Ook de mestacties zijn geen onverdeeld succes voor de LTO. Weliswaar slaagt zij erin om de gelederen tussen de verschillende sectoren en regio’s gesloten te houden, maar in de politiek wordt er niet veel bereikt. Bovendien is het ook hier Wien van den Brink die -terecht of ten onrechte- door steeds meer veehouders als hun belangenbehartiger wordt beschouwd.

Tegenstellingen

Het grootste probleem voor LTO-Nederland vormen echter de tegenstellingen tussen de sectoren. Rabotopman drs. H. Wijffels stelde vorige week in het weekblad Boerderij dat het agrariër-zijn steeds minder binding geeft. „Je bent varkenshouder of akkerbouwer. De oude orde was gericht op de agrariër, de nieuwe op een bepaald soort agrariër”.

Om in te kunnen spelen op de belangentegenstellingen probeert de LTO de sectororganisaties te versterken. Dit proces verloopt echter moeizaam, omdat hierdoor de macht van de landelijke en vooral de regionale organisaties wordt aangetast. Verschillende melkveehouders zijn de gang van zaken beu en dreigen met de oprichting van een eigen vakbond net zoals de varkenshouderij en de akkerbouw dat hebben.

Het is echter niet alleen de interne verdeeldheid die de slagkracht van de landbouwlobby aantast, maar ook de verkapte machtstrijd van LTO-Nederland met het Landbouwschap over de vraag wie de belangenbehartiging gaat doen. De LTO wil deze taak van het schap overnemen, terwijl de medewerkers van het schap en de vakbonden zich daar fel tegen verzetten.

Visie op PBO

Ook de politiek mengt zich in de strijd over de toekomst van het Landbouwschap. Vooral de WD en D66 staan kritisch tegenover dit ‘restant’ van de verzuiling, omdat het schap ondemocratisch, kosten verhogend en verstarrend zou werken. VVD-minister Van Aartsen van landbouw zei vorig jaar het schap niet meer van deze tijd te vinden.

Het kabinet wil rond de zomer zijn visie op de PBO-organen presenteren. In totaal gaat het hierbij om 14 produktschappen en 25 bedrijfsschappen zoals het Landbouwschap. Ook LTO-Nederland denkt na over de toekomst van de schappen in de agrarische sector. Hiertoe is een commissie ingesteld onder leiding van oud-minister Hirsch Ballin(CDA).

Over het eventuele voortbestaan van het Landbouwschap hoeft niemand zich echter meer uit te spreken. Toen vorige maand LTO-Nederland onder druk van de tuinders het na tien maanden keihard onderhandelen bereikte cao-akkoord voor de tuinbouw afwees, besloten de vakbonden uit het schap te stappen. Door dit besluit zal deze organisatie na 42 jaar ophouden te bestaan, want het is nu immers geen orgaan meer van werkgevers én werknemers.

De opstelling van de tuinders heeft geleid tot spanningen binnen de LTO. Het Landbouwschap verrichte veel taken voor de veehouderij en de akkerbouw, maar door de onverwachte opheffing van het schap zullen deze sectoren nu snel een oplossing hiervoor moeten zoeken. De LTO-vakgroepen Veehou derij en Akkerbouw zijn daarom behoorlijk gepikeerd over de houding van de tuinders.

Hoe men echter ook over het Landbouwschap denkt, duidelijk is dat het doek voor deze organisatie definitief is gevallen. Wat er met de taken van het schap gaat gebeuren, wordt nog onderzocht. Voor de hand ligt in ieder geval dat de LTO de belangenbehartiging doet en dat zij wellicht ook een aantal andere taken zal overnemen. Voorts zullen ook de productschappen wellicht worden ingeschakeld, omdat zij bijvoorbeeld heffingen kunnen opleggen voor onder meer onderzoek.

Balans

Wie na ruim veertig jaar agrarische belangenbehartiging de balans opmaakt, ziet dat de landbouwlobby enorm aan kracht heeft ingeboet. Deels als gevolg van beleidsveranderingen, maar ook door een toenemende interne verdeeldheid.

Het Groene Front is ten onder gegaan. De legertop is verdeeld en de troepen zijn uiteengeslagen. LTO-Nederland werkt koortsachtig aan een nieuwe koers, maar wordt daarbij bedreigd door interne twisten, terwijl er bovendien kapers op de kust zijn om hun leden in te palmen. Onderwijl strompelen door de malaise in de agrarische sector de boeren en tuinders verder, hopend op betere tijden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 8 januari 1996

Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's

Ondergang van het Groene Front

Bekijk de hele uitgave van maandag 8 januari 1996

Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's