Bij het einde van het jaar 1893
Naar aanleiding van 1 Samuël 7 : 12. „Samuël nu nam eenen steen. en stelde dien tusschen Mizpa en tusschen Sen, en hij noemde diens naain Eben-Haëzer; en bij zeide : Tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen."
Zes jaren zijn het nu, dat ons Zondagsblad uitgaat in de Gemeente. Steeds is de goede hand Gods over ons, zoo lezers als redactie, geweest, en tot nu toe hebben wij der waarheid getuigenis mogen geven. Waren en zijn ook de tijden kwaad, zijn degenen, die zich in ons geliefd vaderland om de met het bloed der martelaren bezegelde Belijdenis scharen, ook gelijk geworden aan een hutje in den komkommerhof, — Gode zij dank, dat het licht evenwel niet ontbreekt Gewis, groot is de afval in het land, dat ter woonplaats strekt aan het geestelijk nakroost van eenen Guido de Brés, den opsteller der Nederlandsche Confessie ; allerlei verkeerde wegen, zelfgekozen wegen der eigenwilligheid en der zelfheiliging, paden van dood en verderf worden bewandeld, ja, op onrustbarende wijze neemt de macht van het beest, ook binnen de muren der Kerk, toe. God de Heere heeft echter in Zjjne genade tot op dezen dag ons Zijn Woord gelaten en vertroost ons in dat Woord tot op heden door de verzekering, dat de poorten der hel Zijne Gemeente niet zullen overweldigen. Ja, Hij helpt, Hij draagt, Hij schraagt, Hij bewaart, Hij beschut en heeft dat nu weêr een jaar lang al de Zijnen gedaan. Daarop ziende roepen wij met Samuël uit: T o t h i e r t o e h e e f t o n s de H e e r e g e h o l p e n!
Te grooter komt ons deze genade des Heeren voor, als wij zien, niet alleen op den afval dergenen, die zich al meer en meer van de Belijdenis der vaderen afwenden, maar ook en vooral op de menigvuldige zonden en afdwalingen, op de schrikkelijke kleinachting en verachting van des Heeren Woord ook onder ons, die door Hem begenadigd zijn met het licht van het onvervalschte Evangelie Gods. Immers moet elk geloovige, in dit licht zichzelven beschouwende, uitroepen: „Wee mij, ik verga!" Daaraan gedenkende hebben wij bij het einde van het jaar onzes Heeren 1893 alleszins reden, om met ootmoedigen dank aan God een Eben-Haëzer, eenen steen der hulpe, op te richten, daarmede betuigende, dat Hij, de almachtige en genadige God, ons heeft geholpen, en zulks in weerwil van onze zonden en overtredingen.
Evenals het volk Israël machtige vijanden had in de bewoners van het land, dat de Heere hun had gegeven, vooral in de Filistijnen, die het dikwijls verontrustten, zoo ontbreekt het den volke Gods tot op den huidigen dag niet aan vijanden van buiten en van binnen, doodvijanden van de zaligheid hunner zielen. Een geloof, dat den mensch allen roem ontneemt, en dien alleen aan God geeft, — een Heere en Heiland, Die der trotsche wereld een steen des aanstoots is, — eene leer als die der eeuwige verkiezing, waarbij God de eenige Werkmeester is, — dat alles vindt overal vijandelijke bejegening, verachting en tegenkanting van allerlei aard. Eu daarbij houden zonde en nood en ons vleesch en bloed niet op, ons aan te vechten en te benauwen ! Hoe dikwijls heeft men gebrek aan geld of aan het noodige voor zich en de zijnen! Maar de Heere heeft ons ook in deze jaren niet verlaten, Hij heeft tot hiertoe geholpen. Zullen wij bij eenen blik op de toekomst moedeloos worden met betrekking tot ons levensonderhoud en het voortbestaan van de Gemeente des Heeren ? Ja, zoo wij op menschen steunden, al waren het onze beste vrienden, dan zou er reden wezen tot moedeloosheid. Immers aardsche vrienden vergeten vaak hunne belofte, en vermogen het ook dikwijls niet, ons in den nood bij te staan; zoo moeten wij niet zelden dan juist wachte, als wij in de grootste verlegenheid zitten. Intusschen houden wij dit vast: de H e e r e is onze hulp. Daarom geene plaats gegund aan kleingeloovige vragen als: „Zal Hij ook verder helpen ?"' Waar geloof is, en dat is da&r, waar gevoel is van verlorenheid en ondergang zonder Jesus, daar zegt men met Samuël: „ H i j , de Heere, z a l ook v e r d er h e l p e n . Ziet dan ons oog ook niets dan het tegendeel, verderf naar het uiterlijke, — groote, machtige vijanden, — zorgen van allerlei aard, — ja gaat het ook door verlies van geld, goed en den eenen of anderen onzer geliefden heen, — nochtans gebleven in het Woord, dat het ons verzekert: Hij zal ook verder helpen! Zjjns is het werk, dat wij door Zijne genade mogen doen, ja, wijzelven, die in Hem gelooven, zijn Zijn werk door Jesus Christus, onzen Heere.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1893
Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1893
Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's