De slag om de ruimte
Er is in Nederland dringend behoefte aan meer woningen. Maar wat voor woningen bouw je? En waar? Vragen die architect en stedebouwkundige dr. Hans Teerds al lange tijd bezighouden.
Nederland staat voor een ongekende uitdaging. Binnen tien jaar moeten er een miljoen woningen bijgebouwd worden. Over deze opgave zijn bijna alle politieke partijen het wel eens. De woningmarkt is overduidelijk oververhit, zodanig dat het voor starters bijna onmogelijk is een woning te bemachtigen. Maar wat voor woningen bouw je, en waar? Daarover verschillen de politieke meningen: binnen of buiten de stad; eengezinswoningen of starterwoningen? De woningmarkt is echter niet de enige uitdaging die de nodige ruimte vraagt: de landbouw vraagt aandacht, het veranderende klimaat heeft impact, de mobiliteit verandert, net als de energievoorziening. Over al deze onderwerpen zijn politieke partijen verdeeld. Moeten we meer ruimte geven aan de natuur? Ligt de toekomst van het boerenbedrijf in kleinschalige landbouw? Waar plaatsen we de nieuwe windmolens en zonne parken? Wat voor infrastructuur moeten we bijbouwen? Ondanks de verdeeldheid is het daarom niet vreemd dat bijna alle partijen weer een ‘ministerie van ruimte’ willen optuigen. De opgaven waar we in ons land voor staan hebben een enorme impact op de inrichting van ons land. Ze gaan duidelijk voorbij aan gemeente- en provinciegrenzen en vragen daarom om een landelijke visie.
Twee toekomstvisies
Het afgelopen jaar verschenen er twee interessante perspectieven op de toekomst van Nederland. Als eerste presenteerde een onderzoeksgroep van de Universiteit Wageningen een kaart van Nederland in 2120. Deze kaart schetst een beeld van Nederland over 100 jaar. Nu is het bij dergelijke lange termijn toekomstvoorspellingen altijd gissen hoe de stand van de techniek zich ontwikkelt, en welke invloed dit heeft op het gebruik van de ruimte. Daarom benadrukken de onderzoekers dat het geen blauwdruk is. De kaart is dan ook niet voor niets grof getekend:
het is een denkrichting. Meer precies: het is een visualisering van de huidige mogelijkheden van de techniek op het gebied van landbouw en natuurontwikkeling tegen de achtergrond van de problemen rond klimaatadaptatie, voedselproductie, biodiversiteit en energietransitie. De kaart die de wetenschappers publiceerden laat het land, geheel in lijn met de nieuwste ingenieursinzichten, ‘met de natuur mee’ verder ontwikkelen: het toekomstbeeld is bepaald op basis van bodemgesteldheid, waterhuishouding, hoogteverschillen, wat natuurlijke processen te bieden hebben, en hoe deze versterkt kunnen worden. De basis van het landschap bestaat uit kleinschalige boerenbedrijven. De rivieren krijgen meer ruimte om te meanderen. Nieuwe bossen zorgen voor de productie van hout, waarmee de nieuwe steden worden gebouwd, die op de zandgronden worden gebouwd. Nieuwe moerassen helpen in de randstand het water vast te houden en op te vangen. De duinenrij wordt breder, om het land te beschermen tegen de gevolgen van het stijgen van de zeespiegel. Ook de zee verandert mee: een groot deel van de opwekking van energie vindt er plaats, en er wordt ruimte gemaakt voor de opslag van CO 2 .
De kaart blijft bij de leest van de Wageningse onderzoekers, en doet geen uitspraak over de toekomst van de infrastructuur, nieuwe werkomgevingen, Schiphol, en de Rotterdamse haven.
Het tweede toekomstperspectief dat ik wil noemen schetst een richting voor de relatief korte termijn. Onder de noemer Wat wij willen is nog nooit gedaan presenteerde de Bouwagenda op 1 april een pleidooi voor integraal bouwen, tegelijk met een kaart waarin aangegeven wordt waar de miljoen huizen die tot 2030 nodig zijn gebouwd zouden moeten worden. De Bouwagenda werd in 2016 geïnitieerd door de toenmalige ministers Kamp (Economische Zaken), Blok (Wonen) en Schultz Van Haegen (Infrastructuur). In de Bouwagenda werkten verschillende partijen samen aan een toekomstvisie van de uitdagingen op het gebied van vergrijzing, verstedelijking, digitalisering, klimaatadaptatie en verduurzaming. Het perspectief dat deze werkgroep nu naar voren schuift gaat er vanuit dat we deze uitdagingen alleen met een integrale aanpak het hoofd kunnen bieden. Of om het anders te zeggen: een antwoord op de vergrijzing moet ook meteen een antwoord bieden op de klimaatadaptatie en deverstedelijking, daarbij gebruik makend van slimme ICT en datatoepassingen. Integraal bouwen lukt alleen als iedereen meedoet en als de verschillende partijen werken vanuit een gezamenlijk in plaats van uit een particulier belang. De Bouwagenda schuift de woningbouwopgave naar voren als de sleutelopgave – hoe we die aanpakken, heeft ook grote invloed op de andere uitdagingen. Terecht.
Immers, toen Nederland in de jaren negentig voor een vergelijkbare grote bouwopgave stond, zijn de VINEX-wijken ontwikkeld. Dit waren grootschalige nieuwe woonwijken, gebouwd in de nabijheid van steden en dorpen. Over het succes van deze wijken – denk aan Ypenburg bij Den Haag, of Leidsche Rijn bij Utrecht –, zijn de meningen verdeeld. Ondanks de architectoni- sche en stedenbouwkundige diversiteit van deze wijken, zijn het in essentie uitgestrekte woonbuurten met voornamelijk relatief dure eengezinswoningen, en hier en daar wat voorzieningen als winkelcentra. De Bouwagenda maakt duidelijk dat deze manier van bouwen niet toekomstbestendig is. Het kost niet alleen teveel ruimte, het is ook niet efficiënt, roept nieuwe mobiliteit op, en vereist bovendien grootschalige investeringen in nieuwe infrastructuur. Toch staan veel ontwikkelaars klaar en hebben sommige politieke partijen er geen moeite mee om de woningbouwopgave opnieuw op deze manier te beantwoorden. Bouwen in het weiland is immers makkelijk, en dus goedkoper, dan binnen de bebouwde kom. Terecht stelt de Bouwagenda dan ook enkele criteria op voor de locatie waar de nieuwe woningen gebouwd zouden moeten worden: binnen de stad, dicht bij intercity stations en andere voorzieningen, zodanig dat de ‘carbon footprint’ zo minimaal mogelijk blijft.
Het ligt voor de hand om de toekomst in de overlap van beide visies te zoeken, al ligt er natuurlijk een duidelijk verschil tussen het voorstel uit Wageningen om niet meer in de Randstad te bouwen, terwijl de Bouwagenda (voor de korte termijn) vooral in de Randstad de woningbouwopgave wil oplossen. Vanuit Wagenings perspectief is het logisch: het lage land van de Randstad zal alleen maar meer problemen met water (en droogte – wat eveneens niet goed is voor de lage veengronden) krijgen als de zeespiegel stijgt en we meer last krijgen van extreme weersomstandigheden. Het cruciale verschil is hier natuurlijk dat de Bouwagenda voor de korte termijn aangeeft wat verstandig, praktisch, en ook economisch haalbaar is, terwijl het plan uit Wageningen een perspectief biedt voor de veel langere termijn, zonder aan te geven hoe we op korte termijn de uitdagingen van vandaag het hoofd kunnen bieden. Ik denk bijvoorbeeld aan wat de ‘verdozing’ van het landschap wordt genoemd. Langs rijkswegen door het hele land worden in snel tempo enorm grote, gesloten distributiecentra gebouwd om onze thuis-winkel-woede (en de behoefte om de producten snel geleverd te krijgen) te bevredigen. De impact van deze bouwwerken op het landschap is desastreus. Kwetsbare landschappen gaan op de schop, terwijl daarvoor in de plaats grijze hallen komen en toenemende bewegingen van vrachtauto’s. Dergelijke distributiecomplexen zijn monofunctioneel, en daarmee uiteraard het tegenovergestelde van wat door de Bouwagenda ‘integraal bouwen’ werd genoemd (ondanks dat de daken natuurlijk vol gelegd kunnen worden met zonnepanelen). Een integrale visie zou zoeken naar mogelijkheden om de distributiecentra in de steden te integreren. Dat is niet eenvoudig, als je bedenkt hoe groot deze distributiecentra zijn. Maar waarom moet elk bedrijf een eigen centrum hebben?
Kunnen ze niet gekoppeld worden? Kunnen ze niet opgeknipt worden, en dichter bij de stad en woonbuurten gebracht worden, zodat de distributie vandaar met elektrische bakfietsen gedaan kan worden? En kunnen de kleinere units, waarbij meerdere bedrijven samenwerken in de distributie van hun goederen, op buurtniveau, dan niet binnen bouwblokken geïntegreerd worden, en kunnen er dan misschien andere voorzieningen bovenop gebouwd worden? Het is wel duidelijk dat dit om samenwerking vraagt, en om het vermogen om voorbij het eigen belang te kunnen denken en handelen. Wie zou daarvoor het initiatief kunnen nemen? Maar voor de toekomst van het landschap en de leefbaarheid van de stad zou experimenteren met de distributie van goederen wel een grote stap voorwaarts zijn.
Hoe willen we wonen?
Het belang van dergelijke kaarten kan niet onderschat worden. Zeker sinds in Nederland het ministerie van VROM is opgedoekt, is er geen nationale regie meer over de inrichting van het land, terwijl wel duidelijk is dat er zoveel tegenstrijdige belangen , zoveel tegenstrijdige ruimteclaims zijn, dat dit wel op nationaal niveau van enige richting moet worden voorzien. Het tekenen van kaarten, of om het met de Wageningse onderzoekers te zeggen, het verbeelden van denkrichtingen (een kaart wordt immers ook al snel gezien als een blauwdruk) is essentieel om de tegenstrijdige belangen in beeld te krijgen, en je af te vragen welke kant het op moet met het land.
Terecht wordt in het rapport van de Bouwagenda gesteld dat de discussie over de toekomst uiteindelijk begint met de eenvoudige en voor de hand liggende vraag: hoe willen we wonen? Wat vinden we belangrijk in onze woonomgeving?
Met de Bouwagenda ben ik het eens dat we de woningbouwopgave op de korte termijn binnen de al bestaande steden moeten oplossen. Het lijkt er misschien op dat door de corona-crisis de stad aan aantrekkingskracht heeft ingeboet. Er is een lichtte uittocht uit de stad waarneembaar. Immers, als we minder naar kantoor zullen gaan, kunnen we ook verder van het werk af wonen. En, als we vaker in lockdown moeten, is het wel fijn om ruimte rondom het huis te hebben. Toch vermoed ik dat steden onverminderd populair blijven. Het blijkt hoe langer hoe meer hoe belangrijk informele contacten eigenlijk zijn, niet alleen voor het werkplezier, maar ook stimulerend voor de creativiteit. Dat we, na de crisis, weer naar kantoor zullen gaan, lijkt mij uiteindelijk evident, al was het maar om collega’s weer te ontmoeten.
De coronapandemie laat natuurlijk ook zien dat onze huizen zullen moeten veranderen. Niet alleen hebben we meer ruimte nodig voor een werkplek, ook zal er meer aandacht moeten zijn voor kwalitatieve buitenruimtes als tuinen, terrassen, balkons, maar ook voor gedeelde buitenruimtes als collectieve hofjes, openbare pleinen, natuurlijke parken. Bovendien blijkt hoe belangrijk het is dat je met de fiets snel de stad uit kan fietsen om er echt even ‘uit’ te zijn. Nu zijn we in Nederland gezegend met relatief kleine steden, waarbij binnen- en buiten de stad nooit echt ver weg zijn (ook al is dit in Amsterdam beter geregeld dan in Rotterdam). Juist door de stad te verdichten, kunnen we het historisch landschap open en nabij houden. Deze wens om de steden verder te verdichten vraagt natuurlijk wel om een visie op een rechtvaardige en vitale stad. Ik noem daarvoor tenslotte vier uitdagingen:
1. Het is niet voldoende om de overgebleven ruimte simpelweg vol te bouwen met (kleine) appartementen en lofts. Soms is die zogenoemde ‘overgebleven ruimte’ essentieel als goedkope atelierruimte voor kunstenaars, voor de maakindustrie, voor innovatieve startups, voor betaalbare woningen of simpelweg voor moestuinen.
Met andere woorden: niet alle ‘restruimtes’ moeten worden aangeharkt, herbestemd, herontwikkeld. Juist als we de steden efficiënter willen inrichten moeten we ook ruimte laten voor min of meer inefficiënte invullingen van restruimten. Dat vraagt om een afgewogen beleid, waarbij niet de potentiële grondprijzen de drager zijn, maar een heldere visie op het leven in de stad, en welke elementen bijdragen aan een gezond openbaar leven en daarmee aan een vitale stad.
2. Binnen de steden – van Utrecht tot Eindhoven – worden momenteel veelal appartementen gebouwd, terwijl daarbuiten voornamelijk eengezinswoningen op de rol staan. Slechts sporadisch wordt geëxperimenteerd met andere woonvormen: lofts, vriendenwoningen, kleine appartementen in gebouwen met verder luxe voorzieningen, enzovoort. Dergelijke experimenten zijn belangrijk. Lange tijd gingen ontwikkelaars en bouwers er standaard van uit dat mensen simpelweg een rijtjeshuis wilden. Het aanbod bepaalde de vraag. Maar mensen die bewust voor de stad kiezen, en voor een duurzame lifestyle, hebben andere wensen voor hun woning. Juist de stad zou diverse woningen en woonomgevingen te bieden moeten hebben. Dit geldt in het bijzonder voor gezinnen. Veel experimenten in de stad richten zich nu op ouderen of jongeren, maar er mag wel wat meer aandacht komen voor nieuwe woontypen voor gezinnen – ik denk aan appartementen met grote terrassen, gestapelde gezinswoningen in buurten met brede stoepen en tal van speeltuinen, enzovoort.
3. Volgens de logica van het marktmechanisme zullen de (huur)prijzen van woningen in de stad dalen als er meer aanbod komt. Het is echter de vraag of dit principe wel toepasbaar is op de woningmarkt in de stad. De verhouding tussen aanbod en vraag is momenteel zo scheef, dat bijbouwen voorlopig geen garantie biedt dat de stad op korte termijn toegankelijk is en blijft voor sociale huur en de middenklasse. Herontwikkeling van woongebouwen en de toevoeging van nieuwe woningen leidt nu vaak tot een proces van gentrificatie, waarbij de bestaande bewoners verhuizen moeten om plaats te maken voor meer kapitaalkrachtige woningbezitters. Er is enerzijds politieke wil nodig om dit te voorkomen, en anderzijds innovatie vanuit de bouw om woningen te maken die bereikbaar zijn voor mensen met een kleine portemonnee.
Een van de uitdagende aspecten van de stad is de balans tussen anonimiteit en nabijheid. Juist in de stedelijke omgeving, waarbij veel mensen heel dicht bij elkaar wonen, is een zekere afstandelijkheid en anonimiteit noodzakelijk. Tegelijkertijd is het hedendaagse probleem van een
zaamheid nergens zo groot als in de stad, zowel onder jongeren als ouderen. Nog altijd kan ik geen betere visie voor het wonen in de stad vinden als het visioen van het nieuwe Jeruzalem uit Zacharia, waar staat geschreven dat deze stad ‘dorpsgewijs bewoond’ zal worden (Zacharia 2:4). Het visioen van de dorpsgewijze bewoning doorbreekt deze eenzaamheid: het organiseert de stad in kleine én diverse (sociale) verbanden, waarbij verschillende bewoners van diverse achtergronden, leeftijden en posities elkaar als vanzelfsprekend tegenkomen. Dit is geen onbereikbaar ideaal: sommige woongemeenschappen bieden dit, maar ook recente initiatieven als het bij elkaar brengen van ouderen en studenten, of starters en asielzoekers in een enkel gebouw, of initiatieven als stadslandbouw of buurtzorg. Dit vraagt om inzet van de bewoners zelf: ze moeten uit hun eigen comfort zone en bubbel stappen, om daadwerkelijk deel te nemen aan een lokaal gemeenschapsleven.
Hans Teerds is architect en stedenbouwkundige te Amsterdam en is als wetenschappelijk onderzoeker verbonden aan de ETH in Zürich. Zijn proefschrift At Home in the World (2017) handelde over de publieke en politieke aspecten van architectuur zoals die ontleend kunnen worden aan het werk van de filosoof Hannah Arendt. Samen met Tom Avermaete en Klaske Havik plubliceerde hij Architectural Positions, Architecture, Modernity and the Public Sphere (2009) en samen met Johan van der Zwart Levend Landschap, Manifest voor stad en land (2012). Hij schrijft regelmatig over architectuur, stedenbouw, landschap en cultuur in diverse media en is lid van de redactie van architectuurtijdschrift OASE.
Mededeling over donaties en abonnementen 2021
Aan alle Guido-donateurs en Zicht-abonnees is eind maart het verzoek verzonden om de toegezegde donatie of het abonnement op het tijdschrift Zicht voor 2021 te betalen. Indien bij ons een e-mailadres bekend is, is het verzoek digitaal verzonden, maar anders per post.
Heeft u al betaald, hartelijk dank daarvoor! Indien u de factuur *) nog niet betaald heeft, zien wij uw betaling graag tegemoet. Voor een juiste administratieve verwerking verzoeken wij u nadrukkelijk om bij uw betaling het factuurnummer te vermelden, omdat het anders veel uitzoekwerk oplevert om na te gaan van wie de betaling afkomstig is (de banken geven namelijk niet meer uw NAW-gegevens mee). Volgens de Wet financiering politieke partijen mogen wij anonieme giften niet accepteren. In het geval van een iDealbetaling is het meegeven van het factuurnummer niet mogelijk, maar ook niet nodig: uw betaling wordt dan automatisch op de juiste manier verwerkt. Het is mogelijk om een overbetaling te doen, ook bij betaling via iDeal. En zoals u weet, stellen wij die zeer op prijs!
Voor eventuele vragen mailt u naar wi@sgp.nl;
u kunt ook bellen naar tel. (010) 7200 785.
Simone Paul,
administrateur.
*) Om administratieve redenen ontvangen de donateurs ook een factuur; maar uiteraard is daardoor de fiscale aftrekbaarheid van uw gift bij inkomstenbelasting niet in het geding. De Guido de Brès-Stichting heeft immers een ANBI-status.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 mei 2021
Zicht | 97 Pagina's
