Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De oude dominee

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De oude dominee

Pieter Morilyon Loijsen, predikant in Rozenburg

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

De oude dominee. Zo staat Pieter Morilyon Loijsen in Rozenburg bekend. Lange tijd dient hij als hervormd predikant in het Zuid-Hollandse Rozenburg en Blankenburg. Uit een levensschets die hij naliet leren we hem kennen als een ernstige en bevindelijke dominee.

Pieter Morilyon Loijsen is de zoon van Anthony Loijsen en Johanna Jacoba Blaauw. Hij wordt geboren op 2 november 1787 te Middelburg. Het valt op dat bij zijn geboorte er een toevoeging bij zijn naam geplaatst is: Morilyon, de naam van een bekend Middelburgs geslacht en die van een overleden familielid. Over zijn ouders schrijft Pieter later: ‘Mij mocht het voorrecht zijn te beurt gevallen, dat ik uit vrome ouders geboren ben, die gans niet onverschillig omtrent mijn eeuwig welzijn waren. Menigmaal droegen zij mij biddend de Heere op, en het was hun vurige bede, dat ik voor ’s Heeren aangezicht mocht leven.’

Niet alleen gebeden hebben de jongen begeleid, ook waarschuwingen: ‘Menige vermaning werd mij bij godsdienstige onderwijzing gegeven, dan helaas! hoezeer niet altijd geheel ongevoelig (het zij tot mijn schaamte gezegd), niet weinig werd door mij op de schandelijkste wijs verzondigd.’

Als Pieter zeven jaar oud is, wordt hij ziek: ‘In mijn zevende levensjaar, naar ik meen, werd ik door de pokken aangetast, en bevreesd dat ik hieraan sterven zou, verzocht ik mijn waarde vader, dat hij toch om mijn bekering bidden wilde, zeggende: “Vader, bid voor mij, dat ik bekeerd worde!”’

Er zijn ook andere indrukken: ‘Als ik vrome mensen bij mijn ouders hoorde spreken, was ik hiermee ingenomen, en wenste ook in dat heil te mogen delen. Als er enig doodsbericht gebracht werd, dan was niet zelden mijn vraag aan mijn vader of de ziel behouden dan verloren was, welke moeilijke vraag mijn vader dan wel beantwoordde met ‘s Heilands taal: Strijd gij om in te gaan! Mijn vader gaf mij ter lezing een boekje, getiteld: Voorbeelden van vroeg bekeerden en jong gestorvenen. Dit las ik met zeer vele tranen, en zonder dit mijn ouders te openbaren, boog ik mijn knieën voor de Heere neder.’ Echter moet hij eraan toevoegen: ‘Intussen waren veel indrukken voorbijgaande.’

Onderwijs

De jongen wordt onderwezen op een ‘Franse school’. Eens hoort hij bij de Bijbellezing thuis over Mattheüs 12 dat ‘alwaar gesproken wordt over de zonde tegen de Heilige Geest. Dit kwam mij zo geheel vreemd voor en ik schrikte op het denkbeeld, dat dezelve onvergeeflijk was en nu begon ik mij te kwellen, dat ik aan die zonde schuldig stond. Menigmaal werden mij door de duivel menige godslasterlijke woorden ingeworpen, waardoor ik, die altijd de grootste afkeer had van de ontheiliging van ‘s Heeren naam, zeer ontroerd was, en dezelfde door afleidingen trachtte te verdrijven, ’t geen nu en dan gelukte. En nu scheen het bij mij uitgemaakt: aan die onvergeeflijke zonde stond ik schuldig.’

Hoewel de last zwaar op hem drukt, spreekt hij er met niemand over, zelfs niet met zijn ouders. Later zal ‘dit bezwaar’ wijken.

Hij volgt de catechisaties en hoewel hij als kind ‘een huivering op het denkbeeld van eenmaal tot lidmaat te worden aangenomen en ten Avondmaal te komen’ voelt, wordt hij in het voorjaar 1807 door ds. Hugenholtz aangenomen, maar kan hij zich niet herinneren een ‘bijzonder gevoel hiervan gehad te hebben’.

Vader Anthony Loijsen overlijdt op 1 juli 1802 ten huize van zijn vriend Adriaan van Rossem te Rotterdam. Hij logeert daar met zijn vrouw. De weduwe plaatst een advertentie in de Rotterdamsche Courant en laat daarin opnemen: ‘Mijn dierbare Echtgenoot, Anthony Loijsen, is mij, in den ouderdom van bijna 61 jaren, en na eene allergenoeglijkste en gezegende Echtverbintenis van bijna 18 jaren, heden morgen, om 5 uren, door den dood, uit mijne liefde armen ontrukt; eene sterke diarrhee, verzeld met koortsen, maakte, binnen 8 dagen, een einde van zijn nuttig en Godvruchtig leven; een treffend verlies voor mij en mijne drie kinderen. Ik beweene mijnen dooden met hun, maar wete echter dat hij leeft, daar hij met een vol geloofsvertrouwen op zijnen Goël stierf.’

Leerredenen van ds. P.H. van Lis

Morilyon Loijsen blijft godsdienstig onderwijs volgen, nu bij Adr. de Vroe. Vooral ziet hij op ‘tegen die lessen, welke over dood, opstanding en eeuwigheid handelden, uit hoofde van het hoge gewicht, welke dezelve voor de mens in zich bevatten.’ Hij verwaarloost de kerkgang niet: ‘Ik hoorde eens ds. Hugenholtz naar het beloop van de Heidelbergse Catechismus prediken over de straffen des volgenden levens; zeer breedvoerig was Zijn Eerwaarde in het onderzoek omtrent de duurzaamheid der straffen. Ik hoorde het pro en contra, dan te jong zijnde om de kracht der bewijzen te kunnen vatten, wachtte ik op het resultaat dier onderzoeking. En dit viel geheel niet naar mijn wens uit, daar ik Zijn Eerwaarde tenslotte van alles hoorde zeggen, dat de straffen eeuwig waren.’

In Middelburg staat in die tijd ds. Pieter Hendrik van Lis. Bij hem kerkt Pieter trouw: ‘Tot bijzondere zegen waren voor mij de ernstige leerredenen van ds. P.H. van Lis, wie ik zeer getrouw volgde, daar menigmaal mijn geweten onder zijn prediking met luide stem sprak. Bij het horen der verklaring verlangde ik niet zelden naar de toepassing. O, menigmaal verliet ik met sterk gevoel de kerk. Dan helaas! ik dwaze, verzondigde het alweder.’

In Leiden

Het wordt er niet beter op. Als Pieter in Leiden is waar hij de studie theologie wil gaan volgen, merkt hij dat hij ‘zo afzwervend en veel indrukkeloos’ is. Wel wordt hij bewaard ‘voor uiterlijke zonden’, maar de omgang met medestudenten doet hem geen goed: ‘Ik was dikwijls zeer ijdel, de vrolijkheid van mijn gestel leidde mij dikwijls af. De Avondmaalsviering sloeg ik dikwijls over, echter was ik altijd een trouwe kerkganger.’

Van het vloeken door de toekomstige theologen is hij afkerig: ‘Gods Hoogheid woog mij altijd diep op het hart, bij het horen misbruiken van ’s Heeren heilige Naam greep mij een huivering aan, gelijk dit steeds zo blijft. En zo dikwijls ik door ontrouw zweeg, ontrustte mij het geweten.’ Hij wordt zwijgzaam, durft meestal ook niets te zeggen: ‘Ik kon in de gesprekken - hoe geschikt anders de mensen waren - minder delen, was stil, schroomde iets te zeggen, of een nieuw gesprek aan te vangen, uit vrees dat dit de zonde zou doen toenemen. Als de Heere mij verwaardigde in getrouwheid hierin te mogen spreken, was ik dankbaar verblijd.’

Elkerzee

In 1812 wordt Pieter Morilyon Loijsen kandidaat in de theologie te Leiden en ziet hij uit naar een roepende gemeente. Het wordt het kleine Elkerzee op Schouwen-Duiveland. Destijds een volwaardig dorp met een zaalkerk uit 1741, thans een buurtschap zonder kerk; die is afgebroken na de watersnood van 1953 als gevolg van de niet te herstellen schade. Voordat hij daar predikant wordt trouwt Pieter op 23 april 1813 in ‘s-Gravenhage met Martina Helena Kleijn. Een paar weken later, op 16 mei 1813, vindt de bevestiging en intrede plaats. Ook de moeder van de predikant gaat in de pastorie wonen.

Ds. Morilyon Loijsen bereidt zijn preken zorgvuldig voor. Hij schrijft ook over wat hem bezighoudt in zijn eerste gemeente en roept de woorden van zijn vader in herinnering, die zei dat er niets erger is dan een onbekeerd predikant te zijn. ‘In mijn eerste gemeente met mijn vrouw of moeder verzocht zijnde op een plaats alwaar ik dit menigmaal gehoord had, zonder het woord der vermaning gesproken te hebben, ging ik, terwijl mijn vrouw en moeder eerder waren vertrokken op mijn kamer, mijn knieën voor de Heere buigende, Hem biddende om de nodige getrouwheid. En ziet, toen ik daar kwam, had mijn vrouw zonder dat wij dat van elkaar wisten, door de Heere daartoe bekwaam gemaakt, het nodige gezegd. En er was niets dienaangaande tot enige hinder.’

Ernst

Meer herinneringen komen boven. Pieter denkt aan zijn kindertijd en hoe hij reeds als kind ‘vroegtijdig een grote begeerte tot het leraarsambt’ had, maar dat zijn vader ‘het gewicht der Evangeliebediening gevoelende’ hem hiertoe ‘geen vrijheid’ gaf. ‘Want niets verschrikkelijker was er in zijn schatting dan een onbekeerd predikant. Dezen waren als een hand aan de weg, dit was zijn uitdrukking en menigmaal gedacht ik naderhand aan deze zijn woorden. Ook wanneer ik bij wandelen of rijden die hand zag, welke aan de ene zijde de weg naar Delft en aan de andere zijde die naar Maassluis aanwees.’

Toch gaat hij wel theologie studeren, want ‘het overlijden van mijn vader gaf aanleiding, dat mijn moeder op aanraden van mijn oom J. Steenbakker, predikant te Princeland, zich liet overhalen om mij in dezen mijn lang begeerd verlangen te geven.’

En hij wordt predikant, zoals al is opgemerkt. Ernst kan hem niet ontzegd worden: ‘In de bediening van het Evangelie was het altijd mijn toeleg, om het woord der Waarheid recht te snijden. Wanneer ik reden gevoelde om mijzelf van ontrouw te moeten beschuldigen, ontrustte mij wel eens het geweten. Soms was mijn hart zeer aangedaan, als ik op mijn studeerkamer mij tot het werk van zondag voorbereidde, wanneer de tranen mij uit de ogen vloten. Doch dan gebeurde het wel, dat dit gevoel op de leerstoel niet werkte. Sedert kort ging ik wel eens met een zeer geroerd hart naar de leerstoel, ’t welk echter ook wel eens spoedig op de predikstoel zelf verflauwde. Onlangs Zondag 39 zullende behandelen, was ik zeer getroffen in het gaan naar de kerk bij de gedachte aan mijn zalige moeder, wier stoffelijk overschot in de kerk van Rozenburg rust. Ik gedacht bijzonder aan haar vurige belangstelling in het heil mijner ziel in de uitstorting harer gebeden tot de Heere om mijn behoudenis.’

Gebeurtenissen

Ds. Pieter Morilyon Loijsen wil ook getrouw zijn in betrekking tot zijn dienstwerk. Telkens weer voelt hij zich verantwoordelijk voor zijn gemeente: ‘Zo ik dan al niet behouden werd moest ik, zoveel in mij was, geen oorzaak van een anders verderf zijn.’ Soms is hij ‘gevoelig’ als hij tijdens een bevestiging en intrede ‘de gewichtige roeping eens leraars’ hoort voorstellen. Maar, ‘indien ik ernstig tot de gemeente sprak, was dit – dacht mij – meer in betrekking tot dezelve. De vraag kwam wel eens in mij op, of dit niet meer opgewonden ernst was, daar zulks toch in mijn gedrag en wandel voor anderen niet zo zichtbaar was. Zo zijn dan door mij menige kloppingen des gewetens schandelijk verzondigd, waaruit nog meer zal blijken, hoe de Heere steeds aan mijn hart klopte.’

In Elkerzee vindt gezinsuitbreiding plaats. Op 28 september 1814 stuurt de gelukkige vader het volgende bericht naar de Zierikzeesche Courant: ‘Heden morgen ten 11 uren is zeer gelukkig met Gods hulp van eene welschapene dochter verlost Martina Helena Kleyn, geliefde huisvrouw van Pieter Morilyon Loijsen, predikant.’ Dochter Johanna Jacoba is dan geboren. Op 9 december 1816 krijgt het echtpaar nog een dochter: Simona Martina.

Intussen heeft hij de langste tijd in Elkerzee gediend. Hij ontvangt een beroep uit het eveneens in Zeeland gelegen Ritthem. Op 3 mei 1818 doet hij er intrede. Nog geen twee jaar zal hij er blijven: hij preekt op 26 maart 1820 afscheid. Zijn volgende gemeente wordt Rozenburg en Blankenburg.

Rozenburg

De bevestigingspreek is in druk uitgegeven: Leerrede ter bevestiging van P. Morilyon Loijsen als predikant te Rosenburgh door A.G. van Alderwerelt predikant te Rhynzaterwoude op den 9 april 1820. Maar liefst 38 jaar zal de bevestigde er staan. Kort na zijn komst doet ds. Morilyon Loijsen een aantal voorstellen in de kerkenraad met als doel het kerkelijk leven te bevorderen: kerkenraadsleden moeten bij onnodig verzuim van de kerkenraadsvergaderingen een boetebedrag afstaan ten voordele van de armen. En verder moeten bedeelden iedere zondag een papiertje met hun naam erop in de kerkenzak doen. Wie niet aanwezig is tijdens kerkdiensten in de wintermaanden – in de zomer is er volop werk – krijgt de daarop volgende maand de helft van het bedrag uitgekeerd. Ook heeft de nieuwe predikant oog voor de heiliging van het leven: kaartspel is uit den boze en wie in de herberg het spel toch speelt, krijgt te maken met kerkelijke censuur. Zelf is de dominee een gulle gever. Dat merken de kinderen die hun catechismusvraag op zondag in de kerk uit hun hoofd moeten opzeggen. Hij beloont ze met een dubbeltje, omdat hij weet dat er bij een kind veel vrijmoedigheid voor nodig is om dit te doen. Daarnaast maakt de predikant de collecte altijd ‘rond’, wat er aan een gulden tekortkomt vult hij aan. Dat wordt op de proef gesteld als hij op een dag met een ouderling loopt die een halve cent vindt. ‘Kijk dominee, die gooi ik aanstaande zondag in de armenzak.’ Dat gebeurt ook. En laat nu de collectie die zondag uit een aantal guldens bestaan plus een halve cent. Morilyon Loijsen houdt zijn eer hoog en past onmiddellijk de negenennegentig en een halve cent bij!

Thuis wordt Frans gesproken, mogelijk een traditie uit het hugenotenverleden van de familie. Verder draagt hij de officiële ambtskleding met kniebroek en mantel.

In de pastorie komt opnieuw een wieg te staan: op 14 maart 1824 ziet Johannes Eliza Steenbakker Morilyon Loijsen het levenslicht. Hij krijgt een extra toevoeging bij zijn naam: die van oom ds. J. Steenbakker.

Tweemaal een groot verlies

In het jaar 1825 sterft de geliefde moeder van ds. Morilyon Loijsen. ‘Bij de droefheid wegens haar overlijden was mij bijzonder vertroostend de bewustheid van haar zalige verwisseling; één à twee nachten na haar overlijden werd ik wakker met die woorden: wanneer gij zult zien Abraham, Izak en Jakob, en uzelven buiten uitgeworpen. Dit zonk in mijn ziel, zodat ik aan mijn vrouw, die door mijn schreien wakker werd, op haar vraag naar de oorzaak mijner droefheid, verhaalde, hoe verschrikkelijk mij de gedachte ware van eenmaal buitengeworpen te zullen worden.’ En daarbij toch ook: ‘Dit liet verder niets na.’

Drie jaar later is er opnieuw rouw in de Rozenburgse pastorie. Zijn vrouw overlijdt op 11 mei 1828. Ze wordt begraven vlak voor de kansel van Rozenburg. Morilyon Loijsen is, hoezeer bewust van haar zalig afsterven, zeer bedroefd, ‘zodat ik mij niet verder in verkeer met mensen begaf, dan zulks volstrekt nodig was, mij aan de stille eenzaamheid toewijdende. Bij voorkeur las ik zulke schriften, die over dood en eeuwigheid handelden. Biddende hierover Gods zegen, opdat de Heere, al ware het slechts éénmaal, de godsdienstige aandoeningen bij mij wilde vernieuwen.’ Hij vervolgt: ‘En dit had ook plaats, want ik was dikwijls bij en onder het lezen zeer gevoelig. Ik mocht wel eens bijzonder mijn zwakheid in het bestrijden der zonden gevoelen.’ Vaak loopt hij heen en weer in stille godsdienstige overpeinzingen en buigt hij zijn knieën om zijn noden aan de Heere op te dragen en belijdenis te doen van zijn zonden.

Diepe indruk maakt ook het overlijden van zijn academievriend ds. P. Six Dijkstra eind september 1830, een ambtgenoot met wie Morilyon Loijsen correspondeerde. Het leidt er toe dat de prediking – naar eigen zeggen - meer ernst en kracht krijgt.

Naarmate de droefheid over het verlies van zijn vrouw begint te slijten, verminderen ook zijn werkzaamheden aan Gods genadetroon. In 1831 trouwt Pieter Morilyon Loijsen met Jacoba Esther van Ockenburg. In deze periode ontvangt hij enkele keren bijzondere indrukken in zijn ziel onder de prediking van zijn aangetrouwde neef ds. Jacob Versprille te Zuidland. Dat gebeurt tijdens het bevestigen van lidmaten op 24 april 1831, op 16 september 1831 onder een preek die ds. Versprille in Rozenburg houdt, maar in het bijzonder tijdens de nabetrachting op het Heilig Avondmaal op 17 juli 1831. Ds. Versprille vraagt op die avond aan zijn nicht met het oog op haar eeuwig belang: ‘Nicht, gij hebt hedenmorgen voor het eerst hier Avondmaal gehouden; was er ook voor u een heilig Avondmaal?’ Het bepaalt de dominee erbij nog meer voor het eeuwig welzijn van zijn vrouw te bidden.

Avondmaalsviering

Op 8 november 1840 is het Avondmaalsbediening in Rozenburg. De week daaraan voorafgaand voelt de predikant zich ongeschikt om zelf deel te nemen aan de viering. Hij heeft de gedachte dat als hij zelf het Avondmaal niet zou bedienen, hij dan de dood des Heeren niet verkondigd zou hebben. ‘Ik wist niet, wat te doen; ik liet zingen voor de viering der plechtigheid Psalm 89:7 en dit trof mij zeer. Bij de beschouwing der zaligheid van dat volk, ’t welk naar Gods klanken hoorde, alzo ik mijzelf hieronder niet mocht rekenen. Ik bediende de eerste tafel, zonder de tekenen te gebruiken. Met veel gevoel sprak ik, en het was mij zo grievend uitdeler van de tekenen te zijn aan anderen en zelf die niet te genieten. Aan de tweede tafel gebruikte ik de heilige tekenen, echter naar mij voorkomt, grotendeels, omdat ik mij het verzuim hiervan voor mijn gemeente schaamde.’

Een bemoediging is het voor hem als de prediking voor een nicht die bij hem logeert gezegend wordt. ‘Doch in betrekking van mijzelf was ik met een heilige jaloersheid bezield, zeer droevig. Mijn tranen kon ik niet bedwingen, ontroerend was mij de gedachte, hoe verschrikkelijk het voor mij zou zijn, anderen te behouden en zelf verwerpelijk bevonden te worden. Des nachts wakker wordende, gedacht ik dadelijk aan Gods genadewerk, aan mijn nicht verheerlijkt. En ik weende op mijn legerstede.’

In deze tijd leest zijn vrouw met veel stichting voor uit de Leerredenen ter bestiering van opregte Christenen, bij de tegenwoordige tijdsomstandigheden van de hem bekende Pieter Hendrik van Lis, predikant te Tholen, over de woorden van 2 Petrus 3 vers 13. ‘De kamer onder dit lezen rondwandelende, was mijn ziel zeer werkzaam met de Heere Jezus in Zijn betrekking als de enige en volkomen Geneesmeester der geestelijke kranken. Aardse geneesheren waren menigmaal genoodzaakt het te moeten opgeven, wanhopende aan het herstel der kranken. Alzo was het met de Heiland niet. Geen krankheid – en dus ook de mijne – hoe groot, hoe verouderd, kon Hij herstellen. O, biddende en zuchtende ging mijn hart uit tot de Heere en ik riep Hem aan in mijn benauwdheid. Veel mocht ik weer op andere tijden het oog vestigen op de Goddelijke Almacht, op de alvermogende kracht van Zijn goede Geest.’ Ook wordt Morilyon Loijsen bemoedigd met de belofte uit Ezechiël: ‘Ik zal het stenen hart wegnemen, en u een vlesen hart geven.’

Zondagavondgezelschap

In de pastorie komt sinds 24 februari 1839 een zondagavondgezelschap bijeen. Dan ontvangt ds. Morilyon Loijsen dikwijls een zegen onder de gesprekken of onder hetgeen voorgelezen wordt. ‘Nu en dan, wanneer ik of in huis, of in de kerk, of op het gezelschap voorganger was in het gebed, was mijn ziel met een diep afhankelijk gevoel vervuld. En bij de vaste overtuiging van mijn krachteloosheid, begeerde ik als een niets vermogende, alles behoevende, tot de Heere te komen.’

Tijdens het gezelschap gaat ds. Morilyon Loijsen zelf voor in gebed en leest er de geschreven oefeningen die zijn vader heeft nagelaten.

De familie Morilyon Loijsen heeft ook een huishoudster die veelvuldig in gebed gaat. De dominee is daar opmerkzaam op. Op vrijdagavond 12 februari 1841 kan hij maar moeilijk in slaap komen: ‘O, mijn ziel was diep treurig bij de opmerking, dat zij bidden en met de Heere worstelen kon en dat ik zulks miste. Bange verzuchtingen gingen hemelwaarts, opdat ook mij de geest des gebeds mocht geschonken worden.’ Vrijdagavond 19 februari gevoelt de predikant opnieuw de kracht van de verdorvenheid aan zijn hart. Dan komen de woorden tot hem: ‘De zonde zal over u niet heersen.’ Hij vervolgt: ‘Eerst was het mij twijfelachtig, of ik dit als een vertroostend woord voor mij al of niet moest beschouwen. Zeer verblijdend was mij daarna des nachts bij het ontwaken met kracht aan mijn ziel te mogen gevoelen, alsof zulks mij toegeroepen wordt: “Ik God, ben uw God.” En daarna ook weder: “Ik heb u gekend met een eeuwige liefde.” In een andere nacht ontwaakt hij met de woorden uit een evangelisch gezang: ‘En nu geen zondaar meer.’ Met gevoel moet hij zeggen: ‘Wat zal ik den Heere vergelden voor al Zijne weldaden mij bewezen!’ Hierop volgen met kracht de woorden van Psalm 89:1: ‘‘k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên.’ Het is dinsdagmorgen 23 februari als hij vroeg wakker wordt en ‘nauwelijks ontwaakt zijnde moest ik in aanbiddende dankzegging en verwondering de Heere loven, wegzinkende in de goedheid Gods aan zulk een onwaardige verleend en dat juist op zulk een ogenblik, wanneer ik dit het allerminste had kunnen verwachten.’

Deze en ook de volgende dag is de predikant vervuld met een blijdschap in God.

‘Woningen in mijn hart’

De zondagavond erna wil Morilyon Loijsen het gezelschap ervan in kennis stellen. ‘Vooraf liet ik zingen Psalm 66: 8 en 10 en deelde, teneinde dit meer geregeld te kunnen doen, schriftelijk het bericht hiervan mede. Intussen was zulks niet met dit verrukt en opgetogen gevoel ’t welk mij op de genoemde dinsdag en woensdag vorige week had vervuld. De vrienden waren met mij verblijd.’ Een paar dagen later: ‘Dinsdag 2 maart was mijn ziel zeer werkzaam in de beschouwing der Goddelijke trouw: bergen mogen wijken, heuvelen mogen wankelen, maar het verbond des vredes zal niet wankelen tot in eeuwigheid.’ De predikant krijgt nog wel last van gedachten van zelfbedrog, waarover hij op het gezelschap spreekt. Echter op 10 maart ontwaakt hij met de gedachte aan de vastheid en onwankelbaarheid van de Goddelijke trouw: ‘Mijn oog vestigde zich op de Heiland, Die wanneer het hart Hem gewijd was, hetzelve zou reinigen en zo gingen mijn verzuchtingen tot de Heiland op, dat Hij nu mocht komen, om woningen in mijn hart te willen maken.’

Laatste levensjaren

De jaren verstrijken. Vreugde is er als zoon Johannes Eliza Steenbakker Morilyon Loijsen op 21 oktober 1849 predikant te Langerak wordt en even later ook mag voorgaan in Rozenburg. Rouw is er in de pastorie als op 8 november 1855 zijn vrouw Jacoba Esther van Ockenburg overlijdt. Hij hertrouwt enige tijd later met Jacoba Meuldijk; het huwelijk wordt voltrokken in Zwartewaal op 16 september 1857.

Nog een paar maanden zal ds. Morilyon Loijsen Rozenburg dienen, daarna gaat hij met emeritaat en wel op 1 januari 1858. De predikant – hij is dan 71 jaar - verlaat na een 45-jarige ambtsbediening het eiland, zijn nieuwe woonplaats wordt Bodegraven. Daar is op dat moment zijn zoon predikant. Deze zoon is daar overigens ooit door hem zelf bevestigd. Opnieuw is er verdriet als zijn vrouw Jacoba Meuldijk overlijdt op 26 juni 1870 te Bodegraven. In zijn droefheid schrijft de weduwnaar aan een kleinzoon: ‘Zeer groot is mijn verlies op mijn hoge jaren, en toch wens ik te berusten in de wil van Hem, Die niet antwoordt van al Zijn daden. God sterke mij in deze voor vlees en bloed zo moeilijke weg, en trooste mij steeds met de hope haar voor de troon des Lams weder te vinden.’

Ds. Pieter Morilyon Loijsen zelf leeft daarna nog enkele maanden, dan is ‘de oude dominee’ op aarde uitgediend en mag hij zijn Zender grootmaken tot in eeuwigheid. Dat moment breekt aan op 10 september 1870.

Vijf dagen later, op 15 september, wordt Pieter Morilyon Loijsen begraven bij zijn vrouw Jacoba Meuldijk op de begraafplaats naast de Nederlandse Hervormde Kerk te Bodegraven. Daar is het graf inclusief de zerk nog steeds te vinden.


Vaderlandsliefde

In 1833 vertaalt ds. Morilyon Loijsen uit het Frans een preek van de Waalse predikant L.G. James die als titel heeft: Het gebed van Asa, koning van Juda, voor den slag met de Ethiopiërs. G. van der Weijden uit Maassluis geeft de brochure uit, zoals de titelpagina aangeeft: ‘Ten voordeele van die genen onzer brave krijgslieden, welke gekwetst zijn geworden, bij het beleg van de citadel van Antwerpen en de forten op de Schelde.’

De ‘Voorrede van den vertaler’ luidt: ‘Door velen is deze leerrede met genoegen en zo wij hopen met zegen gelezen, waardoor zelfs een derde druk noodzakelijk geworden is. Volkomen mij verenigende met het vaderlandslievend doel des schrijvers, kwam mij, bij de eerste lezing dezer leerrede voor de geest, of ik des schrijvers doel zoude kunnen bevorderen door dezelve te vertalen en in het Nederduits uit te geven. Ik waagde het derhalve met toestemming van de schrijver dit werk te beproeven, en de leerrede alzo in het licht te geven. Aan hen, die de Franse taal niet machtig zijn, vertrouw ik geen ondienst te zullen doen, met hen in de gelegenheid te stellen, deze belangrijke leerrede te kunnen lezen, en tevens een offer van weldadigheid te brengen aan onze brave krijgslieden, die, in de strijd voor ons dierbaar Vaderland, eervolle wonden mochten hebben bekomen. De Heere gebiede over de lezing ervan Zijn heilvolle zegen, Hij storte de Geest der genade en der bekering uit over Neerlands volk, en ontferme Zich, om Christus’ wil over ons dierbaar Vaderland. Moge de God onzer vaderen de gebeden verhoren van allen die Hem vrezen, tot blijdschap van onze geëerbiedigde en geliefde koning, en van allen, die het wel menen met koning en vaderland.’

Het ‘Besluit’ waarmee de preek van James eindigt, is zonder meer behartenswaardig, zeker ook voor een crisistijd. De predikant schreef:

‘Op welke wijze moeten wij voor de Heere onze God verschijnen, om Zijn machtige bijstand in te roepen, en de verlossing van ons dierbaar vaderland af te smeken. Wij moeten aanstonds erkennen, van waar wij zijn afgeweken, ten einde ijveriger te zijn en ons te bekeren; wij moeten de ongerechtigheden, die het land bezoedelen, en de zonden, waaraan wij ieder in het bijzonder schuldig zijn, belijden en bewenen: want, zo wij onze overtredingen bedekken, zullen wij niet voorspoedig zijn, maar indien wij dezelve bekennen en laten, zullen wij barmhartigheid verkrijgen. Toen Daniël van God het herstel van zijn vaderland en de verlossing van zijn volk uit de Babylonische gevangenis wilde verkrijgen, bad en smeekte hij met vasten, zak en as, hij deed ootmoedig belijdenis van zijn zonden en die van zijn volk. Wij moeten heden de taal van deze heilige man de onze maken en met hem zeggen: “Och Heere, Gij grote en verschrikkelijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt dien die Hem liefhebben en Zijn geboden houden; wij hebben gezondigd, en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld en gerebelleerd, met af te wijken van Uw geboden en van Uw rechten.” Uw heilige sabbatten zijn ontheiligd, Uw heerlijke naam gelasterd, Uw wetten geschonden, en de weelde, de onmatigheid, de ongebondenheid, de onkuisheid, de ongodsdienstigheid en de zedeloosheid hebben te midden van ons volk verschrikkelijke onheilen te weeg gebracht. Zo vele verfoeilijke misdaden hebben dit land en zijn inwoners bezoedeld; de oprechtsten zelf in het midden van ons zijn vol zwakheden en onvolmaaktheden. “Bij U, o Heere, is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten. Bij den Heere onzen God zijn de barmhartigheden en vergevingen, alhoewel wij tegen Hem gerebelleerd hebben.” Vergeef, o God! een schuldig volk en zondige kinderen, hoor tot ons voordeel de stem van het bloed van Uw geliefde Zoon, die om genade voor ons smeekt, ontferm U over onze rampen, gevaren en benauwdheden. Neig Uw oren, mijn God! en hoor, sla Uw ogen op, en zie op onze verwoestingen, en de stad, die naar Uw naam genoemd is, want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder, steunende op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheid die groot is. O Heere! hoor, o Heere! vergeef. Dat ieder verzake zijn overdreven eigenliefde, zijn geliefkoosde hartstochten, zijn zondige gewoonten. Dat ieder zich beijvere, om Christus te gewinnen, om in Hem door het geloof gevonden te worden, en te wandelen op de nauwe weg der heiligheid, die ten leven leidt.’

DE OUDE DOMINEE

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2022

Oude Paden | 64 Pagina's

De oude dominee

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2022

Oude Paden | 64 Pagina's