Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking uit de Heilige Schrift

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking uit de Heilige Schrift

IN DER WAARHEID

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik haat de roof in het brandoffer, en Ik zal geven, dat hun werk in der waarheid zijn zal.

Jesaja 61 : 8. — I —

Gods Woord geeft ons de voorbeelden van mensen, die de Heere gediend hebben, maar niet met hun hart. Zij kunnen het voor een lange tijd volhouden, maar dikwijls ziet men de zodanigen na een tijd zich van de dienst des Heeren afwenden. Onder de druk der vervolging door eigenbelang gedreven, door de wereld gelokt, keren zij zich tot wegen, die zij weleer gezegd hebben te haten. Velen van hen kunnen ook zelfs in de waan leven, dat de dienst, waarmede zij de Heere dienen genoegzaam in Zijn heilige ogen is en vertroosten zich tot in hun doodsuur met de bedriegelijke gedachte dat het met hen wel zal gaan. De dwaze maagden zijn ons ten voorbeeld van deze laatste gegeven.

Nu is het een opmerkelijke zaak, dat juist de oprechten van hart zich deze zaken het meest ter harte nemen en veelal onder strijd leven, dat zij juist dezulken zijn. Leest men van Demas, zij denken zo'n man te zijn. Leest men van Saul, die zich slechts voor een tijd met een kleed der ootmoed bekleedde, zij zien hierin hun eigen beeld en zo zou men voort kunnen gaan. Daarom is de vraag nodig, waarom toch juist de oprechten zo veel met deze zaken aangevallen worden.

De oprechten worden door de genade Gods oprecht met hun eigen hart en dan leren zij, dat bij hen ook geen waarheid woont. Wij allen zijn kinderen van de vader der leugenen. Diens beeld dragen wij. Het Woord Gods leert ons dat. Wij zijn vol van leugen en geveinsdheid. Wij zijn van nature niets dan onoprechtheid.

Die onoprechtheid vindt men het meest daarin, dat onze woorden en werken veelal niet overeenstemmen met ons hart. Ik bedoel dan die woorden en werken, die wij spreken en doen in ons godsdienstig leven. Denk aan de woorden van de profeet: Dit volk nadert tot Mij, zegt de Heere, met hun lippen, maar hun hart houden zij verre van Mij. En hoe menigmaal is dat hart niet verre van de Heere.

O, hoe zijn de werkzaamheden niet veranderd. Toen de Heere Zijn kinderen aanvankelijk trekken ging met de koorden der liefde en de touwen der goedertierenheid, toen was hun hart brandende. O, hoe sterk waren hun genegenheden voor de Heere en Zijn dienst. Met wat blijdschap en vreugde gingen zij op naar Gods huis. Hoe innig wisten zij zich aan Gods volk verbonden. Met welk een tederheid gingen zij hun levensweg, toen zij in alles de Heere mochten benodigen.

Maar helaas, wat is deze innigheid van leven en tederheid van gemoed spoedig verdwenen. Zij leren hun eigen hart meer en meer kennen. Zo hard kan dan hun hart zijn. Alle indrukken, waarmede zij eerst bezet waren, zijn gegaan. Ze kunnen schier geen traan meer schreien. Die hartelijke uitgieting van hun hart aan de troon der genade nemen zij niet meer zo waar. Die vurige liefde schijnt in koudheid des harten te zijn overgegaan.

Hoe is hun Bijbellezen of het lezen van de geschriften der vaderen anders geworden. Terwijl zij dit eerst met een hartelijk verlangen naar onderwijs en stichting deden, schijnt het nu alles zo koud en levenloos voor hen. Is het dan een wonder, dat onder zulke ervaringen dezulken komen tot de gedachte dat zij een Demas zijn of een Saul. Dat alles bij hen slechts tijdgeloof geweest is.

Toch, hoe vreemd dit ook schijnen mag, is het noodzakelijk, dat wij in de ware zelfkermis geoefd worden, en in het stuk der zelfkennis leert de kerk zichzelf zo kennen, als hierboven beschreven. Zij durven zich menigmaal in dit opzicht niet te uiten. Zij durven het niet te zeggen dat zij zichzelf zo waarnemen, maar er is een benauwdheid, die somtijds bij hen oprijst. O, Heere, vragen zij, heb ik mijzelf niet bedrogen. Heb ik mij niet wat ingebeeld. Zal ik aanstonds niet als een huichelaar openbaar worden? Als 'n schandvlek voor Uw Naam en voor Uw kerk? Veen. Ds. A. Vergunst.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1974

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's

Overdenking uit de Heilige Schrift

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1974

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's